In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 2 juli 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1999, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin zij was veroordeeld voor het telen en bewerken van hennep. De tenlastelegging betrof het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 3495 gram hennep en 245 hennepplanten in een pand in Heerhugowaard op 17 maart 2020. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft haar vrijgesproken van hetgeen meer of anders was tenlastegelegd. De verdachte is strafbaar verklaard voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een taakstraf van 30 uren gevorderd, onder toepassing van het jeugdstrafrecht. De raadsvrouw heeft verzocht om een geldboete of, subsidiair, de eis van de advocaat-generaal te volgen.
Het hof heeft de straf bepaald op 60 uren taakstraf, waarvan 30 uren voorwaardelijk, en heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de rol van haar oma in de zaak. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte, hoewel zij een bijdrage heeft geleverd aan de hennephandel, niet onder het jeugdstrafrecht valt. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en diverse artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 januari 2023.