ECLI:NL:GHAMS:2023:121

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
23-001961-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 2 juli 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1999, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin zij was veroordeeld voor het telen en bewerken van hennep. De tenlastelegging betrof het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 3495 gram hennep en 245 hennepplanten in een pand in Heerhugowaard op 17 maart 2020. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft haar vrijgesproken van hetgeen meer of anders was tenlastegelegd. De verdachte is strafbaar verklaard voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een taakstraf van 30 uren gevorderd, onder toepassing van het jeugdstrafrecht. De raadsvrouw heeft verzocht om een geldboete of, subsidiair, de eis van de advocaat-generaal te volgen.

Het hof heeft de straf bepaald op 60 uren taakstraf, waarvan 30 uren voorwaardelijk, en heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de rol van haar oma in de zaak. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte, hoewel zij een bijdrage heeft geleverd aan de hennephandel, niet onder het jeugdstrafrecht valt. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en diverse artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 januari 2023.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001961-21
datum uitspraak: 10 januari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 juli 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-081817-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 17 maart 2020 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 3495 gram hennep en/of ongeveer 245 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 17 maart 2020 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging, opzettelijk heeft bewerkt een hoeveelheid van in totaal ongeveer 3495 gram hennep.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat ex artikel 77c Wetboek van Strafrecht (Sr) toepassing moet worden gegeven aan het jeugdstrafrecht en dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren.
De raadsvrouw heeft het hof primair verzocht om een geldboete op te leggen. Subsidiair heeft zij het hof verzocht de eis van de advocaat-generaal te volgen en aan de verdachte een taakstraf van 30 uren op te leggen, onder toepassing van het jeugdstrafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, op verzoek van en met haar oma, begeven naar een hennepplantage in een woning in Heerhugowaard. In die woning is zij aangetroffen terwijl zij, samen met anderen, hennepplanten aan het knippen was. Door haar handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de handel en verspreiding van voor de gezondheid schadelijke softdrugs en de daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit.
Het hof ziet in de persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder zij het feit heeft begaan geen aanleiding om het jeugdstrafrecht ex artikel 77c Sr toe te passen.
Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheden waaronder zij het feit heeft begaan, wel aanleiding om een lagere straf op te leggen dan de politierechter haar heeft opgelegd. Daarbij weegt het hof mee dat een familielid, nota bene haar oma, de verdachte heeft bewogen om mee te gaan naar de woning en dat zij, blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 december 2022, een
first offenderis.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. A.M. Kengen en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 januari 2023.