Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
INTERMEDIAIRE VOORSCHOTBANK B.V.,
1.De verdere loop van het geding in hoger beroep
Op 10 november 2022 heeft [appellant] een Akte wijziging eis tevens houdende producties aan het hof en Interbank toegezonden. Op 11 november 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de zitting op 11 november 2022 heeft Interbank bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging en tegen overlegging van e-mails tussen de advocaten. Het hof heeft na schorsing van de zitting de eiswijziging en de producties geaccepteerd, en Interbank de gelegenheid geboden bij akte te reageren op de eiswijziging en de producties, met bepaling dat Interbank daarbij nog nieuwe producties in het geding zou mogen brengen. Interbank heeft op 20 december 2022 een akte met producties genomen en [appellant] op 31 januari 2023 een antwoordakte. Hierna is arrest bepaald.
2.De verdere feiten
“Client kan instemmen met de door u voorgestelde regeling.Teneinde deze kwestie snel af te ronden en het Hof snel te berichten dat de procedure geroyeerd kan worden, doe ik u bijgaand de reeds door cliënt ondertekende vaststellingsovereenkomst toekomen.Ik ontvang graag een tevens door uw cliënte getekend exemplaar.”Als bijlage bij deze e-mail was gevoegd een (concept)vaststellingsovereenkomst die reeds was getekend door [appellant], met de volgende tekst:
“(…)Komen het volgende overeen:1. De Bank zal uiterlijk op 31 oktober 2022 een totaalbedrag van 3.560,00 euro aan [appellant] betalen op bankrekeningnummer (…)2. Indien en zodra de Bank het in het vorige artikel overeengekomen bedrag betaald zal hebben, zullen partijen het Gerechtshof Amsterdam per omgaande bevestigen dat zij een regeling in der minne hebben gereikt en het Gerechtshof verzoeken om de procedure met zaak/rolnummer (…) op de eerstvolgende roldatum te royeren. (…)3. De proceskosten zullen worden gecompenseerd (zowel in eerste aanleg als in hoger beroep).4. Partijen verklaren, door ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst, over en weer niets meer van elkaar te vorderen te hebben op basis van de uitspraak van het KIFID van 18 januari 2018, anders dan hetgeen in deze overeenkomst is opgenomen, en verlenen elkaar na nakoming van de in deze overeenkomst opgenomen verplichtingen, over en weer finale kwijting.”2.3. Bij e-mail van 26 oktober 2022 heeft mr. De Gruijter (bij afwezigheid van mr. Visee) het volgende gemaild aan mr. Verblackt:
“Veel dank voor het toesturen van de vaststellingsovereenkomst. Wij hebben deze gisteren voorgelegd aan cliënte en komen hier bij u op terug.Alvast een vraag om misverstanden te voorkomen: zou u kunnen bevestigen dat met de bepaling ‘De proceskosten zullen worden gecompenseerd (…)’ wordt bedoeld dat partijen hun eigen proceskosten zullen dragen?”
“Bijgaand een nieuwe versie van de vaststellingsovereenkomst.Op verzoek van cliënte is deze iets uitgebreid. Verder is een geheimhoudingsclausule opgenomen en is de betalingstermijn aangepast, zodat cliënte genoeg tijd heeft om het bedrag daadwerkelijk over te maken. De overige wijzigingen spreken denk ik voor zich.”Bij de e-mail is een (nieuwe) concept vaststellingsovereenkomst gevoegd, waarvan de bepalingen III sub 1 tot en met 4 gelijkluidend zijn aan de hiervoor onder 2.2 weergegeven bepalingen 1 tot en met 4, met dien verstande dat aan artikel 3 is toegevoegd
“inhoudend dat Partijen hun eigen kosten dragen”.
3.Verdere beoordeling
primairInterbank te veroordelen om op basis van de tussen partijen op 25 oktober 2022 tot stand gekomen overeenkomst een bedrag van € 3.560,00 euro te betalen, onder compensatie van proceskosten.
Alle overige, eerder ingestelde vorderingen zoals weergegeven onder 3.1 van het tussenarrest heeft [appellant] gehandhaafd als subsidiaire vordering, waaronder begrepen de vordering om Interbank te veroordelen ‘in de kosten van deze procedure’ hetgeen het hof begrijpt als een verzoek om (uitsluitend) een proceskostenveroordeling in hoger beroep.
Het hof is van oordeel dat dit het geval is. Het volgende is daartoe redengevend.
Interbank stelt dat dat niet het geval is, gelet op:
(i) de omschrijving van het geschil in de overwegingen;
(ii) de betaaltermijn; en
(iii) de regeling omtrent de proceskosten.