ECLI:NL:GHAMS:2023:1334

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
23-000080-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing jeugdstrafrecht bij beroving met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2004, is veroordeeld voor beroving met geweld en bedreiging. De feiten vonden plaats op 31 augustus 2022 in Amstelveen, waar de verdachte samen met een mededader onder bedreiging van een vuurwapen een geldbedrag, een iPhone 13 Pro en een autosleutel heeft weggenomen van twee slachtoffers. De rechtbank had eerder een jeugddetentie van 10 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. In hoger beroep heeft het hof de bewezenverklaring van de rechtbank grotendeels overgenomen, maar heeft het de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde bedrag van € 32.000, omdat dit niet voldoende onderbouwd was. Het hof heeft de toepassing van het jeugdstrafrecht gerechtvaardigd, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn psychische problematiek. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en er zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht en behandeling. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, met uitzondering van delen die onvoldoende onderbouwd waren. Het hof heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer01] en [slachtoffer02] gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schadevergoeding is vastgesteld op € 2.000,00 voor beide slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000080-23
datum uitspraak: 25 mei 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 januari 2023 (daaronder begrepen het herstelvonnis) in de strafzaak onder parketnummer 13-246964-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2004,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 augustus 2022 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, op/aan de Texelstraat, in elk geval op/aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- 32.000 euro en/of
- een telefoon (merk iPhone 13 Pro) en/of
- een autosleutel,
in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), opzettelijk gewelddadig en/of dreigend,
- meermalen, althans eenmaal, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, (al dan niet voorzien van richtmiddelen/laser) aan voornoemde [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] heeft/hebben getoond en/of getoond gehouden en/of gericht op voornoemde [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] en/of gericht gehouden en/of
- ( daarbij) (vervolgens) heeft/hebben gezegd:
‘ik maak je dood, geef al je spullen, kanker!’
‘als ik je zie maak ik je dood, als je in mijn buurt komt maak ik je dood’
‘Ja en nu geld, geld. Geef het geld!’
‘Geef alle telefoons’
‘kom niet in mijn buurt of ik schiet je dood’,
in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
en/of hij
op of omstreeks 31 augustus 2022 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, op/aan de Texelstraat, in elk geval op/aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander/anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] heeft gedwongen tot de afgifte van
- 32.000 euro en/of
- een telefoon (merk iPhone 13 Pro) en/of
- een autosleutel,
in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] toebehoorde, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), opzettelijk gewelddadig en/of dreigend,
- meermalen, althans eenmaal, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, (al dan niet voorzien van richtmiddelen/laser) aan voornoemde [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] heeft/hebben getoond en/of getoond gehouden en/of gericht op voornoemde [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] en/of gericht gehouden en/of
- ( daarbij) (vervolgens) heeft/hebben gezegd:
‘ik maak je dood, geef al je spullen, kanker!’
‘als ik je zie maak ik je dood, als je in mijn buurt komt maak ik je dood’
‘Ja en nu geld, geld. Geef het geld!’
‘Geef alle telefoons’
‘kom niet in mijn buurt of ik schiet je dood’,
in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Ofschoon het hof zich in belangrijke mate goed kan vinden in de bewezenverklaring van de rechtbank en de motivering daarvan (welke het hof ook zal overnemen) alsmede in de opgelegde straf en de motivering daarvan, ontkomt het hof er niettemin niet aan het vonnis te vernietigen, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt. Voorts komt het hof tot een andere beslissing ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn pleitaantekeningen op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde, omdat uit de bewijsmiddelen, op zichzelf staand en in onderlinge samenhang bezien, niet buiten redelijke twijfel volgt dat het de verdachte was die de aangevers heeft beroofd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het door de aangevers gegeven signalement niet specifiek en overeenstemmend is en dat bij de enkelvoudige fotoconfrontatie zorgvuldigheidseisen zijn geschonden. Volgens de raadsman is er derhalve sprake van een onherstelbaar vormverzuim en dient het resultaat van de enkelvoudige fotoconfrontatie te worden uitgesloten van het bewijs. Voorts levert hetgeen is aangetroffen op de telefoon van de verdachte, te weten het gebruik van de naam [naam01] en de zoekslag op [social media01] naar het account van aangever [slachtoffer01] , geen direct bewijs op, terwijl de telefoon van de verdachte niet uitstraalde in de nabijheid, maar juist op ruime afstand, van het plaats delict.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof verenigt zich met de navolgende overweging van de rechtbank en neemt deze over, met dien verstande dat het hof “een geldbedrag van € 32.000,-” vervangt door “een geldbedrag”, waarop nader terug wordt gekomen.
“De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 31 augustus 2022 maakte aangever [slachtoffer01] een afspraak via [social media02] met een persoon genaamd [naam01] om Bitcoins te kopen. Samen met aangever [slachtoffer02] reed aangever [slachtoffer01] naar de afgesproken plek in Amstelveen. Op die plek stapten twee jongens in de auto die de aangevers onder dreiging met een vuurwapen een geldbedragvan € 32.000.-, een mobiele telefoon en een autosleutel afhandig maakten.
Aangevers hebben een signalement van de daders gegeven. Een van de daders hebben zij omschreven als een man met kort rood haar en een mollig postuur. De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat verdachte aan dit signalement voldoet.
Aan aangever [slachtoffer01] is door middel van een enkelvoudige fotoconfrontatie een foto van verdachte getoond. [slachtoffer01] heeft verdachte daarop direct voor honderd procent herkend als degene die hem met bedreiging van geweld heeft beroofd.
De rechtbank is van oordeel dat in het algemeen geldt dat het resultaat van een enkelvoudige fotoconfrontatie een zwakkere bewijskracht heeft dan bijvoorbeeld een meervoudige fotoconfrontatie, maar dat dit niet betekent dat deze niet gebruikt mag worden voor het bewijs zoals de verdediging stelt. De rechtbank zal het resultaat van de enkelvoudige fotoconfrontatie dan ook wel meewegen bij het bewijs. Daarbij is van belang dat het dossier voldoende steun bevat voor die herkenning. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende omstandigheden zijn die de herkenning van verdachte door aangever [slachtoffer01] ondersteunen en wijst daarbij op het volgende.
Aangever [slachtoffer01] heeft verklaard dat hij verdachte herkent als een persoon die samen met een ander bij hem in de garage in Purmerend is geweest op 30 mei 2022 rond sluitingstijd. Uit technisch onderzoek is gebleken dat verdachte gebruik maakt van het nummer * [nummer01] en dat de telefoon met dit telefoonnummer op 30 mei 2022 in de buurt van de garage van aangever in Purmerend uitpeilde om 18:42 uur. Dit was de enige keer dat de telefoon van verdachte in de onderzochte periode van 20 mei 2022 tot 2juni 2022 in Purmerend uitpeilde.
Op 31 augustus 2022 om 22:19 uur peilde de telefoon van verdachte uit in de nabijheid van de plaats van de overval, die ongeveer 9 minuten daarvoor had plaatsgevonden.
Voorts is van belang dat aangever heeft verklaard dat hij voor het maken van de afspraak op 31 augustus 2022 contact heeft gehad met een persoon genaamd ‘ [naam01] ’. Uit onderzoek naar de telefoon van verdachte is gebleken dat hij gebruik maakte van de naam ‘ [naam01] ’. Op de telefoon van verdachte is daarnaast op [social media01] gezocht naar de account van [slachtoffer01] . De verdachte heeft geen verklaring gegeven waarom hij naar de account van [slachtoffer01] heeft gezocht, terwijl hij stelt dat hij hem niet kende.
Verder is de telefoon van verdachte de dag na de overval teruggezet naar de fabrieksinstellingen waarbij alle bestanden van de telefoon zijn gewist. Verdachte heeft ook hierover geen uitleg gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband bezien schreeuwen om een verklaring van verdachte. Verdachte heeft echter van meet af aan een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. De omstandigheid dat verdachte weigert een verklaring af te leggen kan op zichzelf niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechtbank, indien de verdachte voor zulke omstandigheden die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs, geen aannemelijke, die
redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden in samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte degene is geweest die zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de beroving van beide aangevers. De rechtbank kwalificeert deze beroving als een diefstal door middel van bedreiging met geweld en niet als afpersing,
nu verdachte en zijn mededader de goederen hebben afgepakt van beide aangevers.
Evenals de rechtbank acht het hof op basis van de bewijsmiddelen (die het hof overneemt van de rechtbank) het ten laste gelegde medeplegen van diefstal met (bedreiging van) geweld door de verdachte wettig en overtuigend bewezen. Het door de raadsman in hoger beroep gevoerde verweer vindt zijn weerlegging in bovenstaande overweging en de bewijsmiddelen. Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Partiële vrijspraak € 32.000,-
Het hof gaat er, op basis van het bovenstaande, vanuit dat [slachtoffer01] een afspraak heeft gemaakt met de verdachte (die zich voordeed als [naam01] ) teneinde Bitcoins te kopen en dat [slachtoffer01] daartoe een geldbedrag heeft meegebracht naar die afspraak, welk geldbedrag door de verdachte en zijn mededader is weggenomen. Bij gebreke aan enige onderbouwing van de precieze hoogte van dat weggenomen geldbedrag is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat niet bewezen kan worden dat er daadwerkelijk een geldbedrag van € 32.000 is weggenomen, zodat de verdachte van dat onderdeel vrijgesproken dient te worden. De enkele stelling van de aangever dat het een bedrag van € 32.000,- betrof is daartoe onvoldoende.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 augustus 2022 te Amstelveen, aan de Texelstraat, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- een telefoon (merk iPhone 13 Pro) en
- een autosleutel en
- een geldbedrag,
toebehorende aan [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] ,
welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer01] en [slachtoffer02] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan een andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader, opzettelijk dreigend, meermalen een vuurwapen (al dan niet voorzien van richtmiddelen/laser) op voornoemde [slachtoffer01] en [slachtoffer02] hebben gericht en (daarbij) hebben gezegd:
‘ik maak je dood, geef al je spullen, kanker!’
‘als ik je zie maak ik je dood, als je in mijn buurt komt maak ik je dood’
‘Ja en nu geld, geld. Geef het geld!’
‘Geef alle telefoons’
‘kom niet in mijn buurt of ik schiet je dood’,
in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in bijlage II van het vonnis waarvan beroep onder de nummers 1 tot en met 9. Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in deze bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijke strafdeel heeft de rechtbank – kort gezegd – de navolgende bijzondere voorwaarden verbonden en deze dadelijk uitvoerbaar verklaard:
  • een meldplicht bij de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA);
  • een behandeling bij de Waag of een soortgelijke zorgverlener;
  • het meewerken aan het verkrijgen en behouden van een dagbesteding;
  • het meewerken aan toeleiding naar een vorm van begeleid wonen;
  • het meewerken aan elektronische monitoring en aan een locatiegebod en
  • een contactverbod met de slachtoffers.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, met dien verstande dat de bijzondere voorwaarden worden aangepast.
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte geen onvoorwaardelijke straf op te leggen die langer is dan de periode die hij thans heeft uitgezeten. Voorts heeft de raadsman verzocht om de elektronische monitoring per 27 juni 2023 te laten vervallen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een beroving. De verdachte heeft een afspraak gemaakt met een van de slachtoffers om aan hem zijn zogenaamde opgespaarde Bitcoins te verkopen. Op het moment dat de slachtoffers zich samen met de verdachte en de mededader in de auto bevonden, toonde de medeverdachte de slachtoffers een vuurwapen waarop de verdachte en zijn mededader de slachtoffers onder bedreiging van dat wapen sommeerden geld en spullen af te geven. De verdachte en de mededader hebben een telefoon, een autosleutel en een geldbedrag weggenomen.
Door aldus te handelen heeft de verdachte een uitermate beangstigende situatie voor de slachtoffers in het leven geroepen. Hoe beangstigend de gewapende beroving voor de slachtoffers is geweest, is uit hun ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaringen gebleken. De ervaring leert voorts dat slachtoffers van dergelijke misdrijven daarvan nog lange tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. De verdachte heeft zich hiervan geen enkele rekenschap gegeven en heeft slechts zijn eigen financieel gewin voor ogen gehad.
De persoon van de verdachte
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 april 2023 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld wegens vermogensdelicten. In dit verband weegt in het nadeel van de verdachte dat hij ten tijde van het plegen van onderhavig feit in drie proeftijden liep.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 13 december 2022, het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 10 november 2022, opgesteld door [naam02] , GZ-psycholoog, de evaluatie van de JBRA van 2 december 2022, en op wat door [naam03] , namens de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: WSS), en door [naam04] , namens de Raad, op de terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
Uit voornoemde Pro Justitia rapportage blijkt dat er bij de verdachte sprake is van een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (adhd) en een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Daarnaast is er een leer- of onderwijsprobleem, waarbij de perceptuele capaciteiten en de verwerkingssnelheid zeer zwak zijn ontwikkeld en significant achterblijven bij de andere capaciteiten. De persoonlijkheidsontwikkeling wordt als bedreigd aangemerkt, met antisociale trekken. Gesteld kan worden dat de verdachte moeite heeft met het doorzien van situaties en oorzaak-gevolg relaties. Als gevolg van het kwetsbare sociaal-emotioneel functioneren is de verdachte extra gevoelig voor negatieve beïnvloeding vanuit zijn sociale omgeving. Samenhangend met de gedragsstoornis is de verdachte vooral gericht op zijn eigen behoeften en is hij sneller geneigd tot het overschrijden van de grenzen van anderen. Voorts heeft de verdachte weinig probleembesef en neemt weinig tot geen verantwoordelijkheid voor zijn eigen gedrag. Gezien de aard van de problematiek wordt het door de psycholoog zeer aannemelijk geacht dat de genoemde stoornissen en psychische problematiek hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde feit. Zij komt dan ook tot het advies om het
ten laste gelegde feit in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Wat betreft de best passende strafafdoening wordt verplichte begeleiding door de Jeugdreclassering in het kader van een (deels) voorwaardelijk kader het meest passend geacht door de psycholoog.
Het hof volgt het advies om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
De Raad heeft in voornoemd rapport geadviseerd om aan de verdachte, onder toepassing van het jeugdstrafrecht, een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. De Raad ziet als voornaamste risicofactoren voor recidive de psychische problematiek en het sociale netwerk van de verdachte. De verdachte is negatief beïnvloedbaar en hij denkt niet voldoende na over de mogelijke gevolgen van zijn gedrag. De Raad acht het van belang dat de verdachte zijn inzicht en vaardigheden door een behandeling vergroot. Daarbij is het letterlijk afstand nemen van zijn huidige leefomgeving en negatieve sociale netwerk een belangrijk middel om recidiverisico te verminderen.
Ter terechtzitting heeft [naam04] , zittingsvertegenwoordiger van de Raad, het advies toegelicht en naar voren gebracht dat de verdachte een stevig kader nodig heeft, omdat de verdachte ten tijde van onderhavige feiten al in proeftijden liep. Dat het bij de verdachte goed gaat in zijn persoonlijke omstandigheden voorkomt kennelijk niet dat hij recidiveert. Het is van belang om een behandeling op te starten, waarna de verdachte beter zijn eigen keuzes kan maken. De Raad adviseert om dezelfde bijzondere voorwaarden op te leggen als de rechtbank, met dien verstande dat de verdachte daarbij begeleid wordt door Samen Sterk, in plaats van CurrentWerkt, dat de WSS dan de toezichthoudende instantie is en niet meer de JBRA en met de aanvulling dat ook een aparte avondklok (los van de elektronische monitoring) wordt opgenomen, omdat het niet wenselijk is dat de verdachte in de avond of nacht op straat rondhangt.
De JBRA heeft in zijn rapport van 2 december 2022 geadviseerd om aan de verdachte Toezicht en Begeleiding op te leggen waarbij uitvoering hiervan bij de WSS passender wordt geacht.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is op 26 maart 2023 door het hof opgeheven. Zodoende zijn de bij het vonnis waarvan beroep dadelijk uitvoerbaar verklaarde bijzondere voorwaarden thans van kracht. Het hof heeft ook acht geslagen op een e-mailbericht van [naam03] , Jeugdzorgwerker bij de WSS, omtrent het verloop van het toezicht op deze voorwaarden. [naam03] heeft de inhoud van dit e-mailbericht ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht en naar voren gebracht dat de WSS sinds januari 2023 betrokken is bij de verdachte. De verdachte houdt zich goed aan de bijzondere voorwaarden, zo heeft hij bijvoorbeeld een baan en houdt hij zich goed aan zijn avondklok, maar er zijn ook zorgen omtrent een nieuwe verdenking, de veiligheid van de verdachte en zijn sociale netwerk.
Toepassing jeugdstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit net achttien jaar oud en dus meerderjarig. Ten aanzien van een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het begaan van strafbare feit meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast indien omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven.
Uit de hiervoor genoemde Pro Justitia rapportage volgt dat de psycholoog adviseert om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht, omdat de handelsvaardigheden van de verdachte beperkt zijn en omdat pedagogische beïnvloeding nog mogelijk én wenselijk wordt geacht.
Gelet hierop is het hof, met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, van oordeel dat toepassing van het jeugdstrafrecht op zijn plaats is.
Strafoplegging
Alles afwegende is het hof met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Het hof zal daarbij de door de Raad geadviseerde en door de advocaat-generaal gevorderde bijzondere voorwaarden opleggen.
Het hof zal deze voorwaarden
dadelijk uitvoerbaar verklaren omdat het bewezenverklaarde misdrijf was gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon en er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Om dit te voorkomen is het van groot belang dat de begeleiding van de verdachte wordt voortgezet en dat hij zo snel mogelijk kan beginnen met zijn behandeling bij de Waag, waarvoor hij thans op de wachtlijst staat.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 35.707,48, en is als volgt opgebouwd:
1. Materiële schade € 32.707,48:
a. weggenomen contant geldbedrag van € 32.000,00;
b. weggenomen autosleutel € 684,17;
c. reiskosten € 23,31;
2. immateriële schade € 3.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 34.684,17. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat post die ziet op het weggenomen geldbedrag niet is onderbouwd, zodat de vordering voor dat deel niet toewijsbaar is.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering tot
materiële schadevergoedingoverweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat de onder a) genoemde schade volledig voor vergoeding in aanmerking komt. Deze post betreft rechtstreekse schade, is voldoende onderbouwd en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Ten aanzien van de onder b) genoemde schade, het weggenomen geldbedrag, is het hof van oordeel dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. Het hof acht bewezen dat de benadeelde partij een afspraak had met de verdachte teneinde Bitcoins te kopen en dat de benadeelde partij daartoe een geldbedrag had meegebracht, welk geldbedrag door de verdachte is weggenomen. Zonder een nadere onderbouwing kan echter niet worden vastgesteld of er daadwerkelijk een bedrag van € 32.000,00 aan cashgeld is weggenomen. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de
behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en dit zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Ten aanzien van de door de benadeelde partij opgevoerde reiskosten, post c), geldt dat deze schade niet is aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Voor dit deel wordt de vordering afgewezen.
Het hof concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 684,17 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit, tot de dag van de voldoening.
Ten aanzien van de vordering tot
immateriële schadevergoedingoverweegt het hof als volgt.
Voor vergoeding van immateriële schade is altijd een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Nu bij de benadeelde partij geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in eer en goede naam, is de vraag of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van genoemd artikel. Van de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomende gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade – in de vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ – heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof komt tot dat oordeel reeds omdat de aard en ernst van de normschending (een gewapende beroving in de auto) meebrengen dat de in dit verband nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 2.000,00. Het hof heeft hierbij gelet op de ingrijpende aard van het handelen van de verdachte alsmede op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit, tot de dag van de voldoening. Het hof zal het overige deel van de gevorderde immateriële schade afwijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer02]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.880,11, en is als volgt opgebouwd:
1. Materiële schade € 1.880,11
a. weggenomen iPhone Pro € 892,25;
b. nieuw abonnement € 71,12;
c. weggenomen accessoires behorend bij de iPhone 13 Pro € 25,90;
d. eigen risico 2022 € 385,00;
e. eigen risico 2023 (toekomstige schade) € 385,00;
f. reiskosten € 120,84;
2. immateriële schade € 3.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.989,27. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering tot
materiële schadevergoedingoverweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat de onder a), b) en c) genoemde schade volledig voor vergoeding in aanmerking komen. Deze posten betreffen rechtstreekse schade, zijn voldoende onderbouwd en komen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Ten aanzien van de posten d) en f), het eigen risico over 2022 en 2033, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het
resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Ten aanzien van de door de benadeelde partij opgevoerde reiskosten, post f), geldt dat deze schade niet is aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Voor dit deel wordt de vordering afgewezen.
Het hof concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 989,27 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit, tot de dag van de voldoening.
Ten aanzien van de vordering tot
immateriële schadevergoedingoverweegt het hof als volgt.
Gelet op eerder genoemd juridisch kader is voor vergoeding van immateriële schade altijd een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 BW. Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade – in de vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ – heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof komt tot dat oordeel reeds omdat de aard en ernst van de normschending (een gewapende beroving in de auto) meebrengen dat de in dit verband nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 2.000,00. Het hof heeft hierbij gelet op de ingrijpende aard van het handelen van de verdachte alsmede op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit, tot de dag van de voldoening. Het hof zal het overige deel van de gevorderde immateriële schade afwijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
4 (vier) maanden,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde zich zal melden bij de gecertificeerde instelling de WSS en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de WSS te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde meewerkt aan een behandeling bij De Waag, of een soortgelijke door de WSS aan te wijzen instelling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de WSS nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde meewerkt aan het vinden en het behouden van een zinvolle dagbesteding. In dat kader houdt hij zich aan de aanwijzingen en afspraken met SamenSterk.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde zal meewerken aan een verblijf binnen een instelling voor begeleid wonen, indien nodig geacht en te bepalen door WSS.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde zal meewerken aan een locatiegebod (avondklok), zo lang de WSS dat noodzakelijk acht. Het huidige verblijfadres is [adres02] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de WSS daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde is gedurende de periode op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De gecertificeerde instelling stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde meewerkt aan elektronische
monitoring op dit locatiegebod, zo lang de WSS dat noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde op geen enkele wijze gedurende de proeftijd - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer02] , geboren op [geboortedatum02] 1997, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde op geen enkele wijze gedurende de proeftijd — direct of indirect — contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum03] 1994, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
Geeft opdracht aan de WSS tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.684,17 (tweeduizend zeshonderdvierentachtig euro en zeventien cent)bestaande uit
€ 684,17 (zeshonderdvierentachtig euro en zeventien cent)materiële schade en
€ 2.000,00 (tweeduizend euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.023,31 (duizend drieëntwintig euro en eenendertig cent)bestaande uit
€ 23,31 (drieëntwintig euro en eenendertig cent)materiële schade en
€ 1.000,00 (duizend euro)immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.684,17 (tweeduizend zeshonderdvierentachtig euro en zeventien cent)bestaande uit
€ 684,17 (zeshonderdvierentachtig euro en zeventien cent)materiële schade en
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 augustus 2022.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer02] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.989,27 (tweeduizend negenhonderdnegenentachtig euro en zevenentwintig cent)bestaande uit
€ 989,27 (negenhonderdnegenentachtig euro en zevenentwintig cent)materiële schade en
€ 2.000,00 (tweeduizend euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.120,84 (duizend honderdtwintig euro en vierentachtig cent)bestaande uit
€ 120,84 (honderdtwintig euro en vierentachtig cent)materiële schade en
€ 1.000,00 (duizend euro)immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer02] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.989,27 (tweeduizend negenhonderdnegenentachtig euro en zevenentwintig cent)bestaande uit
€ 989,27 (negenhonderdnegenentachtig euro en zevenentwintig cent)materiële schade en
€ 2.000,00 (tweeduizend euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 augustus 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. N.R.A. Meerbeek en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 mei 2023.
mr. M.K. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te onderteken.
=========================================================================
[…]