ECLI:NL:GHAMS:2023:1348

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
23-003022-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen aanranding van een minderjarig slachtoffer en het vervaardigen en verspreiden van kinderporno

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van het medeplegen van aanranding van een minderjarig mannelijk slachtoffer, dat als pizzabezorger werkte, en van het vervaardigen en verspreiden van kinderporno. De feiten vonden plaats op 2 mei 2020 in Alkmaar, waar de verdachte en haar medeverdachte het slachtoffer in een smalle hal van hun woning benaderden. De medeverdachte opende de deur in een open badjas en vroeg het slachtoffer naar binnen te komen. Vervolgens betastte de verdachte het geslachtsdeel van het slachtoffer over de kleding, terwijl de medeverdachte dit filmde en seksuele opmerkingen maakte. Het hof oordeelde dat de handelingen van de verdachte en haar medeverdachte een significante bijdrage hebben geleverd aan de aanranding, waardoor het slachtoffer zich niet kon onttrekken aan de seksuele handelingen. Het hof verklaarde de verdachte schuldig aan beide tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van veertien dagen op, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast werd de in beslag genomen telefoon verbeurd verklaard en werd een schadevergoeding van €1.000,00 aan het slachtoffer toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003022-21
datum uitspraak: 9 juni 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 2 november 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-282333-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1996,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en haar raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 2 mei 2020 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde partij01] (geboren op [geboortedatum02] 2002), heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten: het (over de kleding heen) wrijven over en/of knijpen in en/of betasten van de penis en/of balzak van die [benadeelde partij01] , en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid uit het een en/of meermalen:
- ( in een (smalle) hal/gang van een woning) onverhoeds (over de kleding heen) wrijven over en/of knijpen in en/of betasten van de penis en/of balzak van die [benadeelde partij01] (gedurende zijn werk van/als pizzabezorger),
en/of (aldus) voor die [benadeelde partij01] een zodanig bedreigende en overweldigende situatie heeft doen ontstaan dat hij zich niet aan de seksuele handeling(en) met verdachte en/of verdachtes mededader kon onttrekken en/of durfde te onttrekken;
2.
zij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 2 mei 2020 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) (een) afbeelding(en), te weten een filmpje - en/of een gegevensdrager, bevattende (een) afbeelding(en), te weten een (mobiele) telefoon (merk: Apple en/of type: Iphone) - van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, heeft verspreid en/of heeft vervaardigd en/of in bezit heeft gehad welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit: het betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel van een persoon (te weten: [benadeelde partij01] ) die de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (pagina 69 van het proces-dossier).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit. Hiertoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de penis en balzak van de verdachte heeft betast en daarin heeft geknepen. Daarnaast kan niet worden bewezen dat het slachtoffer is gedwongen tot het dulden van de ontuchtige handelingen. Daarbij is van belang dat het slachtoffer zelf een arm om de verdachte heen heeft geslagen en haar billen heeft aangeraakt. Tot slot stelt de raadsman dat het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen kan worden omdat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte.
Ook ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen van het vervaardigen van kinderporno nu de verdachte geen significante bijdrage heeft geleverd aan het vervaardigen van het filmpje door de medeverdachte. Voorts is door de raadsman gesteld dat het filmpje ten onrechte is aangemerkt als kinderporno in de zin van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Oordeel van het hof
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 2 mei 2020 is een bestelling gedaan bij [pizzatent01] met als bezorgadres het adres van de verdachte. Het slachtoffer, werkzaam als pizzabezorger, heeft deze bestelling rond het middaguur afgeleverd bij de woning van de verdachte. De medeverdachte [medeverdachte01], gekleed in een openstaande badjas met daaronder weinig kleding, heeft de deur geopend en het slachtoffer gevraagd binnen te komen. Vrijwel direct na binnenkomst van het slachtoffer begon de medeverdachte het slachtoffer te filmen met haar telefoon. Op datzelfde moment kwam de verdachte, eveneens schaars gekleed, aanlopen en begon zich op te dringen aan het slachtoffer door in de smalle gang dicht tegen het slachtoffer aan te gaan staan en zonder enige aanleiding en aldus onverhoeds over de kleding over zijn geslachtsdeel te wrijven en hierin te knijpen. Tegelijkertijd heeft de medeverdachte op korte afstand filmopnamen gemaakt en heeft zij gezegd “dit is de ultieme droom van een pizzabezorger”. De verdachte keek tijdens het betasten van het slachtoffer in de camera van de telefoon van de medeverdachte en heeft woorden gebruikt als “dit is de ultieme droom” en “hij is al hard”. Toen het slachtoffer vervolgens de woning verliet, zei de medeverdachte “dit is jouw droom, dit is onze droom en nu ga je weg”. Na afloop van het incident heeft de verdachte het filmpje op haar telefoon voorhanden gehad en doorgestuurd naar een vriendin.
Feit 1
Het verweer van de verdediging dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het over de kleding betasten van en knijpen in de penis en balzak van het slachtoffer wordt verworpen en vindt aldus zijn weerlegging in de te bezigen bewijsmiddelen. Voorts is het hof van oordeel dat de ontuchtige handelingen onverhoeds zijn geweest, waardoor het slachtoffer zich daaraan niet (tijdig) heeft kunnen onttrekken.
De verdachte heeft door het daadwerkelijk, op overrompelende wijze, betasten van het geslachtsdeel van het slachtoffer hem aangerand. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of het handelen van de medeverdachte een zodanige bijdrage heeft geleverd aan de aanranding dat sprake is van het medeplegen daarvan. Anders dan de rechtbank en de verdediging is het hof van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. De onverhoedse aanranding van het slachtoffer is niet uitsluitend veroorzaakt door de handelingen en uitlatingen van de verdachte, maar ook de handelingen en uitlatingen van de medeverdachte hebben hieraan substantieel bijgedragen. Hoewel niet bewezen kan worden dat sprake was van een vooropgezet plan en de medeverdachte het slachtoffer niet zelf heeft betast, heeft de medeverdachte - eveneens schaars gekleed - door het tegelijkertijd filmen in de directe nabijheid en met haar seksueel getinte uitlatingen bijgedragen aan de overrompelende en intimiderende sfeer. Bovendien speelden de verdachte en haar medeverdachte op elkaar in met de uitlatingen die zij deden en heeft de medeverdachte op geen enkel moment de verdachte proberen te stoppen. Met hun opeenvolgende gedragingen en uitlatingen hebben de verdachte en haar medeverdachte elkaar gestimuleerd bij het plegen van de aanranding. De uitlatingen op het moment dat het slachtoffer de woning verliet passen daarbij. Door aldus te handelen hebben beide verdachten een significante bijdrage geleverd aan de intimiderende sfeer, waardoor het slachtoffer is gedwongen de ontuchtige handelingen te dulden.
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat de samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachte voldoende nauw en bewust is geweest, zodat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 2
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (Hoge Raad 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2185) volgt dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt” niet vereist is dat uit de bewijsmiddelen moet blijken dat die persoon jonger oogt dan achttien jaar. Gelet op de wetgeschiedenis geldt immers dat, nu de strafbaarstelling van artikel 240b Sr mede ertoe strekt kinderen te beschermen tegen seksueel misbruik, in zo een geval moet worden aangenomen dat de betrokken persoon “kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt”. Uit de jurisprudentie volgt verder dat als komt vast te staan dat de afgebeelde persoon, die er als een volwassene uitziet, onder de leeftijdsgrens zit, het feit strafbaar is.
Het hof wijst er voorts op dat op grond van de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie moet worden aangenomen dat artikel 240b Sr vooreerst ziet op een afbeelding van een gedraging van expliciet seksuele aard, zoals die aan de hand van de afbeelding zelf kan worden vastgesteld, waaronder begrepen het op zinnenprikkelende wijze tonen van de geslachtsdelen of de schaamstreek. Het gaat hierbij om een gedraging die reeds door haar karakter strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Voorts ziet artikel 240b Sr op een afbeelding die weliswaar niet een gedraging van expliciet seksuele aard in de hiervoor aangegeven zin toont, maar die, gelet op de wijze waarop zij is tot stand gekomen, eveneens strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. (Hoge Raad 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO6446).
Op de filmopname in kwestie is te zien dat de verdachte over de kleding over het geslachtsdeel van het zeventienjarige slachtoffer wrijft en hierin knijpt, terwijl zij en haar medeverdachte seksuele uitlatingen doen. Gelet hierop oordeelt het hof dat de filmopname gedragingen van expliciete seksuele aard laat zien en derhalve kan worden aangemerkt als (bevattende) afbeeldingen in de zin van artikel 240b Sr. Hoewel de verdachte de gedragingen niet zelf heeft gefilmd, heeft zij wel een significante bijdrage geleverd aan het vervaardigen van de filmopname door het verrichten van de seksuele handelingen en het doen van seksuele uitlatingen. Dat de verdachte zich ervan bewust was dat zij gefilmd werd leidt het hof ook af uit haar blik in de camera en de verbale interactie tussen beide verdachten. Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de raadsman verworpen en komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit, met dien verstande dat de verdachte het filmpje tezamen met haar medeverdachte heeft vervaardigd, en deze zelf in bezit heeft gehad en verspreid.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 2 mei 2020 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander door een feitelijkheid [benadeelde partij01] (geboren op [geboortedatum02] 2002), heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten: het over de kleding heen wrijven over en betasten van de penis en balzak van [benadeelde partij01] , en bestaande die andere feitelijkheid uit: het in een smalle hal van een woning onverhoeds over de kleding heen wrijven over en betasten van de penis en balzak van [benadeelde partij01] (gedurende zijn werk als pizzabezorger) en aldus voor [benadeelde partij01] een zodanig bedreigende en overweldigende situatie heeft doen ontstaan dat hij zich niet aan de seksuele handelingen met verdachte en verdachtes mededader kon onttrekken;
2.
zij op 2 mei 2020 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander een afbeelding, te weten een filmpje van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt is betrokken, heeft vervaardigd, welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit: het betasten en aanraken van het geslachtsdeel van een persoon (te weten: [benadeelde partij01] ) die de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
en
zij op 2 mei 2020 te Alkmaar, een afbeelding, te weten een filmpje van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt is betrokken, in bezit heeft gehad en verspreid, welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit: het betasten en aanraken van het geslachtsdeel van een persoon (te weten: [benadeelde partij01] ) die de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen
en
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben en verspreiden.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde aangevoerd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van de daadwerkelijke leeftijd van het slachtoffer, doordat hij ouder oogde dan achttien jaar.
Het hof overweegt als volgt. De wetgever heeft met artikel 240b Sr de bescherming van minderjarigen voorop gesteld. Om die reden is de minderjarigheid geobjectiveerd en hoeft geen opzet of schuld van de verdachte voor dit bestanddeel te worden bewezen. Voor bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging is dus voldoende dat objectief komt vast te staan dat het slachtoffer op het moment van het ten laste gelegde minderjarig was.
Een beroep op dwaling ten aanzien van de leeftijd heeft slechts in uitzonderlijke gevallen kans van slagen. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zich in het onderhavige geval onvoldoende vergewist van de ware leeftijd van het slachtoffer. Dat een pizzakoerier minderjarig is, kan in zijn algemeenheid bepaald geen verrassing zijn. De enkele stelling van de verdediging dat de verdachte op basis van het uiterlijk van het slachtoffer ervan uit mocht gaan dat het slachtoffer meerderjarig was, is onvoldoende. De verdachte heeft niet alle zorg betracht die van haar kon worden gevergd en aldus heeft zij een ongeoorloofd risico genomen. Om deze reden kan niet worden gesproken van het ontbreken van alle schuld waardoor het verweer niet slaagt en derhalve zal worden verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één dag met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De raadsman heeft het hof verzocht bij een bewezenverklaring te volstaan met een gevangenisstraf overeenkomstig de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, in combinatie met een taakstraf. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de strafzaak veel media-aandacht heeft gekregen, wat een negatieve impact heeft gehad op leven van de verdachte. Daarnaast heeft de raadsman naar voren gebracht dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met haar medeverdachte schuldig gemaakt aan aanranding. Het slachtoffer was op het moment van het voorval aan het werk als pizzabezorger en werd volkomen overrompeld door het opdringerige gedrag en de handelingen van de schaars geklede verdachten. Het slachtoffer werd uit het niets door de verdachte betast bij zijn geslachtsdeel terwijl zij seksueel getinte opmerkingen maakte. De medeverdachte heeft deze handelingen gefilmd en eveneens seksueel getinte opmerkingen gemaakt. Hiermee hebben de verdachten een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en gehandeld in strijd met de wet die beoogt minderjarigen te beschermen. Het handelen van de verdachte en haar medeverdachte heeft een grote impact gehad op het slachtoffer, zoals ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring.
Tevens heeft hof acht geslagen op een de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 mei 2023. Daaruit blijkt dat zij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De stelling van de raadsman dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn wordt door het hof als onjuist terzijde geschoven, nu gebleken is dat de strafzaak zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is afgehandeld binnen de daarvoor gestelde termijn als bedoel in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de hiervoor omschreven aard en ernst van de feiten – in beginsel niet worden volstaan met een andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In de persoonlijke omstandigheden ziet het hof echter aanleiding om die gevangenisstraf grotendeels in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Onder de verdachte is een goudkleurige telefoon van het merk Apple iPhone model 8 Plus in beslag genomen, die nog niet is teruggegeven.
De rechtbank heeft het inbeslaggenomen voorwerp onttrokken aan het verkeer.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het inbeslaggenomen voorwerp wordt geretourneerd aan de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om teruggave van haar telefoon.
Het hof overweegt als volgt.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde is begaan met behulp van de inbeslaggenomen telefoon, die aan de verdachte toebehoort. Het hof zal deze telefoon daarom verbeurdverklaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij [benadeelde partij01] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.180,90, te vermeerderen met wettelijke rente, en bestaat uit
€ 180,90 ter compensatie van materiële schade (gederfde inkomsten) en € 1.000,00 als vergoeding voor immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de opgevoerde materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van het gevorderde bedrag, te weten € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het hof primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Indien het hof toch tot een bewezenverklaring komt, is verzocht de vordering ten aanzien van de opgevoerde materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren conform het standpunt van de advocaat-generaal. Wat betreft de immateriële schade is door de raadsman verzocht de vordering af te wijzen nu de door de benadeelde partij gestelde psychische problematiek onvoldoende is onderbouwd. Indien het hof de vordering van de benadeelde partij toch (ten dele) zal toewijzen, heeft de raadsman tevens verzocht om artikel 36f Sr niet toe te passen.
Oordeel van het hof
Wat betreft de gevorderde materiële schade ter zake van gederfde inkomsten is het hof met de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, aangezien de vordering onvoldoende is onderbouwd. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof als volgt. Volgens het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op
€ 1.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en ernst van inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij en de psychische gevolgen die door het incident zijn veroorzaakt bestaande uit slapeloze nachten, sombere gevoelens en herbelevingen van traumatische ervaringen. Deze gevolgen zijn weliswaar niet nader onderbouwd, maar gelet op de aard van het bewezenverklaarde kan een aantasting in de persoon ook zonder concrete gegevens ter onderbouwing worden aangenomen. De vordering zal derhalve – hoofdelijk – worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2020 tot aan de dag ter algehele voldoening. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 47, 57, 240b en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
13 (dertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
goudkleurige Apple iPhone 8 plus.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) bestaande uit immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of haar mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 mei 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. V.M.A. Sinnige en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van
L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 juni 2023.
mr. V.M.A. Sinnige is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]