ECLI:NL:GHAMS:2023:136

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
200.303.701/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van een in Canada gewezen arbitraal vonnis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis dat op 28 oktober 2021 in Toronto, Canada, is gewezen. De verzoekster, die voor 91% eigenaar is van een waardevol contrabas, had het hof verzocht om het arbitraal vonnis te erkennen en te laten uitvoeren in Nederland. Dit vonnis was het resultaat van een geschil tussen de verzoekster en de verweerder, die voor 9% eigenaar was van het instrument. De arbiter had in het vonnis onder andere bepaald dat de overeenkomst tussen partijen rechtsgeldig was beëindigd en dat de verzoekster het instrument mocht verkopen.

De verweerder voerde verweer en stelde dat de erkenning van het arbitraal vonnis in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde. Hij betoogde dat er fundamentele gebreken waren in de inhoud en motivering van het arbitraal vonnis en dat de rechtsgang bij de arbiter ondeugdelijk was. Het hof oordeelde echter dat de verweerder onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims en dat de procedure bij de arbiter niet in strijd was met de beginselen van de Nederlandse rechtsorde.

Het hof concludeerde dat het verzoek van de verzoekster om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis moest worden toegewezen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof wees het meer en anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.303.701/01
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 januari 2023
inzake
[verzoekster],
wonend te [woonplaats 1] ( [land] ),
verzoekster,
advocaat: mr. M.F. Hilberdink te Amsterdam,
tegen
[verweerder] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
verweerder,
advocaat: mr. C.H.J.M. Abeln te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding

Partijen worden hierna [verzoekster] en [verweerder] genoemd.
[verzoekster] heeft bij verzoekschrift, ingekomen bij de griffie van het hof op 2 december 2021, verzocht om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van een tussen partijen in Canada gewezen, hieronder onder 2.7 nader te noemen arbitraal vonnis, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure, inclusief beslagkosten en nakosten. Bij het verzoekschrift zijn producties overgelegd.
[verweerder] heeft bij verweerschrift, ontvangen op 3 augustus 2022 ter griffie, het hof verzocht om het door [verzoekster] verzochte verlof tot tenuitvoerlegging af te wijzen en [verzoekster] , uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de kosten van de procedure. Bij het verweerschrift zijn producties overgelegd.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 2 september 2022. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunt nader toegelicht, [verzoekster] door mr. Hilberdink en mr. M.J. Drop, advocaat te Amsterdam en aan de hand van aan het hof overgelegde spreekaantekeningen, en [verweerder] door mr. Abeln. [verzoekster] heeft bij deze gelegenheid nog stukken overgelegd.
[verzoekster] heeft bewijs aangeboden.
Ten slotte is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1
[verweerder] is werkzaam als contrabassist en treedt in die hoedanigheid wereldwijd op. Sinds 2016 bespeelt hij een contrabas, gebouwd door Domenico Montagnana te Venetië in 1747 (hierna: het instrument).
2.2
Het instrument is in 2016 gezamenlijk gekocht door [verzoekster] en [verweerder] voor ruim € 1 miljoen.
2.3
Partijen hebben in dit verband op 17 oktober 2016 een overeenkomst gesloten aangaande de financiering, de (gemeenschappelijke) eigendom en het gebruiksrecht van het instrument, getiteld
Agreement of shared ownerschip, met bijbehorend addendum van 6 juli 2017 (verder: de overeenkomst). Volgens dit addendum is [verzoekster] is voor 91% eigenaar van het instrument en [verweerder] voor 9%.
2.4
Artikel 13 van de overeenkomst bepaalt onder meer:
In the event of any dispute arising under, out of or pursuant tot his Agreement, the parties agree to mediate such dispute and appoint a mediator in connection therewith. If the parties are unable tot agree on a mediator or reach a resolution agreeable to both parties through mediation the dispute shall be resolved by arbitration in the City of Toronto, Canada, pursuant to and under the Arbitration Act, 1991 (the “Act”), and any decision rendered under the Act shall be final, binding upon the parties and not subject to appeal.
2.5
In de eerste helft van 2020 is tussen partijen een geschil ontstaan. In die periode heeft [verzoekster] de wens geuit om het instrument te verkopen en [verweerder] verzocht het instrument door een Nederlandse deskundige te laten inspecteren.
2.6
Bij beschikking van 21 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam aan [verzoekster] verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag op het instrument.
2.7
Op 28 oktober 2021 heeft een Canadees scheidsgerecht te Toronto (Ontario, Canada) een (naderhand gerectificeerd) arbitraal vonnis gewezen (hierna: het arbitraal vonnis). Blijkens de Nederlandse vertaling van dat stuk heeft dit scheidsgerecht (hierna ook aangeduid als: de arbiter) kort samengevat:
( a) verklaard dat [verweerder] de overeenkomst niet is nagekomen door [verzoekster] geen toestemming te geven het instrument te inspecteren;
( b) verklaard dat de overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd;
( c) verklaard dat [verzoekster] het instrument kon verkopen en de verkoopopbrengst naar verhouding kon verdelen;
( d) [verweerder] veroordeeld tot afgifte van het instrument aan [verzoekster] ;
( e) bepaald dat, zodra [verzoekster] het instrument onder zich heeft, het instrument wordt verkocht volgens een nader door de arbiter omschreven traject;
( f) bepaald hoe de netto-opbrengst van de verkoop tussen partijen moet worden verdeeld;
( g) [verweerder] veroordeeld tot betaling van de kosten van de arbitrage ter hoogte van CAD 222.663,69, bestaande uit (i) advocaatkosten, onkosten en belastingen, (ii) het honorarium voor het scheidsgerecht en toepasselijke belastingen en (iii) andere onkosten in verband met de arbitrage.
Het arbitraal vonnis is in Canada tussen partijen onherroepelijk geworden.
2.8
[verweerder] heeft niet vrijwillig aan het arbitraal vonnis voldaan.

3.Beoordeling

3.1
[verzoekster] heeft het hof verzocht het arbitraal vonnis te erkennen en verlof te verlenen voor de tenuitvoerlegging daarvan in Nederland. Het verzoek van [verzoekster] steunt primair op het bepaalde in artikel 1075 Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) in samenhang met het Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken van 10 juni 1958 (Trb. 1959, 58, hierna: het Verdrag van New York). Anders dan [verweerder] meent, is het verzoek niet, althans niet primair, gebaseerd op artikel 1076 Rv. [verweerder] heeft verweer gevoerd waarop hierna (onder 3.8 e.v.) zal worden ingegaan.
Formele vereisten
3.2
Het arbitraal vonnis is, zoals gemeld, gewezen in Canada. Zowel Nederland als Canada zijn partij bij het Verdrag van New York. De bepalingen van het Verdrag van New York zijn daarom van toepassing bij de beoordeling van het verzoek. Artikel III van het Verdrag van New York bepaalt dat iedere verdragsluitende staat (in dit geval Nederland) onder de in het verdrag opgenomen voorwaarden scheidsrechterlijke uitspraken als bindend zal erkennen en deze ten uitvoer zal leggen overeenkomstig de regelen van rechtsvordering geldend in het gebied waar een beroep op de uitspraak wordt gedaan (in dit geval Nederland).
3.3
Op grond van artikel 1075 lid 1 Rv kan een in een vreemde Staat gewezen arbitraal vonnis waarop een erkennings- en tenuitvoerleggingsverdrag van toepassing is, op verzoek van een der partijen, in Nederland worden erkend en ten uitvoer gelegd. Artikel 1075 lid 2 Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat de artikelen 985 tot en met 991 Rv van overeenkomstige toepassing zijn voor zover het verdrag geen afwijkende voorzieningen inhoudt en met dien verstande dat het gerechtshof in de plaats treedt van de rechtbank. Aangezien [verweerder] in Amsterdam woonplaats heeft, is het hof bevoegd tot kennisneming van het verzoek ingevolge artikel 1075 lid 2 Rv gelezen in samenhang met artikel 985 Rv.
3.4
Bij het verzoekschrift is een behoorlijk gewaarmerkt afschrift overgelegd van het arbitraal vonnis, evenals een gecertificeerde vertaling in het Nederlands van het arbitraal vonnis. Hiermee is voldaan aan hetgeen is voorgeschreven in artikel IV lid 1 aanhef en sub a en lid 2 van het Verdrag van New York.
3.5
[verzoekster] heeft tevens overgelegd een afschrift van de overeenkomst waarin het arbitraal beding is opgenomen. Artikel IV lid 1 aanhef en sub b van het Verdrag van New York schrijft evenwel voor dat de partij die de erkenning en tenuitvoerlegging verzoekt het
origineelof een
behoorlijk gewaarmerkt afschriftvan deze overeenkomst overlegt. Vaststaat dat [verzoekster] dat niet heeft gedaan. Het hof zal hieraan echter geen consequenties verbinden op grond van het volgende. [verweerder] heeft het bestaan en de inhoud van de arbitrageovereenkomst niet betwist. Er bestaat daarom geen aanleiding om aan het bestaan en/of de inhoud van de onderhavige arbitrageovereenkomst te twijfelen. Het hof merkt ten slotte nog op dat op de (enkele) niet-naleving van artikel IV lid 1 aanhef en sub b van het Verdrag van New York geen sanctie staat. Waar het om gaat is of het bestaan en de inhoud van de arbitrageovereenkomst kunnen worden vastgesteld door de rechter aan wie de erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis wordt gevraagd en dat is hier het geval.
Verder heeft [verzoekster] aan het hof het originele exploot van oproeping van [verzoekster] aan [verweerder] overgelegd. Hiermee is voldaan het vereiste van artikel 1075 lid 2 Rv gelezen in samenhang met artikel 987 lid 3 Rv.
3.6
Daarnaast stelt het hof vast dat het gaat om een arbitraal vonnis dat uitvoerbaar is in het land waarin het is gewezen, Canada. Uit artikel 13, vijfde alinea, van de overeenkomst volgt dat geen hoger beroep openstaat, waarmee het arbitraal vonnis tussen partijen onherroepelijk is geworden. Hiermee is voldaan aan het vereiste van artikel 1075 lid 2 Rv gelezen in samenhang met artikel 986 lid 2 Rv.
Strijd met de Nederlandse openbare orde?
3.7
Op grond van het bepaalde in artikel V lid 2 van het Verdrag van New York, voor zover hier van belang, kan het hof het gevraagde verlof tot tenuitvoerlegging weigeren, als de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde.
3.8
[verweerder] doet in zijn verweerschrift een beroep op (enkel) deze weigeringsgrond. Hij voert hiertoe uiteenlopende gronden aan die zich lenen voor een behandeling volgens de volgende onderverdeling.
-
Bezwaren van [verweerder] ten aanzien van de inhoud en motivering van het arbitrale vonnis
3.9
In de eerste plaats kleven er volgens [verweerder] fundamentele gebreken aan de inhoud en motivering van de beslissing van het scheidsgerecht. Volgens [verweerder] is het arbitrale vonnis manifest willekeurig en onredelijk.
3.1
Het hof stelt voorop dat een gebrek aan motivering als zodanig niet onder de door [verweerder] ingeroepen weigeringsgrond valt. Het hof wijst er verder op dat het de zaak zelf niet aan een nieuw onderzoek kan onderwerpen, zoals is bepaald in artikel 1075 lid 2 Rv gelezen in samenhang met artikel 985 Rv. Hierdoor komt het hof ook niet toe aan de stellingen van [verweerder] waarmee hij zijn standpunt wil onderbouwen dat de beslissing van de arbiter om inhoudelijke redenen evident in strijd is met de overeenkomst, zoals zijn stelling over de onjuiste toepassing van artikel 10 van de overeenkomst en zijn stelling dat hij niet tekort is geschoten bij het laten inspecteren van het instrument. Deze stellingen kunnen, wat daar verder ook van zij, niet tot afwijzing van het verzoek leiden.
3.11
Hetzelfde geldt voor de stelling van [verweerder] dat hij als gevolg van het arbitraal vonnis zeer is benadeeld, omdat hij door de afgifte van het instrument zijn professionele werkzaamheden niet meer naar behoren kan uitoefenen en omdat hij zijn aandeel in het instrument nodig heeft om een enigszins vervangend instrument te kunnen aanschaffen. In dit verband heeft [verweerder] aangevoerd dat hij vreest dat de verkoop van het instrument niet tegen de juiste marktwaarde zal geschieden, omdat [verzoekster] niet over de nodige specialistische kennis en contacten beschikt. Dit betekent, aldus nog steeds [verweerder] , dat de beëindiging van de overeenkomst door de arbiter - met al deze nadelige gevolgen voor [verweerder] - in geen enkele verhouding staat tot het eigenlijke geschil tussen partijen, dat enkel de uitoefening door [verzoekster] van haar inspectierecht betrof. Het hof wijst erop dat ook dit betoog louter ziet op de beoordeling van de zaak door de arbiter, aan de inhoud waarvan het hof niet toekomt.
-
Bezwaren van [verweerder] tegen de procesgang bij de arbiter
3.12
Het betoog van [verweerder] lijkt er in de tweede plaats op neer te komen dat de rechtsgang bij de arbiter ondeugdelijk was. Uit de selectie en beschrijving van de feiten door de arbiter blijkt dat hij vooringenomen was en ook de bejegening ter zitting getuigde van vooringenomenheid, zo betoogt [verweerder] . Omdat [verweerder] niet over de middelen beschikte om een advocaat in Canada in de arm te nemen, heeft hij zich niet voldoende kunnen verweren. Vanwege dit gebrek aan voldoende middelen heeft hij evenmin een arbitrage-overeenkomst kunnen tekenen, omdat ook daar hoge kosten aan waren verbonden: de arbiter eiste meteen een eerste depot van CAD 25.000,00. Aan die onaanvaardbare financiële voorwaarde heeft [verweerder] niet kunnen voldoen. De arbiter heeft [verweerder] desalniettemin wel gehoord, maar niet op een evenwichtige wijze, zo stelt [verweerder] . Ten slotte heeft [verweerder] aangevoerd dat er banden bestonden tussen de arbiter enerzijds en de Canadese advocaat van [verzoekster] anderzijds.
3.13
Naar het oordeel van het hof zijn er onvoldoende aanknopingspunten gebleken om tot het oordeel te komen dat het arbitraal vonnis wat betreft de wijze van totstandkoming strijdig is met beginselen en waarden die in de Nederlandse rechtsorde als fundamenteel worden aangemerkt, zoals het in de Nederlandse rechtsorde fundamentele beginsel van hoor en wederhoor. [verweerder] heeft onvoldoende gemotiveerd waaruit volgens hem de schending van het recht op hoor- en wederhoor bestaat. [verweerder] heeft immers niet gesteld dat er geen gelegenheid voor wederhoor heeft bestaan, hij heeft enkel aangevoerd dat hij daarbij niet (de hele tijd) een advocaat aan zijn zijde had. Er heeft dus gelegenheid voor wederhoor bestaan, waarvan op grond van de inhoud van het arbitraal vonnis niet kan worden gezegd dat deze ontoereikend is geweest. Dat het door de arbiter vereiste depot hierbij een belemmering heeft gevormd, is niet gebleken.
3.14
Verder heeft [verzoekster] tegenover de stellingen van [verweerder] voldoende gemotiveerd betwist dat zij [verweerder] onvoldoende zou hebben betrokken bij de aanwijzing van het scheidsgerecht. [verzoekster] heeft onbetwist gesteld dat aan [verweerder] drie mogelijke kandidaat-arbiters zijn voorgesteld, waaronder de arbiter die het arbitrale vonnis heeft gewezen. Ook heeft [verweerder] niet weersproken dat hij in de procedure bij de Canadese overheidsrechter ter benoeming van een arbiter geen bezwaren heeft geuit tegen de benoeming van deze arbiter.
-
Bezwaren van [verweerder] tegen de door het scheidsgerecht opgelegde proceskostenveroordeling
3.15
In de derde plaats, zo stelt [verweerder] , heeft het scheidsgerecht hem veroordeeld tot een exorbitant omvangrijke proceskostenveroordeling. Het gaat namelijk om CAD 176.020,10 aan ‘
advocaatkosten, onkosten en belastingen’, CAD 42.685,75 aan ‘
honorarium voor het scheidsgerecht en toepasselijke belastingen’en CAD 3.957,84 aan ‘
kosten voor de zitting, onkosten en belastingen’, in totaal neerkomend op CAD 222.663,69 (zijnde ruim € 150.000,00). [verweerder] stelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en in strijd met de goede procesorde dat hij zulke hoge proceskosten moet betalen. De hoogte van deze kosten staat niet in verhouding tot de tijd die in redelijkheid aan de kwestie zou mogen worden besteed en heeft daardoor een punitief karakter.
3.16
Het hof stelt vast dat de arbiter in de punten 113 tot en met 119 van het arbitraal vonnis de veroordeling in de kosten heeft toegelicht, onder verwijzing naar de grondslag daarvoor in de Canadese wetgeving. In punt 115 licht de arbiter toe waarom hij de door [verzoekster] gevorderde advocaatkosten toewijst. Hij overweegt daarbij onder meer dat een uurtarief van CAD 925,00 een redelijk tarief is. [verweerder] heeft onvoldoende toegelicht waarom dit naar Canadese begrippen een buitensporig tarief zou zijn. [verweerder] heeft weliswaar gesteld, onder overlegging van een e-mail van een door hemzelf geraadpleegde Canadese advocaat (productie 1 bij het verweerschrift) dat deze advocaat de advocaatkosten voor deze procedure op niet meer dan CAD 25.000,00 heeft begroot, maar [verzoekster] heeft er terecht op gewezen dat deze productie slechts een fragment bevat van een voor het overige verwijderde langere tekst. Hierdoor is niet duidelijk waar het daarin genoemde bedrag van CAD 25.000,00 aan ‘estimated fees’ precies op slaat. Daarnaast tracht [verweerder] zijn stelling te onderbouwen met een als productie 2 ingebrachte e-mail van de advocaat van [verzoekster] van 20 april 2021 waarin deze zich uitlaat over de tot op dat moment gemaakte advocaatkosten (namelijk CAD 47.000,00). Volgens [verweerder] valt niet te verklaren dat diezelfde advocaat na 20 april 2021 nog CAD 130.000,00 aan honorarium in rekening heeft kunnen brengen. Naar het oordeel van het hof kan deze e-mail van 20 april 2021 [verweerder] niet baten: de arbiter is pas op 14 mei 2021 benoemd en uit de weergave van het procesverloop in de punten 4-30 van het arbitraal vonnis blijkt dat na 14 mei 2021 door de advocaat van [verzoekster] de nodige proceshandelingen zijn verricht, zoals het indienen van memories en het bijwonen van de zitting.
3.17
Verder heeft de arbiter in punt 119 zijn eigen kosten toegelicht en in de punten 117 en 118 de overige onkosten. [verweerder] heeft niet toegelicht waarom ook die kosten exorbitant en daarmee punitief zouden zijn. De conclusie is dat er onvoldoende grond is om tot het oordeel te komen dat de proceskostenveroordeling in het arbitraal vonnis in strijd is met de Nederlandse openbare orde.
Slotsom
3.18
Het beroep op de weigeringsgrond van artikel V lid 2, sub b van het Verdrag van New York slaagt niet. Aangezien niet is gesteld of gebleken dat zich andere gronden voor weigering voordoen, zal het verzoek van [verzoekster] om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis worden toegewezen. Het hof ziet aanleiding de kosten van het geding te compenseren in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De vordering van [verzoekster] tot veroordeling van [verweerder] in de kosten van het conservatoir beslag is onvoldoende gemotiveerd aangezien [verzoekster] in haar verzoekschrift geen bedrag noemt en ook overigens nalaat deze vordering toe te lichten.

4.Beslissing

Het hof:
erkent en verleent verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van het op 28 oktober 2021 in Toronto (Ontario, Canada) tussen partijen gewezen arbitrale vonnis, zoals gerectificeerd;
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer en anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Haanappel-van der Burg, C.A.H.M. ten Dam en A. van Zanten-Baris en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.