ECLI:NL:GHAMS:2023:1523

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
23-002218-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 29 juli 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van mishandeling van zijn toenmalige vriendin op 10 september 2021 te Purmerend. De tenlastelegging omvatte het grijpen bij de keel, duwen naar de grond en slaan in het gezicht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, met uitzondering van enkele andere beschuldigingen die niet bewezen zijn verklaard. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de verplichting tot deelname aan een gedragsinterventie gericht op het voorkomen van partnergeweld.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd, maar met een extra meldplicht bij de reclassering. Het hof heeft de straf in hoger beroep verlaagd naar een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een taakstraf van 60 uren, en heeft de bijzondere voorwaarden zoals gevorderd door de advocaat-generaal aan de voorwaardelijke straf verbonden. Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verbeterde levensomstandigheden en spijt over zijn daden. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het hof is toegewezen tot een bedrag van € 561,59, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002218-22
datum uitspraak: 6 juni 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-016351-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1981,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 mei 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 10 september 2021 te Purmerend [benadeelde partij01] heeft mishandeld door die [benadeelde partij01] meermaals, althans eenmalig, (met kracht) bij de keel te grijpen en/of naar de grond te gooien/duwen en/of (met de vuist) in het gezicht te slaan/stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 september 2021 te Purmerend [benadeelde partij01] heeft mishandeld door die [benadeelde partij01] met kracht bij de keel te grijpen, naar de grond te gooien/duwen en met de vuist in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter heeft daarbij als bijzondere voorwaarde gesteld dat de verdachte deelneemt aan een gedragsinterventie gericht op het voorkomen van partnergeweld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd, met dien verstande dat, naast de bijzondere voorwaarde gesteld door de politierechter, ook een meldplicht bij de reclassering als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn toenmalige vriendin. Hij heeft haar bij haar keel gegrepen en tegen de muur aangeduwd en meermaals op de grond gegooid, waarna hij haar meerdere keren met zijn vuist in haar gezicht heeft geslagen. De verdachte heeft op die wijze inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en haar pijn en letsel bezorgd. Met zijn handelen heeft hij bovendien een beangstigende situatie geschapen voor het slachtoffer, dat zich bij hem – haar toenmalige vriend – juist bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen.
Uit het strafblad van de verdachte van 8 mei 2023 blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor mishandelingen; de laatste keer was deze ook gericht tegen een partner. Gelet daarop, en gezien de straffen die doorgaans in soortgelijke gevallen door rechters worden opgelegd, meent het hof dat een gevangenisstraf zoals opgelegd door de rechtbank in beginsel op zijn plaats is. Het hof heeft er echter toch voor gekozen geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen. Dat heeft te maken met het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de verdachte zijn leven steeds beter op de rit heeft. Hij heeft een vaste baan, huisvesting en zorgt voor zijn zoon. Zijn financiële zaken zijn op orde, in die zin dat hij onder bewindvoering staat en in het kader van een schuldhulpverleningstraject zijn schulden aan het afbetalen is. De verdachte heeft verder getoond spijt te hebben van zijn handelen en de gevolgen daarvan te willen accepteren. Hij heeft zich bereid verklaard mee te werken aan reclasseringstoezicht en een gedragsinterventie gericht op het voorkomen van partnergeweld, om de kans te verkleinen dat hij in de toekomst wederom de fout in gaat. Het hof weegt het voorgaande mee in het voordeel van de verdachte. Daarbij overweegt het hof dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de huidige stabiele leefomstandigheden van de verdachte zou kunnen doorkruisen. Hierbij zou, mede met het oog op het recidiverisico dat van de verdachte uitgaat, de samenleving noch de verdachte gebaat zijn.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, passend en geboden. Het hof zal de bijzondere voorwaarden zoals gevorderd door de advocaat-generaal verbinden aan de voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 646,59. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 561,59. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen. Deze bestaat uit € 500,00 aan geleden immateriële schade en € 61,59 aan schade bestaande uit kosten gemaakt voor een taxirit kort na het bewezenverklaarde feit.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, volledig moet worden toegewezen. De raadsvrouw heeft de vordering niet betwist.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks de voornoemde materiële schade heeft geleden. Deze schade is door of namens de verdachte niet betwist en zij komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is aldus tot vergoeding daarvan gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte ook rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Omdat de benadeelde partij ten gevolge van dit handelen letsel heeft opgelopen, heeft zij op grond van artikel 6:106 onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van de geleden immateriële schade.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op € 500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
  • de aard en de ernst van de normschending en de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij, een en ander zoals ook is omschreven in de strafmotivering;
  • het lichamelijk letsel dat zij daarbij heeft opgelopen en
  • de schadevergoedingen die door rechters in soortgelijke gevallen worden toegekend.
Slotsom
De verdachte is gehouden tot vergoeding van een bedrag van € 61,59 aan materiële schade en van
€ 500,00 euro aan immateriële schade, zodat de vordering tot een bedrag van € 561,59 zal worden toegewezen. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt de volgende bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde is verplicht zich gedurende de volledige proeftijd op afspraken te melden bij de reclassering, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • de veroordeelde zal deelnemen aan een gedragsinterventie gericht op het voorkomen van
partnergeweld (BORG), waarbij hij zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de verantwoordelijke instelling aan hem zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 561,59 (vijfhonderdeenenzestig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 61,59 (eenenzestig euro en negenenvijftig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 561,59 (vijfhonderdeenenzestig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 61,59 (eenenzestig euro en negenenvijftig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 september 2021
en van de immateriële schade op 10 september 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.E. Kwak, mr. R. Kuiper en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 juni 2023.
=========================================================================
[…]