ECLI:NL:GHAMS:2023:1550

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
200.312.270/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekarrest inzake overeenkomst van geldlening en terugbetaling van geïnvesteerd bedrag

In deze zaak gaat het om een verzet tegen een verstekarrest dat is gewezen in een hoger beroep. De appellant, [appellant], heeft verzet aangetekend tegen een eerder verstekarrest van 3 november 2020, waarin hij was veroordeeld tot betaling van een boete aan de geïntimeerde, [geïntimeerde]. De zaak betreft een overeenkomst van geldlening die door [geïntimeerde] wordt ingeroepen, maar die door [appellant] wordt betwist. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs is geleverd voor de geldleningsovereenkomst, en dat de handtekening van [appellant] op de overeenkomst niet authentiek is. Het hof heeft de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de boete afgewezen, maar heeft wel vastgesteld dat [appellant] een bedrag van € 17.000 heeft ontvangen van [geïntimeerde] voor investeringen, en dat hij dit bedrag moet terugbetalen. Het verstekarrest is vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling van € 17.000 is toegewezen. De proceskosten zijn verdeeld tussen partijen, waarbij [geïntimeerde] in het ongelijk is gesteld in het principaal appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.312.270/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/283777 / HA ZA 19-56
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 juli 2023
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
opposant tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. J.L. Scheltens te Haarlem.
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geopposeerde tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Ruijs te Amsterdam,

1.Het geding in verzet

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[geïntimeerde] is bij dagvaarding van 3 december 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 september 2019 onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als niet verschenen gedaagde (hierna: het bestreden vonnis). [geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen in eerste aanleg zal toewijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten in beide instanties.
[appellant] is in hoger beroep aanvankelijk niet verschenen. Tegen hem is op 28 januari 2020 verstek verleend.
In het bij verstek gewezen arrest van 3 november 2020 (hierna: het verstekarrest) heeft het hof het bestreden vonnis, voor zover daarbij de gevorderde boete is afgewezen, vernietigd en opnieuw rechtdoende [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van de gevorderde boete, het bestreden vonnis voor het overige bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
Bij dagvaarding van 20 april 2022 met producties is [appellant] in verzet gekomen van het verstekarrest. [appellant] heeft geconcludeerd hem te ontheffen van de veroordeling zoals tegen hem uitgesproken in het verstekarrest en [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans deze af te wijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de verstekprocedure en het verzet.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 19 april 2023 doen bepleiten, [appellant] door mr. J.L. Scheltens, advocaat te Haarlem, en [geïntimeerde] door mr. J. Ruijs, advocaat te Amsterdam. Mr. Ruijs heeft de zaak bepleit aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

In hoger beroep zijn de volgende feiten van belang.
2.1
In een schriftelijke, ondertekende, overeenkomst van 15 november 2017, waarop [geïntimeerde] zich beroept en die door [appellant] wordt betwist, is het volgende opgenomen:
Bij de komen overeen de heren [geïntimeerde] , hierna genoemd investeerder en de heer [appellant] , geboren op [geboortedatum 1] , wonend in [plaats 1] het volgende.
Het gaat om een investering van een evenement van de Heer [appellant] Bij deze leent hij 27,500 euro (zeven en twintigduizen en vijfhonderd euro) van investeerder. Bij het ondertekenen van deze overeenkomst betekent de heer [appellant] dat hij dit bedrag in cash heeft ontvangen en dit bedrag aan de heer [geïntimeerde] schuldig is.
De heer [appellant] teken bij deze dat hij dit bedrag in cash heeft ontvangen en geeft af een Horloge van het merk Rolex met certificaten en autopapieren van auto [kenteken] aan de geer [geïntimeerde] .De heer [appellant] is verplicht om het geleende bedrag binnen gesteld termijn terug te betalen aan investeerder voor 06-11-2017. Mocht er vertraging zijn in het terugbetalen van geïnvesteerde bedrag dan zal er een boete tot stand komen van 1000 euro per dag. De heer [geïntimeerde] mag het onderpand niet verkopen voor 6 November 2017.Mocht er vertraging zijn in terugbetalen dan mag de heer [geïntimeerde] een bedrag met de heer [appellant] schriftelijk bespreken en bevestigen en dan mag de heer [appellant] langer gebruik maken van investering. De heer [geïntimeerde] houdt behoudt het recht om verlenging te weigeren. Mochten de partijen wel een overeenkomst bereiken, dan in dit geval mag de heer [geïntimeerde] het onderpand niet verkopen. Mocht er geen oplossing komen tussen de partijen dan mag de heer [geïntimeerde] het onderpand verkopen en zijn geld innen. Mocht er het bedrag van onderpand niet geleend bedrag terugbetalen dan mag de heer [geïntimeerde] alsnog via een Nederlandse rechter zijn restvordering terugeisen plus de boetes die erop komen. Kopie legitimatie van beide heren wordt toegevoegd in de bijlage van deze overeenkomst.
In tweevoud getekend:
[geïntimeerde] [appellant]
Geboortedatum: [geboortedatum 2] Geboortedatum: [geboortedatum 1]
Datum: 15-10-2017 Datum: [plaats 1] 15-10-2017
Plaats: [plaats 1] Plaats:
2.2
Bij brief van 7 november 2017 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] [appellant] in gebreke gesteld, omdat [appellant] de overeenkomst uit geldlening tussen [geïntimeerde] en [appellant] niet is nagekomen door het geleende bedrag van € 27.500,-- niet uiterlijk
6 november 2017 aan [geïntimeerde] terug te betalen. [appellant] is daarbij verzocht het bedrag binnen een week te voldoen. Tevens is daarbij aanspraak gemaakt op de overeengekomen boete van € 1.000,-- per dag tot de dag van nakoming.
[appellant] is in gebreke gebleven hieraan te voldoen.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd (na intrekking van de vordering tegen de tweede gedaagde, de moeder van [appellant] mevrouw [naam] ) op grond van de hiervoor onder 2.1 weergegeven overeenkomst, om [appellant] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van € 27.500,-- aan hoofdsom en € 424.000,-- aan boete, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. In eerste aanleg is [appellant] niet verschenen. De rechtbank heeft de gevorderde hoofdsom van € 27.500,- toegewezen en de contractuele boete van € 424.000,- afgewezen, aangezien de rechtbank het boetebeding in strijd achtte met de goede zeden.
3.2
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering is [geïntimeerde] met één grief opgekomen. De grief strekte ertoe dat het boetebeding niet nietig is vanwege strijd met de goede zeden. Er is sprake van een overeenkomst tussen twee particulieren. Partijen zijn het boetebeding volgens [geïntimeerde] rechtsgeldig overeengekomen.
3.3
Bij verstekarrest van 3 november 2020 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover daarbij de gevorderde boete is afgewezen en [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van de boete van € 424.000,-- en het vonnis voor het overige bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
3.4
[appellant] heeft tegen het verstekarrest verzet ingesteld en gevorderd, samengevat, dat hij van de tegen hem uitgesproken veroordeling wordt ontheven en dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen. De gronden die [appellant] tegen het verstekarrest heeft aangevoerd houden - samengevat - in dat hij geen overeenkomst van geldlening met [geïntimeerde] heeft afgesloten. De handtekening onder de naam [appellant] op de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte overeenkomst is niet van hem, aldus [appellant] .
Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] hem zien spelen aan een elitetafel in het casino in [plaats 2] . [appellant] vertelde [geïntimeerde] dat hij een investeringsrekening had voor onder andere bitcoins en andere risicovolle maar mogelijk zeer profijtelijke transacties. [geïntimeerde] wilde meedoen op deze rekening en vroeg aan [appellant] of deze wat geld voor hem kon investeren. [appellant] zegde dit toe waarop [geïntimeerde] € 17.000,-- pinde en dit bedrag aan [appellant] overhandigde, die het vervolgens investeerde. Een schriftelijke overeenkomst is niet afgesloten. [appellant] heeft als zekerheid een echte Rolex in onderpand gegeven aan [geïntimeerde] . Voor zover zou worden geoordeeld dat de door [geïntimeerde] gestelde overeenkomst van geldlening wel tot stand zou zijn gekomen, heeft [geïntimeerde] het recht om vanaf 6 november 2017 de in onderpand gegeven Rolex te verkopen. De Rolex zou genoeg opleveren om de € 17.000,-- die [appellant] van [geïntimeerde] heeft ontvangen, te vergoeden. [appellant] beschikte over de factuur met het serienummer van de Rolex. Het bewijs van echtheid heeft hij destijds aan [geïntimeerde] overhandigd. [geïntimeerde] heeft de Rolex echter nooit terug gegeven. Door het niet te gelde maken van de Rolex handelt [geïntimeerde] in strijd met de door hem gestelde overeenkomst door de boete telkens te laten oplopen, hetgeen in strijd is met de goede zeden. De boeteclausule is dan ook nietig, aldus [appellant] .
3.5
[geïntimeerde] heeft hiertegen verweer gevoerd en, samengevat, aangevoerd dat er wel degelijk een overeenkomst is gesloten tussen partijen en dat de betreffende handtekening echt is. In een WhatsAppgesprek heeft [appellant] geschreven: “
Heb gezegd voor eind jaar heb je deel. En dan maken we afspraak voor rest”. Het feit dat er door [appellant] een horloge in onderpand is gegeven, kan niet tot een andere conclusie leiden dan dat er geld is uitgeleend door [geïntimeerde] . Dat de boete is opgelopen zoals overeengekomen in het boetebeding kan [geïntimeerde] niet worden verweten. [appellant] was niet te vinden en was naar eigen zeggen gedetineerd in Frankrijk en mocht het land niet verlaten. [geïntimeerde] kon, om de boete te vermijden, het in onderpand gegeven horloge niet te gelde maken omdat dit horloge vals bleek te zijn. [geïntimeerde] verzoekt dan ook de vorderingen van [appellant] af te wijzen en de vorderingen van [geïntimeerde] , zoals toegewezen bij het verstekarrest van 3 november 2020, in stand te laten.
3.6
Het hof oordeelt als volgt. [geïntimeerde] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij met [appellant] de onder 2.1 weergegeven overeenkomst van geldlening heeft gesloten. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst lag [appellant] in het ziekenhuis en had hij dringend geld nodig, aldus [geïntimeerde] . [appellant] heeft de echtheid van de schriftelijke overeenkomst gemotiveerd weersproken. Daarbij heeft hij gesteld dat de op de overeenkomst aangebrachte handtekening niet van hem afkomstig is, dat de overeenkomst gedateerd is op 15 november 2017, terwijl deze ondertekend zou zijn op 15 oktober 2017 en dat het bovendien een vreemd stuk is waarin [geïntimeerde] investeerder in een evenement wordt genoemd. Niet vermeld is over welk evenement het gaat en wanneer dat wordt gehouden. Ook komt de achternaam van [appellant] niet voor in de overeenkomst. Voorts zou de lening voor de duur van drie weken zijn afgesloten hetgeen wel erg kort is als er tussentijds een evenement zou moeten worden georganiseerd.
3.7
Mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellant] van de echtheid van de door [geïntimeerde] overgelegde schriftelijke overeenkomst, zoals hiervoor onder 3.6 is weergegeven, is het aan [geïntimeerde] om zijn standpunt nader te onderbouwen. [geïntimeerde] beroept zich op een overeenkomst waarvan hij slechts een kopie heeft overgelegd en waarin de achternaam van [appellant] ontbreekt. Nu [appellant] het bestaan van de overeenkomst heeft betwist, had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen om de originele overeenkomst met de beweerde handtekening van [appellant] over te leggen, en niet slechts een kopie. Ook mocht van [geïntimeerde] worden verlangd de kopieën van de legitimatiebewijzen van partijen over te leggen, die – volgens de overeenkomst – aan de originele overeenkomst waren gehecht. [geïntimeerde] heeft nagelaten zijn stellingen te bewijzen, dan wel nader te onderbouwen door overlegging van deze stukken, zodat niet kan worden vastgesteld dat [appellant] , wiens naam niet voorkomt in de overeenkomst, inderdaad de overeenkomst is aangegaan. Aldus heeft [geïntimeerde] zijn standpunt noch voldoende onderbouwd, noch bewezen en is de overeenkomst van geldlening waarop hij zijn vordering heeft gebaseerd, niet komen vast te staan. Het hof ziet geen aanleiding [geïntimeerde] tot bewijslevering toe te laten, nu hij gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellant] , onvoldoende heeft gesteld en daarnaast ook al ruimschoots in de gelegenheid is geweest de betreffende stukken waarover hij stelt te beschikken in het geding te brengen. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg slechts een algemeen, onvoldoende concreet bewijsaanbod gedaan, terwijl hij in appel helemaal geen bewijs heeft aangeboden. Nu de gestelde overeenkomst niet is komen vast te staan zijn de daarop gebaseerde vorderingen van [geïntimeerde] , waaronder de boete, niet toewijsbaar. De veroordeling in het verstekvonnis kan om die reden niet in stand blijven.
3.8
Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] een bedrag van € 17.000,-- aan [appellant] heeft overhandigd, welk bedrag deze voor [geïntimeerde] zou investeren in een mix van onder meer bitcoins, opties en aandelen. Ook heeft [appellant] erkend dat hij dit bedrag met eventueel daarover gerealiseerde winst aan [geïntimeerde] zou terugbetalen. Dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft volstaan met de enkele mededeling dat de investering niets heeft opgeleverd. Bij het volledig ontbreken van rekening en verantwoording over de door hem namens [geïntimeerde] geïnvesteerde gelden dient [appellant] het door hem ontvangen bedrag alsnog terug te betalen aan [geïntimeerde] . Het hof zal de vordering van [geïntimeerde] tot een bedrag van € 17.000,-- dan ook toewijzen, nu niet is gesteld of gebleken dat er ook winst is gemaakt over dit bedrag. Het verstekarrest zal daarom worden vernietigd.
3.9
Bij wijze van incidenteel appel heeft [appellant] gevorderd hem te ontheffen van de veroordeling tegen hem uitgesproken bij het verstekarrest. Het verstekarrest wordt vernietigd, zodat de veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] , voor zover een bedrag van € 17.000,-- te boven gaand, niet in stand zal blijven. De incidentele vordering stuit voor het wel toewijsbaar geoordeelde bedrag van € 17.000,-- af op hetgeen hiervoor is overwogen en beslist.
3.1
Het hof zal het verstekarrest en het vonnis van de rechtbank vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] toewijzen voor het bedrag van € 17.000,--. Met betrekking tot de proceskos-tenveroordeling van [appellant] in eerste aanleg ziet het hof aanleiding bij de toepassing van het liquidatietarief rekening te houden met de omstandigheid dat het hof een aanzienlijk lager bedrag heeft toegewezen dan in eerste aanleg door [geïntimeerde] is gevorderd. Nu [geïntimeerde] in principaal appel in het ongelijk is gesteld zal hij worden veroordeeld in de kosten van de procedure van het principaal appel. Het hof ziet aanleiding de proceskostenveroordeling in incidenteel appel te compenseren nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in verzet in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het verstekarrest van 3 november 2020;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 september 2019, voor zover het gaat om de veroordelingen uitgesproken ten laste van [appellant] ;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 17.000,--;
veroordeelt [appellant] in kosten van de procedure in eerste aanleg, aan de zijde van
[geïntimeerde] begroot op € 107,12 voor explootkosten, € 81,00 voor griffierecht en € 543,-- voor salaris gemachtigde;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in principaal appel, aan de zijde van [appellant] begroot op € 468,03 voor verschotten en € 2.366,-- voor salaris gemachtigde;
compenseert de kosten van het geding in incidenteel appel, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. van de Poel, H.T. van der Meer en W.J.J. Wetzels en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023.