ECLI:NL:GHAMS:2023:1792

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
23-002538-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt met betrekking tot elektriciteitsdiefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt, waarbij de betrokkene is veroordeeld voor diefstal van elektriciteit en het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten. De betrokkene heeft in eerste aanleg een verplichting opgelegd gekregen tot betaling van een bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat aanvankelijk was geschat op € 36.336,76 en later bijgesteld naar € 38.459,84. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene samen met een ander betrokken was bij de hennepkwekerij en dat er voldoende aanwijzingen zijn dat hij wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit een eerdere oogst van de hennepplanten. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de betrokkene de in de strafzaak toegewezen vordering van Liander N.V. heeft betaald, wat in mindering wordt gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Uiteindelijk heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 15.361,87, dat wordt verdeeld over twee daders. De verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op € 7.680,93. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de betrokkene de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte bedrag.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002538-22
datum uitspraak: 25 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 september 2022 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de ontnemingszaak met parketnummer 13-249001-19 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
adres: [adres 1].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, in de schriftelijke vordering van 27 juni 2022 geschat op een bedrag van € 36.336,76 en op de zitting van 13 september 2022 bijgesteld naar een bedrag van € 38.459,84.
De betrokkene is in de strafzaak bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 september 2020 – kort gezegd – veroordeeld ter zake van diefstal van elektriciteit door middel van braak en het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten. Bij arrest van dit hof van 10 december 2020 is de verdachte in het door hem tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het vonnis is onherroepelijk.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 13 september 2022 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 17.306,90 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 juni 2023.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat hiervan slechts aantekening is gedaan en het hof voorts tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Grondslag van de vordering

De betrokkene is bij het vonnis van 11 september 2020 onder andere veroordeeld voor het
omstreeks 1 maart 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig hebben (in een pand aan [adres 2]) van een hoeveelheid van ongeveer 192 hennepplanten(feit 2). Op grond van artikel 36e, tweede lid, Sr kan voordeel worden ontnomen dat is verkregen door middel van of uit de baten van dit feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan.
In het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 1 oktober 2019 [1] (verder: de ontnemingsrapportage) zijn aanwijzingen opgenomen op grond waarvan het hof, bezien in combinatie met de inhoud van het strafdossier, concludeert dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit een eerdere oogst van de aangetroffen hennepkwekerij. Het strafdossier biedt voldoende aanwijzingen in de zin van artikel 36e, tweede lid, Sr dat de betrokkene zich in de periode voorafgaand aan 1 maart 2019 schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het medeplegen van het opzettelijk telen van hennep.
Daarbij overweegt het hof dat de verdachte bij het vonnis van 11 september 2020 tevens is veroordeeld voor diefstal van elektriciteit, welke elektriciteit werd gebruikt voor de aangetroffen hennepkwekerij. Onherroepelijk is bewezen verklaard dat deze diefstal heeft plaatsgevonden in de periode van 13 november 2018 tot en met 1 maart 2019.
Het hof gaat ervan uit dat in totaal twee personen bij de hennepkwekerij betrokken zijn geweest, namelijk de betrokkene en de door hem genoemde ‘[medeverdachte]’.
De in de ontnemingsrapportage opgenomen aanwijzingen voor in elk geval één eerdere (geslaagde) oogst betreffen verdroogde resten van hennepplanten en hennepafval, stof op het rotorblad van een ventilator, de vloer, latten en apparatuur, knipschaartjes met hennepresten, (vuilnis)zakken met potgrond met daarin gebruikte stekblokjes en wortelresten, lege voedingscans en CO2-apparatuur om de kweekcyclus te verkorten. [2]

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat aan de hand van de ontnemingsrapportage, met een correctie wat betreft de huisvestingskosten en de elektriciteitskosten, waarbij wordt uitgegaan van één oogst en één mededader.
De raadsman heeft verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op € 2.614,54, waarbij wordt uitgegaan van één oogst en twee mededaders en het aan Liander betaalde bedrag van € 3.441,54 wordt afgetrokken.
Het hof oordeelt als volgt.
Opbrengst
In de woning van de betrokkene zijn hennepplanten aangetroffen in één kweekruimte. Als uitgangspunt wordt een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst aangehouden. Uit het dossier volgt dat sprake was van CO2-toevoeging, waardoor de kweekcyclus met twee weken is verkort. Het hof zal daarom een kweekcyclus van acht weken per oogst aanhouden. Gelet op de kweekcyclus van acht weken, de in de ontnemingsrapportage gehanteerde ontnemingsperiode van 13 november 2018 tot 1 maart 2019 (vijftien weken) – die overeenkomt met de in de strafzaak bewezen verklaarde periode van de diefstal van elektriciteit – en de gemiddelde hoogte van de hennepplanten (ongeveer 100cm) ten tijde van de inval op 1 maart 2019, [3] zal het hof in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van één (voltooide) oogst.
In de kweekruimte zijn 192 hennepplanten aangetroffen op een oppervlakte van 12m2. Dat betekent dat er 16 hennepplanten per m2 in de ruimte stonden, hetgeen volgens de standaardberekeningen en normen van het Functioneel Parket Afpakken (FPA) een opbrengst genereert van 192 planten maal 27,7 gram = 5,3184 kilogram hennep. De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep is onbekend gebleven. Het hof zal daarom bij de berekening van de opbrengst uitgaan van voornoemde standaardberekeningen en normen, die inhouden dat de verkoopprijs van hennep minimaal € 4.070,00 per kilogram betreft, hetgeen neerkomt op een totale opbrengst van € 4.070,00 maal 5,3184 kilogram =
€ 21.645,89. [4]
Kosten
Het hof acht aannemelijk dat de betrokkene ten behoeve van de hennepkwekerij, preciezer gezegd: de realisatie van voornoemde oogst, kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen. De in mindering te brengen kosten zijn in de ontnemingsrapportage berekend. Het hof neemt een aantal van deze kosten over.
De kosten bestaan volgens de ontnemingsrapportage uit:
  • Afschrijvingskosten € 150,00;
  • Hennepstekken € 731,52, waarbij is uitgegaan van € 3,81 per stek/plant;
  • Variabele kosten € 744,96, waarbij is uitgegaan van € 3,88 per stek/plant.
Huisvestingskosten
De betrokkene heeft – naast bovengenoemde kosten – ook huisvestingskosten gemaakt. Hij betaalde maandelijks een bedrag van € 608,00 aan huur voor de woning waarin de hennepkwekerij is aangetroffen. [6] Niet is gebleken dat deze woning voor iets anders dan de hennepkwekerij werd gebruikt. Uitgaande van een kweekcyclus van acht weken, komt het redelijk voor om twee maanden huur in de berekening te betrekken. Dat betekent dat de volgende kosten eveneens voor aftrek in aanmerking komen:
 Huisvestingskosten € 1.216,00, waarbij is uitgegaan van € 608,00 per maand.
Elektriciteitskosten
Het hof is van oordeel dat in de ontnemingsrapportage ten onrechte rekening is gehouden met elektriciteitskosten, omdat ten tijde van het opmaken van die rapportage nog geen elektriciteitskosten waren gemaakt; er was immers sprake van diefstal van elektriciteit.
Ter terechtzitting in hoger beroep is echter gebleken dat de betrokkene de in de strafzaak toegewezen vordering van Liander N.V. (hierna: Liander), groot € 3.441,54, inmiddels heeft betaald. [7] Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of, en zo ja op welke wijze, in de onderhavige procedure hiermee rekening dient te worden gehouden.
Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een aan een benadeelde derde in rechte toegekende vordering zoals bedoeld in artikel 36e, negende lid, Sr. Benadeelde derden zoals in die bepaling bedoeld, zijn, blijkens de wetsgeschiedenis, (rechts-)personen die door de gedragingen naar aanleiding waarvan het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld, rechtstreeks zijn benadeeld. Liander is – anders dan door de diefstal van elektriciteit – niet rechtstreeks benadeeld door de hennepteelt waarop de onderhavige ontnemingsvordering is gebaseerd.
Naar het oordeel van het hof betreft de door de betrokkene voldane vordering van Liander echter wel gemaakte elektriciteitskosten die in directe relatie staan tot de verwezenlijking van het wederrechtelijke voordeel. Het hof zal deze kosten in de berekening moeten betrekken. Daarbij zal in het voordeel van de betrokkene rekening worden gehouden met het totaalbedrag van € 3.441,54, nu op basis van het dossier niet een verantwoorde schatting kan worden gemaakt van welk deel van dit bedrag in directe relatie staat tot de verwezenlijking van de ene voltooide oogst.
 Elektriciteitskosten € 3.441,54.
De totale kosten ad
€ 6.284,02zullen in mindering worden gebracht op de totale opbrengst.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is, zoals reeds is vermeld, voldoende aannemelijk geworden dat de betrokkene tezamen met een ander het aldus verkregen voordeel heeft genoten. Om die reden zal het hof de totaalsom van € 21.645,89 aan opbrengst minus de totaalsom van € 6.284,02 aan kosten, oftewel
€ 15.361,87, verdelen over twee daders. Het hof zal daarbij een pondspondsgewijze verdeling hanteren, nu aanwijzingen voor een andere verdeling ontbreken. Het hof ziet, anders dan de raadsman, geen aanwijzingen voor een derde dader.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene wordt daarom geschat op een bedrag van
€ 7.680,93(€ 15.361,87 : 2).

Verplichting tot betaling aan de Staat

Het hof komt tot het oordeel dat aan de betrokkene, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting dient te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 7.680,93.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 7.680,93 (zevenduizend zeshonderdtachtig euro en drieënnegentig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 7.680,93 (zevenduizend zeshonderdtachtig euro en drieënnegentig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 153 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. S. Jongeling en mr. A.M.M.E. Doekes - Beijnes, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juli 2023.
mr. A.M.M.E. Doekes – Beijnes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e 2e lid Sr van 1 oktober 2019 (ontnemingsrapportage), p. 40 tot en met 44.
2.Ontnemingsrapportage, p. 42.
3.Proces-verbaal Aantreffen hennepkwekerij van 1 maart 2019, p. 22.
4.Ontnemingsrapportage, p. 41.
5.Ontnemingsrapportage, p. 42 en 43.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 5 september 2019, p. 34.
7.Een e-mailbericht van bewindvoerder/curator [naam] van 26 juni 2023, overgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 27 juni 2023