ECLI:NL:GHAMS:2023:1817

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
200.322.982/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en bekrachtiging van de bestreden beschikking in een familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezamenlijke uitoefening van het gezag over de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank die de vader mede met het gezag belastte. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft het verzoek van de moeder afgewezen en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking. De minderjarige [minderjarige], geboren in 2018, verblijft sinds oktober 2022 bij de vader en heeft om de veertien dagen begeleide omgang met de moeder. De rechtbank had eerder een verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afgewezen, maar na verloop van tijd is de situatie veranderd. Het hof heeft de procedure bij de rechtbank en de eerdere beslissingen in de zaak in overweging genomen. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij werd benadrukt dat de vader een belangrijke rol speelt in de verzorging van [minderjarige]. Het hof heeft geoordeeld dat er geen zwaarwegende omstandigheden zijn die tegen de gezamenlijke uitoefening van het gezag pleiten. De moeder werd aangespoord om haar medewerking aan de hulpverlening te verlenen, zodat er een gelijkwaardig ouderschap kan ontstaan. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.322.982/01
Zaaknummers rechtbank: C/15/292753 / FA RK 19-4851 en C/15/317652/ FA RK 21-3055
Beschikking van de meervoudige kamer van 25 juli 2023 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaata A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Karami te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.J.W. van Kesteren te Zoetermeer.
Het hof heeft als belanghebbende in deze zaak aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ), geboren [in] 2018
te [plaats B] .
De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (verder te noemen: de GI) is als informant opgeroepen.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, locatie Haarlem,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Alkmaar) (hierna: de rechtbank) van 14 november 2022,
uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 14 februari 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 14 november 2022.
2.2
De vader heeft op 17 april 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft het volgende stuk ontvangen:
- een brief van de vader van 8 mei 2023 met bijlagen (producties 19-21);
- een V-formulier van de moeder van 25 mei 2023 met bijlagen (producties 8 en 9).
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 31 mei 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- namens de moeder: mr. A. Azauiyat, advocaat te Amsterdam,, waarnemend voor mr. Karami;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw M. Eijpe.

3.De feiten

3.1
Uit een kortstondige relatie in 2017 van de moeder en de vader (verder gezamenlijk te noemen: de ouders) is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend. Sinds de bestreden beschikking oefenen de ouders gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] verblijft sinds 10 oktober 2022 bij de vader. Zij heeft om de veertien dagen een uur begeleide omgang met de moeder.
De moeder heeft uit een latere relatie een zoontje genaamd [zoontje] , geboren [in] 2021 te [plaats B] .
3.2
Op 22 januari 2020 heeft de rechtbank een (eerder) verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder belast te worden met het gezag over [minderjarige] , afgewezen en de behandeling van het verzoek van de vader met betrekking tot de omgangsregeling aangehouden in afwachting van de resultaten van het BOR-traject en de hulpverlening.
3.3
Op 22 september 2020 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader vastgesteld, inhoudende dat [minderjarige] iedere zondag van 10.00 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader [minderjarige] haalt en brengt. Verder heeft de rechtbank de ouders opgedragen deel te nemen aan het traject ‘Ouderschap Blijft’ of soortgelijke door het wijkteam aangeboden hulpverlening en de behandeling aangehouden.
3.4
Op 16 juli 2021 heeft de rechtbank een tijdelijke omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader vastgesteld, inhoudende dat [minderjarige] iedere woensdag en zondag van 10.00 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader [minderjarige] haalt en brengt. Tevens heeft de rechtbank de raad verzocht om onderzoek te doen ten aanzien van de omgangsregeling en het gezag (naar aanleiding van een nieuw verzoek van de vader om mede belast te worden met het gezag over [minderjarige] ).
3.5
Op 24 mei 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, voor de duur van één jaar tot
24 mei 2023. Op 16 mei 2023 is de maatregel door de kinderrechter verlengd met een jaar, tot 24 mei 2024.
3.6
Op 10 oktober 2022 is er een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij de vader voor [minderjarige] verleend. Op 17 oktober 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verleend tot 23 mei 2023. De moeder is in hoger beroep gegaan van beide beslissingen en het hof heeft bij beschikking van 28 maart 2023 beide beschikkingen bekrachtigd. De machtiging tot uithuisplaatsing is op 16 mei 2023 door de kinderrechter verlengd met een jaar, tot
24 mei 2024.
3.7
Er bevindt zich een raadsrapport van 28 april 2022 in het dossier.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, bepaald dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [minderjarige] worden belast.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidende verzoek van de vader tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag af te wijzen en de moeder te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
4.3
De vader verzoekt het door de moeder verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de proceskosten in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijke kader
5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De standpunten
5.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om de man mede met het gezag over [minderjarige] te belasten. Er is (vrijwel) geen enkele vorm van communicatie tussen de ouders en er bestaat een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders.
5.3
De vader meent dat de rechtbank hem terecht mede met het gezag over [minderjarige] heeft belast. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader is bij beschikking van de kinderrechter van 16 mei 2023 verlengd tot 24 mei 2024. Daarnaast heeft de vader bij de rechtbank een verzoek gedaan tot het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem. De vader wil graag samenwerken met de moeder en staat open voor hulpverlening ter verbetering van deze samenwerking.
Het advies van de raad
5.4
De raad adviseert bekrachtiging van de bestreden beschikking. [minderjarige] woont sinds oktober 2022 bij de vader en het gaat goed met haar. Het ligt dus in de rede dat hij mede belast wordt met het gezag over [minderjarige] . De vader doet voorstellen ter verbetering van de communicatie tussen de ouders en ziet dus het belang van samenwerken in, aldus de raad. De raad benadrukt dat de moeder heel belangrijk is voor [minderjarige] en acht het noodzakelijk dat zij haar medewerking gaat verlenen aan de hulpverlening.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag het wettelijke uitgangspunt is. [minderjarige] is in oktober 2022 middels een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij de vader geplaatst en verblijft daar sindsdien. Gebleken is dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] inmiddels door de kinderrechter is verlengd tot 24 mei 2024. De vader vervult dus al geruime tijd een hoofdrol in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en heeft het meeste zicht op de gezagsbeslissingen die over [minderjarige] moeten worden genomen. Uit de stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep is besproken, volgt dat het momenteel goed gaat met [minderjarige] . Ze gaat sinds november 2022 naar een nieuwe school en heeft er vriendinnetjes. Volgens de GI is [minderjarige] onlangs gezien door een orthopeed en die heeft geen gezondheidsproblemen bij haar geconstateerd. De vader faciliteert de omgang tussen [minderjarige] en haar moeder en staat open voor verbetering van de communicatie tussen de ouders, zodat zij in het belang van [minderjarige] kunnen samenwerken en beslissingen over haar kunnen nemen. Gelet op al het voorgaande is niet gebleken van zwaarwegende omstandigheden waardoor de vader niet mede met het gezag over [minderjarige] belast zou kunnen zijn. Uit de stukken en ter zitting in hoger beroep is voorts gebleken dat de moeder tot nu toe weigert haar medewerking te verlenen aan de noodzakelijk geachte hulpverlening. Het hof benadrukt dat het van groot belang is dat beide ouders zich gaan inzetten om de verhouding tussen hen te normaliseren met behulp van hulpverlening die ingezet wordt door de GI in het kader van de ondertoezichtstelling, zodat er een gelijkwaardig ouderschap kan ontstaan. Hiervoor is nodig dat de moeder haar weerstand overwint en in het belang van [minderjarige] zich ook inzet om met hulpverlening inzicht te krijgen in haar eigen problematiek.
Proceskosten
5.6
Het hof zal, gelet op de aard van de procedure, de proceskosten in hoger beroep tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat elk van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, G.W. Brands-Bottema en
J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op
25 juli 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.