ECLI:NL:GHAMS:2023:1819

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
200.323.227/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling met niet-gezaghebbende moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar twee kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, die niet met het gezag over de kinderen belast is, verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling, die momenteel bestaat uit begeleide omgang van anderhalf uur eens per zes weken. De moeder is in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die haar verzoek tot uitbreiding had afgewezen. De kinderen verblijven sinds 2015 en 2016 in een pleeggezin en hebben een belast verleden. De gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming hebben in de procedure geadviseerd om de huidige regeling te handhaven, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. Het hof heeft de argumenten van de moeder, waaronder haar ontwikkeling en de wens om meer contact met de kinderen te hebben, overwogen, maar oordeelt dat uitbreiding van de omgangsregeling op dit moment niet in het belang van de kinderen is. De huidige regeling biedt de kinderen de nodige rust en structuur, wat essentieel is gezien hun kwetsbaarheid. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de omgangsregeling af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.323.227/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/330793/ FA RK 22-3695
Beschikking van de meervoudige kamer van 25 juli 2023 inzake
[de moeder] ,
wonende te [plaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.P.M. Engels te Heerhugowaard,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Het hof heeft als (overige) belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] ), geboren [in] 2014 te [plaats] ;
- de minderjarige [minderjarige 2] (verder te noemen: [minderjarige 2] ), geboren [in] 2016 te [plaats] ;
- [pleegouders] (verder te noemen: de pleegouders).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Alkmaar ) (hierna: de rechtbank) van 24 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 23 februari 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
24 november 2022.
2.2
De GI heeft op 7 april 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de pleegouders van 10 maart 2023;
- een V-formulier van de moeder met bijlage van 7 april 2023;
- een mailbericht van de pleegouders van 25 mei 2023.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 31 mei 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de grootouders van [minderjarige 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw M. Eijpe.
De pleegouders zijn, met kennisgeving, niet op de mondelinge behandeling verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft twee kinderen: [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (verder gezamenlijk te noemen: de kinderen).
[minderjarige 1] is erkend door [X]
.[minderjarige 1] verblijft sinds mei 2015 in het huidige pleeggezin.
[minderjarige 2] is erkend door [Y] . [minderjarige 2] verbleef vanaf zijn geboorte bij [Z] . Sinds augustus 2018 verblijft hij met [minderjarige 1] in het huidige pleeggezin.
De kinderen hebben begeleide omgang met de moeder een keer in de zes weken gedurende anderhalf uur. [minderjarige 2] heeft daarnaast nog een keer in de zes weken omgang met zijn vader.
3.2
Op 4 april 2017 is het gezag van de moeder over [minderjarige 1] beëindigd en is de GI benoemd tot voogd. Op 13 maart 2018 heeft het hof de beschikking van de rechtbank met betrekking tot deze beslissing bekrachtigd.
3.3
Op 14 februari 2018 is het gezag van de moeder (en de vader) over [minderjarige 2] beëindigd en is de GI benoemd tot voogd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is afgewezen het verzoek van de moeder om een omgangsregeling tussen haar en de kinderen vast te stellen, waarbij de kinderen bij de moeder zullen zijn:
- in het eerste half jaar: eenmaal per vier weken gedurende anderhalf uur (begeleid);
- in het volgende half jaar: eenmaal per drie weken gedurende anderhalf uur (onbegeleid);
- na een jaar, in een half jaar uit te breiden tot een regeling van eenmaal per twee weken gedurende een middag;
- eenmaal per jaar op een jaarlijkse familiedag, rond de verjaardag van de kinderen, waarbij de moeder ook de grootouders van de kinderen zal kunnen uitnodigen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog te bepalen dat de moeder voortaan omgang en contact zal hebben met de kinderen
A. opbouwend, in het eerste half jaar: anderhalf uur eens per vier weken (begeleid)
in het volgende half jaar: anderhalf uur eens per drie weken (onbegeleid)
in het daarop volgende half jaar nader uit te breiden tot een regeling eens per twee weken gedurende een middag;
B. op een jaarlijkse familiedag, rond de verjaardag van de kinderen, waarbij de moeder ook de grootouders van de kinderen zal kunnen uitnodigen;
althans een zodanige uitgebreidere regeling dan thans geldt vast te stellen die het hof juist acht.
4.3
De GI verzoekt afwijzing van de verzoeken van de moeder.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijke kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met zijn kind. Dat recht wordt ook gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 9 lid 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
De standpunten
5.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om haar verzoek tot omgang tussen haar en de kinderen af te wijzen. Volgens vaste rechtspraak dient de rechter zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op family life tussen ouders en kinderen mogelijk te maken. De moeder beroept zich op de artikelen 9 lid 3 IVRK en 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. Daarnaast heeft de moeder zich in de afgelopen jaren sterk ontwikkeld en haar leven gebeterd, dus er is volgens haar geen bezwaar om het contact tussen haar en de kinderen uit te breiden.
5.3
De GI meent dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. Volgens de GI staat het belang van de kinderen voorop en is de omgang zoals die nu is vormgegeven passend bij de situatie. De kinderen hebben een belast verleden en zijn kwetsbaar. De wens van de moeder is begrijpelijk, maar uitbreiding van de omgang is momenteel niet in het belang van de kinderen.
Het advies van de raad
5.4
De raad adviseert om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het belang van de kinderen in het contact met de moeder is leidend, aldus de raad. Het opvoedingsperspectief van de kinderen ligt niet bij de moeder maar bij de pleegouders. De raad wijst erop dat de kinderen ieder te maken hebben met eigen problematiek en dat veiligheid en voorspelbaarheid belangrijk zijn voor hen. De omgangsregeling zoals die nu geldt, verloopt goed en is op dit moment het hoogst haalbare. De raad geeft de moeder nog mee dat het mooi zou zijn als zij met de hulp van Parlan de kwaliteit van het contact tussen haar en de kinderen kan verbeteren.
De beoordeling door het hof
5.5
De wens van de moeder om vaker en (op termijn) onbegeleid omgang met de kinderen te hebben is vanuit haar perspectief begrijpelijk. Niet ter discussie staat dat de moeder belangrijk is voor de kinderen en dat zij ook heel goed weten wie hun moeder is. Het hof is echter van oordeel dat een ruimere omgangsregeling dan die nu door de GI wordt gehanteerd, dan wel een onbegeleide omgangsregeling op dit moment niet in het belang is van de kinderen. Het hof acht het van groot belang dat er voor de kinderen, gelet op hun belaste verleden en individuele problematiek, rust, structuur en voorspelbaarheid is.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep is besproken, volgt dat het de moeder maar ten dele lukt om in contact te blijven met haar kinderen, af te stemmen op hun belevingswereld en zich te verdiepen in de hulpvraag die de kinderen aan haar stellen. Het lukt haar niet om zelf initiatief te tonen zowel tijdens omgangsmomenten als in de tussenliggende perioden door middel van bijvoorbeeld het sturen van een kaartje aan de kinderen. Op dit moment is er nog een dusdanig grote groei noodzakelijk om te komen tot een kwalitatief goede omgang, dat uitbreiding niet aan de orde is. In het najaar van 2022 is begeleiding van Parlan ingezet met als doel de kwaliteit van de omgangsmomenten te verbeteren, maar dat heeft tot nu toe onvoldoende resultaat gehad.
Met de raad acht het hof van belang dat de moeder ondersteuning blijft ontvangen van Parlan en dat daarnaast dat de omgangsmomenten regelmatig geëvalueerd blijven, zodat gewerkt kan (blijven) worden aan verbetering van het contact tussen de moeder en de kinderen. Hierbij kan ook aandacht worden besteed aan de invloed die het op kinderen heeft als een ouder moeite blijft houden met het feit dat zij niet zelf de dagelijkse zorg kan uitoefenen. Het lijkt alsof de moeder nog steeds niet accepteert dat de kinderen blijvend bij de pleegouders opgroeien, aangezien zij als wens heeft geuit dat zij in de toekomst haar gezin hersteld wil zien. Van de moeder kan ook een inspanning worden verwacht om prioriteit te geven aan het bijwonen van de driemaandelijkse evaluatiemomenten.
Het beroep van de moeder op schending van de artikelen 9 lid 3 IVRK en 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU, wordt door het hof verworpen. Een inbreuk op het bij die artikelen beschermde recht op eerbiediging van family life is, gelet op het voorgaande, gerechtvaardigd, want noodzakelijk en tevens evenredig aan het doel van de bescherming van de ontwikkeling van de kinderen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er onvoldoende gronden aanwezig zijn voor uitbreiding van de huidige omgangsregeling van de moeder met de kinderen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.

6.Beslissing

Het hof:
verstaat dat tussen de moeder enerzijds en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] anderzijds een omgangsregeling geldt van één keer in de zes weken, gedurende anderhalf uur, begeleid;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, waarbij het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de omgangsregeling is afgewezen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, G.W. Brands-Bottema en
J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op
25 juli 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.