Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Tenlastelegging
Vonnis waarvan beroep
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
6 november 2018 een klacht ingediend, waarin hij met verwijzing naar voornoemde aangifte uitdrukkelijk verzoekt om vervolging van de mogelijke dader. Op 18 juli 2019 doet de aangever nogmaals aangifte, omdat de stalking nog niet is opgehouden en er zich op 3 juni 2019 ook een incident heeft voorgedaan in [winkel] met hem en zijn vriendin.
Bewijsoverweging
- Op 1 april 2018 zag de aangever toen hij thuis kwam dat de verdachte weer voor zijn deur stond. De aangever heeft, zonder dat de verdachte dat wist, de politie gebeld en melding hiervan gemaakt. De politie kwam toen ter plaatse en heeft hiervan een mutatie opgemaakt. Ten overstaan van de politie heeft de aangever opnieuw aan de verdachte gezegd dat hij geen relatie met haar wil en ook niets met het kind te maken wil hebben.
- Op 9 mei 2018 heeft de verdachte zich op Instagram voorgedaan als de echtgenoot van de aangever door als profielnaam [slachtoffer1] te gebruiken en daarbij expliciet onder een foto te vermelden dat zij getrouwd is met de aangever.
- Op 23 oktober 2018, 5 november 2018, 21 december 2018 en 23 februari 2019 hebben de verdachte en de aangever telefonisch contact met elkaar gehad. Uit de weergave van de opgenomen audio van deze gesprekken blijkt dat de aangever weer aan de verdachte heeft gezegd dat hij geen contact meer met haar wil en dat zij hem niet meer mag bellen.
- Op 3 juni 2019 kwamen de verdachte en de aangever elkaar tegen in [winkel] . De aangever was daar op dat moment met zijn vriendin. Ondanks de stellige ontkenning van de verdachte blijkt uit de camerabeelden van die dag dat de verdachte de aangever en zijn vriendin daar heeft gevolgd.
Bewezenverklaring
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Strafbaarheid van de verdachte
Oplegging van straf
Gelet op het voorgaande acht het hof een geheel voorwaardelijke taakstraf een passende sanctie. Het hof zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1]
€ 3.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. De vordering bedraagt – na matiging ter terechtzitting in hoger beroep – € 9.000,00, bestaande uit € 6.000,00 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 1.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op het stelselmatige karakter van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, de inbreuk die zij heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij en op hetgeen in soortgelijke zaken aan schadevergoeding is toegekend. Het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal het hof afwijzen, omdat dit de grenzen van de billijkheid te buiten gaat.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schadeaf.