Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht,
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.306.010/01
zaak-/rolnummer rechtbank : C/15/310499 / HA ZA 20-744
arrest van de meervoudige familiekamer van 8 augustus 2023
inzake
[de vrouw],
wonend te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. J.M. Vervoorn te [plaats C] ,
tegen
[de man],
wonend te [plaats B] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. R.P.G. Roobeek te Mijdrecht.
1.Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
De vrouw is bij dagvaarding van 21 januari 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 3 november 2021, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van de vrouw zoals opgenomen in de dagvaarding van 5 november 2020 zal toewijzen met veroordeling van de man in de kosten van het geding in beide instanties. In eerste aanleg heeft de vrouw gevorderd:
I. de verdeling van de eenvoudige gemeenschap (woning en spaarpolis), zoals vastgelegd in de akte van 1 februari 2019 te vernietigen respectievelijk te wijzigen;
II. de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen € 30.390,- subsidiair een bedrag van € 25.890,- dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, in verband met de (gedeeltelijke) vernietiging dan wel wijziging van de verdeling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
III. de man te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
De man heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep althans tot ongegrondverklaring van het hoger beroep althans, voor zover nodig onder verbetering van gronden, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, en (in incidenteel hoger beroep) tot veroordeling van de vrouw in de proceskosten van het geding in eerste aanleg en in principaal en incidenteel hoger beroep.
De vrouw verzoekt het incidenteel hoger beroep van de man ongegrond te verklaren dan wel af te wijzen.
De vrouw heeft een bewijsaanbod gedaan.
2.Feiten
2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad en samengeleefd tot 13 februari 2013.
2.3
Partijen waren gezamenlijk ieder voor de helft eigenaar van een woning aan de [A-straat] te [plaats C] (hierna: de woning). Deze woning hebben zij op 16 september 2011 in eigendom verkregen voor een bedrag van € 205.000,-. Voor de aankoop van de woning hebben zij gezamenlijk een hypothecaire geldlening afgesloten voor een bedrag van € 217.900,-. Deze geldlening bestond uit een aflossingsvrij gedeelte ter hoogte van € 100.000,- en een spaarhypotheek ter hoogte van € 117.900,-.
Aan de hypotheek was een spaarpolis gekoppeld. De waarde daarvan bedroeg op 1 januari 2013 € 2.368,73 en op 1 november 2018 € 15.333,55. De vrouw heeft na haar vertrek uit de woning per maart 2013 niet meer meebetaald aan de premie hiervoor.
2.4
De vrouw heeft op 13 februari 2013 de woning verlaten.
2.5
Partijen hebben de woning lange tijd onverdeeld gelaten. In 2019 heeft de man de woning overgenomen en de vrouw heeft haar aandeel in de eigendom van de woning bij notariële akte van verdeling van 1 februari 2019 aan de man geleverd.
Deze akte houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(…)
I. WAARDE
Het Registergoed wordt in de verdeling betrokken voor een waarde van tweehonderdnegenduizend euro (€ 209.000,00).
J. OVERBEDELING
De toedeling van het Registergoed aan verkrijger met ingang van heden, (…) geschiedt onder de verplichting voor verkrijger om met ingang van de overnamedatum voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen alle verplichtingen voortvloeiende uit de hiervoor vermelde akte van geldlening met hypotheekvestiging, welke verplichtingen hierna worden aangeduid als: “de hypotheekschuld”.
Er is geen sprake van over- of onderbedeling.
K. OVERNAME SCHULD
Verkrijger neemt hierbij de hypotheekschuld geheel voor zijn rekening en zal deze als zijn eigen schuld voldoen; verkrijger vrijwaart vervreemder voor alle aanspraken na heden voortvloeiende uit de hypotheekschuld.
L. ONTSLAG HOOFDELIJKHEID
Uit de aan deze akte gehechte “akte van ontslag” blijkt dat de schuldeiser en de deelgenoten zijn overeengekomen dat vervreemder uit de hoofdelijke aansprakelijkheid terzake van de hypotheekschuld met ingang van heden ontslagen wordt. (…)
M. POLIS
De deelgenoten zijn gerechtigd tot de rechten voortvloeiende uit de polis van levensverzekering bij Argenta-Life Nederland met polisnummer 055001705084 welke polis is gekoppeld aan genoemde hypothecaire inschrijving.
De rechten en plichten uit voormelde polis worden per heden in het kader van de in deze akte opgenomen verdeling toegedeeld aan de verkrijger.
De vervreemder verklaart vervolgens hierbij afstand te doen van alle rechten en plichten die betrekking hebben op de polis met nummer 055001705084, welke afstanddoening de verkrijger hierbij verklaart te aanvaarden.
(…)
P. SLOTVERKLARINGEN
De deelgenoten verklaren:
1. zij hebben hiermee het registergoed naar hun volkomen genoegen verdeeld;
2. zij hebben ieder het hen toekomende ontvangen;
3. zij verlenen elkaar met betrekking tot de verdeling van het registergoed over en weer kwijting en décharge;
4. zij doen afstand van het recht om op grond van enige bepaling van het Burgerlijk Wetboek ontbinding of vernietiging van deze verdeling te vorderen, waaronder mede begrepen afstand van het recht op vernietiging wegens dwaling omtrent de waarde van het registergoed, aangezien ieder van de deelgenoten de verdeling te zijnen bate of schade aanvaardt.
(…)”
2.6
De man heeft, nadat hij de woning volledig in eigendom had verkregen, de woning met behulp van zijn huidige partner opgeknapt en in augustus 2019 via een makelaar te koop gezet voor een ‘bieden vanaf-prijs’ van € 250.000,-. De man heeft de woning op 3 september 2019 verkocht en op 17 januari 2020 in eigendom geleverd aan de kopers voor een bedrag van € 270.000,-.
2.7
De vrouw heeft bij brief van 4 oktober 2019 van haar (toenmalige) advocaat de vernietiging ingeroepen van de verdelingsakte van 1 februari 2019 en aangevoerd dat die verdeling onder druk van de man tot stand was gekomen. In de brief is een gewijzigd verdelingsvoorstel voorgelegd en is de man gesommeerd om uiterlijk 12 oktober 2019 via e-mailbericht te bevestigen dat hij akkoord is met dat voorstel. Voor het geval de man hieraan niet zou voldoen heeft de vrouw in genoemde brief de verdelingsafspraken met betrekking tot de woning en de levensverzekering buitengerechtelijk vernietigd per 11 oktober 2019.
2.8
In een brief van zijn advocaat van 14 oktober 2019 heeft de man betwist dat sprake is geweest van enige druk bij de totstandkoming van de verdelingsafspraken. Hij heeft gewezen op de WOZ-waarde van de woning waarop de waardebepaling was gebaseerd en op het meegewogen achterstallig onderhoud aan de woning.
3.Beoordeling
3.1
Partijen waren partners en hadden een woning in gemeenschappelijke eigendom. Enige jaren na de beëindiging van hun relatie hebben partijen de woning verdeeld tegen een in onderling overleg bepaalde waarde van € 209.000,-. De vrouw heeft haar aandeel in de woning geleverd aan de man onder de verplichting de hypothecaire geldlening van € 217.000,- voor zijn rekening te nemen en daarnaast afstand gedaan van alle rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de aan de geldlening gekoppelde spaarpolis bij Argenta-life. Tussen partijen is in geschil of de vrouw door deze verdeling is benadeeld voor meer dan een/vierde deel op de voet van artikel 3:196 lid 1 BW. De rechtbank heeft deze vraag negatief beantwoord en de hierop ziende vorderingen van de vrouw afgewezen en de kosten van de procedure gecompenseerd.
Hiertegen komt de vrouw in principaal hoger beroep op met drie grieven en de man in incidenteel hoger beroep met één grief.
3.2
De vrouw grieft tegen de rechtsoverwegingen 4.2 (grief 1), 4.3 (grief 2) en 4.4 (grief 3) in het bestreden vonnis waar de rechtbank heeft overwogen:
“4.2. Vast staat dat partijen in de akte van verdeling van 1 februari 2019 onder P. sub 4 van de akte van verdeling (r.o. 2.4) expliciet afstand hebben gedaan van het recht om op grond van enige bepaling van het Burgerlijk Wetboek ontbinding of vernietiging van de verdeling te vorderen, waaronder mede begrepen afstand van het recht op vernietiging wegens dwaling omtrent de waarde van het registergoed aangezien ieder van de deelgenoten de verdeling te zijnen bate of schade aanvaardt. De vrouw heeft ter zitting bevestigd dat de notaris voorafgaande aan het ondertekenen van de akte de gevolgen van de deze bepaling met haar heeft besproken en dat zij derhalve wist waarvoor zij tekende.
Volgens de vrouw is desondanks artikel 3:196 lid 4 BW niet van toepassing, omdat volgens haar een duidelijke en volledige beschrijving van de samenstelling van de waarde ontbreekt. Dit betoog faalt.
4.3.
In de akte van verdeling is aan de woning een waarde toegekend van € 209.000,-. Voorts is bepaald dat de man de hypotheekschuld voor zijn rekening neemt en de vrouw afstand doet van de waarde van de spaarpolis. Vast staat dat de vrouw in verband hiermee op 1 oktober 2018 heeft meegetekend voor het aflossen van (de opgebouwde waarde van) de levensverzekering op de hypotheek. Niet is betwist dat de vrouw op dat moment op de hoogte was van de waarde van de spaarpolis en de hoogte van de hypothecaire schuld. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat bij de vaststelling van de waarde van de woning is uitgegaan van de WOZ-waarde. Daarmee is de waarde van de woning en de waarde van spaarpolis tussen partijen voldoende duidelijk en volledig beschreven.
4.4.
De vrouw heeft nog aangevoerd dat zij erop heeft vertrouwd dat de door de man genoemde waarde voor de woning juist was, dat zij zich er niet van bewust was dat de genoemde WOZ-waarde betrekking had op 2017 en dat zij door de man onder druk gezet werd om akkoord te gaan met deze waarde. De rechtbank volgt de vrouw hierin niet. Tussen partijen is niet in geschil dat het concept van de akte van verdeling rond 21 november 2018 klaar was. De man heeft aangevoerd dat de WOZ-waarde 2017 de meest recent bekende waarde betrof. Niet is gesteld of gebleken dat op het moment dat partijen afspraken maakten al een andere WOZ-waarde bekend was dan de waarde over 2017. Dat bij waardebepaling van de woning de WOZ-waarde als uitgangspunt is genomen, is overigens ook niet vreemd of ongebruikelijk. De man heeft er in verband nog op gewezen dat ook de hypotheekverstrekker akkoord ging met de WOZ-waarde en niet om een (nadere) taxatie heeft gevraagd. Ook de vrouw heeft nimmer om een taxatie gevraagd. Bovendien heeft de vrouw tot het moment van passeren van de definitieve akte bij de notaris, ruim twee maanden de tijd gehad om desgewenst zelf (nader) onderzoek te doen naar de marktwaarde van de woning en of deze overeen kwam met de laatst bekende WOZ-waarde. Dat zij dat niet heeft gedaan komt voor haar rekening en risico. Dit geldt te meer nu de vrouw werd bijgestaan door haar stiefvader, die hypotheekadviseur is.”
De eerste grief van de vrouw richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat haar betoog dat het bepaalde in artikel 3:196 lid 4 BW niet van toepassing is faalt. Volgens haar ontbreekt een duidelijke en volledige beschrijving van de samenstelling van de waarde. Zij stelt daartoe dat zij ten tijde van de ondertekening van de akte van verdeling bij de notaris weliswaar een toelichting heeft gekregen van de notaris en daarvan heeft kennisgenomen, maar dat zij op dat moment niet besefte dat de ‘te zijner bate of schade’ clausule de veelvuldig herhaalde toezeggingen van de man dat hij haar nimmer zou benadelen feitelijk te niet zou doen. De vrouw was niet in staat de reikwijdte van de clausule te overzien. Zij heeft als gevolg van twee auto-ongevallen hersenletsel opgelopen (zie productie 9 in hoger beroep). De vrouw heeft zich in eerste aanleg op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid beroepen (artikel 6:248 lid 2 BW), omdat de gevolgen van de “te zijnen bate of schade clausule” onaanvaardbaar zijn, waarover de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld.
De vrouw is blijvend afhankelijk van een zeer beperkte WIA uitkering en moet nog een bedrag voldoen van € 5.487,- (stand per september 2020) aan de man wegens een doorlopend krediet dat zij destijds met de man is aangegaan bij Santander.
De door partijen voor de verdeling aangenomen waarde van € 209.000,- (in plaats van de werkelijke waarde op dat moment van € 267.800,- (modelmatige woz waarde per 1 januari 2019) leidt tot een ernstige benadeling van de vrouw.
De man heeft de woning verkocht voor € 270.000,- met een overwaarde, maar lost desondanks de lening bij Santander niet af. Hij vervangt deze door een andere lening van € 9.600,- bij zijn echtgenote tegen een rente van 7,3 % en brengt de aflossing en rente ten laste van de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor de dochter van partijen. De man en zijn echtgenote hebben ruime inkomens en een gezamenlijke verdiencapaciteit van € 8.359,27 bruto per maand inclusief vakantietoeslag maar de man is niet bereid om tot een oplossing met de vrouw te komen.
In haar tweede grief stelt de vrouw dat de rechtbank miskent dat ten tijde van de levering aan de man de werkelijke (WOZ) waarde van de woning per peildatum 1 januari 2019 van € 267.000,- niet in overeenstemming was met de waarde die de man daaraan toekende, namelijk de WOZ-waarde per peildatum 1 januari 2017 van € 209.000,-. In 2018/2019 was vanwege de substantiële stijging van de huizenprijzen het al niet meer gebruikelijk om bij verkoop van een woning de waarde te bepalen op grond van de WOZ-waarde.
In haar derde grief stelt de vrouw dat de man haar nooit heeft meegedeeld dat het om de WOZ-waarde van 2017 ging. De man, werkzaam bij een bank, wist als geen ander of behoorde te weten dat de huizenprijzen tussen 1 januari 2017 en februari 2019 onafgebroken zijn gestegen. De man regelde altijd de financiële zaken voor partijen.
De vrouw wijst op de transcriptie van een telefoongesprek van 30 januari 2019 waarin de man bij herhaling benoemt dat de woning onder water staat en dat hij feitelijk benadeeld wordt door de overeengekomen verdeling en waarin de man zijn financiële situatie veel ongunstiger voorstelt dan deze in werkelijkheid is. De man domineerde en intimideerde de vrouw om de door hem geïnitieerde verdeling doorgang te laten vinden.
De vrouw wijst op een verklaring van [X] waaruit blijkt dat hij niet is opgetreden als adviseur van de vrouw maar pas achteraf aan haar heeft kenbaar gemaakt dat de verdeling in zijn ogen niet eerlijk is verlopen, dat hij onjuist is voorgelicht door de man.
Partijen hadden de woning aan een derde kunnen verkopen. De vrouw had nooit ingestemd met de verdeling als zij had geweten dat de woning veel meer waard was.
De man heeft de gestelde kosten voor achterstallig onderhoud van € 40.000,- nooit gemaakt. Deze kosten dienen ook voor zijn rekening te komen, omdat hij vanaf 2013 het alleengebruik van de woning heeft gehad. Dat de man geen taxatierapport nodig had staat los van de verdelingskwestie tussen partijen. De man had de vrouw moeten informeren over de werkelijke waarde van de woning per eind 2019 / begin 2020.
Door haar hersenletsel is de vrouw niet in staat om te gaan met (voor haar) buitengewone en complexe processen zoals het afwikkelen van de financiële gevolgen van verbreking van de affectieve relatie en samenleving met de man. De vrouw was in sterke mate afhankelijk van de man ten aanzien van de totstandkoming van de verdeling. Zij heeft onder invloed van haar beperkingen en door de omstandigheid dat de man de vrouw in hun communicatie belastte met de onderwaarde van de woning en de daardoor ontstane financiële nood van beide partijen noodgedwongen de dwingende opmerkingen en raadgevingen van de man opgevolgd en op zijn instructie de opgestelde akte van verdeling ondertekend.
De vrouw heeft noodgedwongen gekozen voor de veiligheid die zij meende te kunnen ontlenen aan het vertrouwen dat zij in het verleden in de man had. Dit rechtvaardigt niet de conclusie dat de nadelige gevolgen daarvan voor haar rekening en risico komen.
De man wist van het hersenletsel van de vrouw en de gevolgen daarvan. Onder deze omstandigheden was de druk die de man uitoefende zodanig dat de vrouw daartegen niet bestand was. De opmerking van de man dat hij haar nooit zou benadelen heeft hieraan bijgedragen.
3.3
De man voert verweer als hierna vermeld.
Ten aanzien van grief I. De vrouw heeft erkend (zie ook pv zitting eerste aanleg) dat de notaris de inhoud van de akte heeft toegelicht en dat zij daarbij aanwezig is geweest en heeft kennis genomen van die toelichting. Ter zitting in eerste aanleg heeft zij dat ook verklaard, zoals staat in het proces-verbaal op pagina 2:
’De vrouw: U merkt op dat een notaris partijen voorafgaande aan het ondertekenen van een akte uitleg geeft over wat zo’n akte inhoudt en vraagt of dat hier ook is gebeurd. Ja, de notaris heeft me uitgelegd waar ik voor tekende en me voorgehouden dat ik er niet zomaar op kon terugkomen, maar ik ben er in vol vertrouwen in meegegaan.’De notaris heeft dus artikel P4 van de akte letterlijk met partijen besproken.
’De vrouw: U merkt op dat een notaris partijen voorafgaande aan het ondertekenen van een akte uitleg geeft over wat zo’n akte inhoudt en vraagt of dat hier ook is gebeurd. Ja, de notaris heeft me uitgelegd waar ik voor tekende en me voorgehouden dat ik er niet zomaar op kon terugkomen, maar ik ben er in vol vertrouwen in meegegaan.’De notaris heeft dus artikel P4 van de akte letterlijk met partijen besproken.
De man ontkent niet dat de vrouw een auto-ongeluk heeft gehad en hier op bepaalde vlakken nog hinder van ondervindt, maar wel dat zij niet of minder in staat is om de bepalingen in de akte van verdeling te kunnen begrijpen. Op pagina 3 van het neuropsychologisch rapport van de vrouw staan de testresultaten en blijkt dat het ‘globaal cognitief functioneren’ van de vrouw niet afwijkend is. Ook de taal- en rekenvaardigheden van de vrouw zijn goed. De stelling van de vrouw dat zij niet in staat zou zijn te begrijpen waarvoor zij tekende blijkt niet uit de stukken en wordt door de man betwist.
De vrouw is geholpen door haar stiefvader, [X] , hypotheekadviseur, die volledig op de hoogte was. De vrouw heeft ter zitting erkend dat zij de situatie met hem heeft besproken. Al zou het hof aannemen dat sprake is van benadeling van meer dan een kwart, dan nog geldt dat geen sprake is van dwaling en dat de vrouw de verdeling te haren bate of schade heeft aanvaard, waardoor zij afstand heeft gedaan van het recht om ontbinding of vernietiging van de verdeling te vorderen.
De afspraken zijn in onderling overleg tot stand gekomen en het overnametraject is transparant geweest voor de vrouw. Zij heeft tweeëneenhalve maand de tijd gehad om over de conceptakte van verdeling na te denken dan wel (naast het advies van [X] ) juridisch/financieel advies in te winnen over de inhoud daarvan.
Wat betreft het beroep van de vrouw op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid betoogt de man dat hij niet de relevantie ziet van de gezamenlijke schuld bij Santander voor deze procedure die zich richt tegen de aangenomen waarde van de woning ten tijde van de levering aan hem. Deze gezamenlijke schuld is in de procedure in eerste aanleg niet aan de orde geweest en het is niet logisch dat de man de volledige schuld aflost en hiermee de vrouw een schenking zou doen. De vrouw is verantwoordelijk voor haar eigen aandeel in de gezamenlijke schuld aan Santander en er is geen grondslag op basis waarvan de man de overwaarde van de woning zou moeten aanwenden ter aflossing van (een deel van) de schuld bij Santander. Dat de man een deel van zijn schuld heeft afgelost en in plaats hiervan een lening bij zijn huidige partner is aangegaan is een privékwestie tussen hem en zijn partner. Het wijzigingsverzoek voor de kinderalimentatie hangt samen met de omstandigheid dat de man tweemaal opnieuw vader is geworden en de draagkracht verdeeld moet worden over drie kinderen. Dat de vrouw een WIA-uitkering ontvangt, heeft verder niets met deze procedure te maken.
Ten aanzien van grief II. De waarde van de woning en de spaarpolis van partijen en ook de hoogte van de hypothecaire lening is voldoende duidelijk omschreven in de akte van verdeling. (De vrouw heeft op 1 oktober 2018 meegetekend voor de aflossing van de opgebouwde waarde van de spaarpolis op de hypotheek.) Partijen zijn uitgegaan van de WOZ-waarde. Dit was de meest recente waarde die partijen voorhanden hadden. Op 1 januari 2019 was slechts de WOZ-waarde van 1 januari 2017 beschikbaar en die bedroeg € 209.000,-. De aanslag WOZ-waarde 2018 heeft de man pas op 28 februari 2019 ontvangen. De WOZ-waarde per 1 januari 2018 is 220.000,-. Partijen hebben samen besloten om voor de woning uit te gaan van € 209.000,-. De woning had veel achterstallig onderhoud, hetgeen een waardedrukkende factor is en de kosten daarvan bedroegen ca. € 40.000,-. Dat de WOZ-waardes over 2018 en 2019 achteraf hoger zijn doet niet af aan de afspraken omdat daarover geen voorbehoud is gemaakt.
Partijen hebben afgesproken dat de woning wordt toegedeeld aan de man tegen WOZ-waarde 2017. De financiële consequenties en gevolgen van de afspraken heeft de notaris met beide partijen doorgenomen en besproken. De vrouw heeft geen voorbehoud met betrekking tot de waarde gemaakt en de clausule ‘te zijnen bate of schade’ is opgenomen. De vrouw is aan de overeenkomst gebonden. Als de vrouw twijfelde aan de waarde had zij de woning moeten laten taxeren, daargelaten dat een taxatie niet tot een andere waarde had geleid en in ieder geval niet tot een zodanige waarde dat sprake is van benadeling voor meer dan een kwart. In een taxatie wordt wel rekening gehouden met groot achterstallig onderhoud anders dan bij een waarde in de WOZ-beschikking.
De verkoop op 3 september 2019 voor € 270.000,- doet niet af aan de waarde op het moment dat partijen hun afspraak maakten en de verdeling. De waardestijging in de tussenliggende periode van 7 maanden is bovendien te danken aan investeringen in de woning. De man heeft de woning nadat hij volledig eigenaar was intensief opgeknapt en daarvan alleen alle kosten gedragen, hetgeen van invloed was op de waarde. Om te kunnen beoordelen of sprake is van benadeling moeten de goederen en schulden van de gemeenschap worden geschat naar de waarde ten tijde van de verdeling.
De man betwist dat het in 2018 / 2019 al niet meer gebruikelijk was om uit te gaan van de WOZ-waarde. Er is niet één gebruikelijke manier om de waarde van een woning te kunnen bepalen. Partijen hebben hiertoe samen besloten. Uitgangspunt WOZ-waarde is niet vreemd of ongebruikelijk en de hypotheekverstrekker heeft hiermee ingestemd en niet om een taxatie verzocht.
Ten aanzien van grief III. Uit het door de vrouw overgelegde transcript van het telefoongesprek valt niet op te maken dat de man dwingende opmerkingen heeft gemaakt of de vrouw onder druk heeft gezet om de akte te ondertekenen. De man was geïrriteerd omdat de vrouw één dag voor het tekenen van de akte meldde dat zij haar afspraak met betrekking tot de verdeling van de overdrachtskosten niet ging nakomen. Het traject van de toedeling was al één jaar bezig.
De man heeft nooit voorgedaan alsof de WOZ-waarde de waarde van 2019 was. Het ging om de meest recente WOZ-waarde en dat was die per 1 januari 2017. Ook de vrouw wist dit. De waarde is opgenomen in de conceptakte en ongetwijfeld besproken tussen de vrouw en [X] .
Achteraf bedroeg de WOZ waarde in 2018 € 220.000,-. Bij het vaststellen van de WOZ-waarde wordt geen rekening gehouden met het achterstallig onderhoud van € 40.000,-. Ook in 2018 stond de woning dus daadwerkelijk onder water, immers € 220.000,- verminderd met achterstallig onderhoud van € 40.000,- is minder dan de openstaande hypothecaire geldlening van € 217.000,-. Dus zowel op basis van de feitelijke informatie als de informatie die achteraf pas beschikbaar was geweest (WOZ waarde 2018) stond de woning onder water. Al in de conceptakte van verdeling die partijen in 2018 onder ogen kregen was een waarde van € 209.000,- opgenomen. Toen zijn zij die waarde dus al overeengekomen. De man, maar ook [X] en de hypotheekverstrekker hebben dus gehandeld met de informatie die eind 2018/begin 2019 beschikbaar was.
De man is relatiemanager bij een bancaire instelling en heeft geen kennis van alle financiële zaken. Partijen hebben niet voor niets een hypotheekadviseur in de arm genomen. Ook het argument van de vrouw dat de man ten tijde van de relatie alle financiële zaken regelde gaat niet op. De relatie van partijen is al in 2013 beëindigd. Al die tijd regelt de vrouw al zelfstandig haar financiële en medische zaken, zonder hulp van de man. De man verwijst naar productie 5 waaruit blijkt dat de vrouw ook zelfstandig informatie heeft ingewonnen bij de notaris.
De man betoogt dat [X] niet neutraal en onbevooroordeeld is gezien de familierelatie. De man vraagt zich af waarom [X] de vrouw niet heeft geadviseerd om nader onderzoek in te stellen naar de waarde van de woning. Ook [X] schrijft dat de bekende WOZ waarde op het moment van ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid leidend is. Die waarde was de WOZ-waarde per 1 januari 2017. [X] bevestigt ook dat sprake was van achterstallig onderhoud.
Aanvankelijk bleef de woning onverdeeld en bleef de man daarin wonen opdat partijen niet met een restschuld bleven zitten. In 2018, toen de man een nieuwe relatie had, eiste de vrouw dat de woning en hypotheek van haar naam werden afgehaald. Het initiatief tot levering aan de man lag volledig bij de vrouw.
3.4
In het incidenteel appel verzoekt de man de vrouw alsnog te veroordelen in de proceskosten. De vrouw wil het onderste uit de kan en blijft zich voordoen als slachtoffer.
De vrouw verweert zich hiertegen.
3.5
De kern van de zaak is als volgt. De vrouw doet een beroep op vernietiging/wijziging van de verdeling van de eenvoudige gemeenschap zoals vastgelegd in de akte van verdeling van 1 februari 2019, omdat zij heeft gedwaald ten aanzien van de waarde van de woning. De man voert daartegen aan dat de vrouw afstand heeft gedaan van het recht om vernietiging wegens dwaling te vorderen onder verwijzing naar artikel P4 in de akte van verdeling (hierna: artikel P4) in samenhang met artikel 3:196 lid 4 BW. De vrouw stelt dat het beroep van de man op artikel P4 dient te worden afgewezen. Als grondslag voert zij aan dat deze bepaling niet van toepassing is, omdat volgens haar een duidelijke en volledige beschrijving van de samenstelling van de waarde van de boedel en een duidelijke bepaling omtrent de bewustheid en de aanvaarding van de benadeling ontbreekt. Daarnaast doet zij een beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid, zoals bepaald in artikel 6:248 lid 2 BW en naar het hof begrijpt op misleiding althans het niet voldoen aan de mededelingsplicht (artikel 3:166 lid 3 BW jo artikel 6:2 lid 1 BW). Het hof ziet aanleiding de grieven van de vrouw gezamenlijk te behandelen.
3.6
Allereerst zal het hof beoordelen of het beroep van de man op artikel P4 slaagt.
Ingevolge artikel 3:196 lid 1 (…) is een verdeling (…) vernietigbaar, wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen (…) heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde is benadeeld. Artikel 3:196 lid 4 BW bepaalt dat een verdeling niet op grond van dwaling omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen (...) vernietigbaar is, indien de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard. Voor de toepasselijkheid van die regel is vereist dat de betrokken deelgenoot de benadeling althans het risico daarop bewust heeft aanvaard. Het ligt op de weg van de man voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat de vrouw contractueel haar recht op vernietiging vanwege dwaling heeft prijsgegeven (zie HR 7 april 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1697 en de conclusie van [Y] daarbij).
3.7
Niet in geschil is dat de notaris voorafgaande aan het ondertekenen van de akte de gevolgen van artikel P4 met partijen heeft besproken en dat de vrouw derhalve wist waarvoor zij tekende. In geschil is wel of, zoals de vrouw stelt, een duidelijke en volledige beschrijving van de samenstelling van de waarde van de boedel en een duidelijke bepaling omtrent de bewustheid en de aanvaarding van de benadeling ontbreekt. Daarbij gaat het hof ervan uit dat de vrouw doelt op de waarde van de woning en het achterstallige onderhoud daarin, aangezien zij (de hoogte van) de hypothecaire geldlening en de waarde van de polis bij Argenta in haar grieven buiten beschouwing laat.
Het hof overweegt als volgt.
Voorafgaand aan de afspraak over de waarde heeft de vrouw blijkens de overgelegde stukken in juni 2018 de man opgedragen binnen een termijn van twee weken stappen te ondernemen om het huis en de hypothecaire geldlening van haar naam af te halen, en hem te kennen gegeven dat hij voor het regelen daarvan [X] kan inschakelen. De man heeft informatie ingewonnen over de waarde van de woning bij een erkend makelaar die aangaf dat de waarde lager lag dan € 200.000,- en dat de kosten voor achterstallig onderhoud ongeveer € 40.000,- zouden bedragen. Vervolgens heeft de man [X] ingeschakeld en hebben partijen de waarde vastgesteld op de WOZ waarde. Deze waarde is gebaseerd op de op 1 februari 2019 bekende meest recente WOZ waarde van € 209.000,-, wat de vrouw wist. Niet is gebleken dat een voorbehoud is gemaakt voor het geval een WOZ-waarde met een latere peildatum hoger zou uitvallen. Als de vrouw niet bekend was met het feit dat dit de WOZ waarde met als peildatum 1 januari 2017 was, komt het voor haar rekening en risico dat zij hiernaar geen nader onderzoek heeft gedaan, wat eenvoudig is, omdat de peildatum op de WOZ beschikking staat. Dit geldt temeer aangezien al in de conceptakte van 21 november 2018 van dit bedrag is uitgegaan en zij dus enkele maanden de tijd heeft gehad om een en ander uit te zoeken en eventueel aan te dringen op een nadere onderbouwing van de waarde of een taxatie. De vrouw stelt ook niet van welke WOZ-waarde zij wel is uitgegaan. Omdat partijen al in 2018 hebben afgesproken van de WOZ-waarde uit te gaan, zou dit hoogstens die van 2018 kunnen zijn geweest. Deze bedroeg € 220.000,-. Bij het geschatte bedrag voor achterstallig onderhoud en een hypothecaire geldlening van € 217.000,- is nog steeds sprake van een onderwaarde en geen sprake van een benadeling van meer dan een/vierde.
Voor zover de vrouw stelt dat het in 2018/2019 niet gebruikelijk was bij verkoop van een woning uit te gaan van de WOZ-waarde, gaat het hof hieraan voorbij. Zij had dit gelet op de betwisting door de man nader moeten onderbouwen. Bovendien heeft de vrouw zelf hiermee ingestemd. Ook heeft zij haar stelling dat de werkelijke waarde ongeveer € 267.800,- bedroeg onvoldoende onderbouwd. Dit lag wel op haar weg, omdat de man heeft weersproken dat de WOZ-waarde niet marktconform was (mede rekening houdende met het achterstallige onderhoud).
De man heeft aangevoerd dat volgens een door hem benaderde makelaar sprake was van achterstallig onderhoud van ongeveer € 40.000,- wat een waardedrukkend effect had. Dat sprake was van achterstallig onderhoud staat ook in de door de vrouw overgelegde brief van [X] die de man bij de financiering van de woning en het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijk heeft bijgestaan en die in de brief heeft opgeschreven dat, ook gezien een prijsindicatie via een makelaar van € 175.000,- (waardedaling door achterstallig onderhoud) hij de gehanteerde WOZ waarde van € 209.000,- een acceptabele waarde achtte. De man heeft in de conclusie van antwoord in eerste aanleg een opsomming gegeven en foto’s overgelegd van het achterstallig onderhoud en van de werkzaamheden die hij aan de woning heeft uitgevoerd. De vrouw heeft hiertegenover onvoldoende gemotiveerd betwist dat sprake was van het door de man gestelde achterstallig onderhoud met een waardedrukkend effect. Dat de man wellicht niet voor een bedrag van € 40.000,- heeft opgeknapt en dat de man in de woning is blijven wonen acht het hof van ondergeschikt belang. Ook indien een lager bedrag aan achterstallig onderhoud wordt aangenomen, heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat sprake is van benadeling van meer dan een/vierde. Bovendien heeft de man gedurende de periode dat hij in de woning is blijven wonen, alle aan de woning verbonden lasten voldaan, inclusief de hypotheekrente en de premie voor de polis bij Argenta, waardoor een groot deel van de waarde van de polis alleen door de man is opgebouwd (zie hiervoor onder 2.3).
De vrouw wijst voorts op haar hersenletsel door de auto-ongelukken, waardoor zij niet in staat was de reikwijdte van de bepaling te overzien. Gelet op hetgeen de man hierover opmerkt onder verwijzing naar het neuropsychologisch verslag waarin onder andere staat dat het ‘globaal cognitief functioneren’ van de vrouw niet afwijkend is, is deze stelling niet komen vast te staan. Daarbij komt dat al in de concept akte van november 2018 artikel P4 en ook de waarde van de woning was opgenomen en zij dus gelegenheid heeft gehad zich hierin nader te verdiepen of hierover advies te vragen. Bovendien volgt uit door de man overgelegde email correspondentie tussen partijen, dat de vrouw zich daags voor de ondertekening van de akte van verdeling tot de notaris heeft gewend om informatie in te winnen, waaruit blijkt dat zij in staat was om voor haar belang op te komen.
Uit het feit dat uiteindelijk de woning 7 maanden later is verkocht voor een bedrag van € 270.000,- kan het hof niet afleiden dat, zoals de vrouw stelt, de waarde van de woning ten tijde van het ondertekenen van de akte niet duidelijk en volledig omschreven was en zij zich dus niet bewust was van mogelijke benadeling. Daartoe acht het hof van belang het tijdsverloop van 7 maanden en de in die periode door de man gestelde prijsstijging, ook doordat de man in die periode de woning heeft opgeknapt.
Gelet op het voorgaande acht het hof de stelling van de vrouw dat zij heeft vertrouwd op hetgeen de man tegen haar heeft gezegd over de waarde, ook gelet op zijn functie bij de bank (waarover de man overigens heeft gesteld dat hij geen kennis van financiële zaken heeft), in zoverre niet relevant. Voor zover de vrouw met deze stelling betoogt dat de man haar over de waarde en het achterstallig onderhoud heeft misleid, volgt het hof haar daarin niet, bij gebrek aan een nadere onderbouwing gelet op het verweer van de man. Daarbij overweegt het hof voorts dat uit verklaring van de man blijkt dat hij bij een erkend makelaar nadere informatie heeft ingewonnen over de waarde en de kosten van het achterstallige onderhoud, dat de waarde in het kader van de verdeling desondanks op € 209.000,- (hoger dan de schatting van die makelaar) is vastgesteld, de vrouw bij een hypothecaire geldlening van € 217.000,- deelt in de waarde van de polis Argenta die de man voornamelijk heeft opgebouwd en de man de volledige hypothecaire geldlening voor zijn rekening neemt.
De stelling van de vrouw dat de man haar onder druk heeft gezet de akte van verdeling te ondertekenen volgt het hof niet, nu de vrouw deze stelling, gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, onvoldoende handen en voeten heeft gegeven.
Het hof is dan ook van oordeel dat de vrouw op de hoogte was van de wijze waarop het bedrag van € 209.000,- tot stand is gekomen, dan wel dat zij dit had kunnen zijn door hierover advies in te winnen. De vrouw heeft de benadeling althans het risico daarop dan ook bewust heeft aanvaard. Al hetgeen de vrouw verder in dit kader heeft gesteld, doet aan het voorgaande niet af.
3.8
Het beroep van de vrouw op artikel 6:248 lid 1 BW faalt ook. Het hof verwijst daartoe naar het voorgaande. Voorts acht het hof niet relevant dat de man een verzoek tot vermindering van de kinderalimentatie heeft gedaan, nu hij het recht heeft een dergelijk verzoek te doen en daartoe gelet op de geboorte van twee kinderen ook een grond bestaat. Ook de stelling van de vrouw over haar inkomen en over de gezamenlijke schuld aan Santander leidt, gezien het hof hiervoor in 3.7 heeft overwogen, niet tot de conclusie dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is artikel P4 ongewijzigd in stand te houden. Ook hier geldt, dat al hetgeen de vrouw verder in dit kader heeft gesteld, aan het voorgaande niet afdoet.
3.9
Gelet op de eisen die volgens vaste jurisprudentie worden gesteld aan een bewijsaanbod in hoger beroep (vgl. HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:49) zal het hof het bewijsaanbod van de vrouw in hoger beroep passeren aangezien zij daarbij onvoldoende concreet heeft aangegeven op welke stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en wie daarover zouden kunnen verklaren dan wel welke andere door haar genoemde bewijsmiddelen welke stellingen betreffen.
3.1
Gezien het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat is komen vast te staan dat de vrouw geen beroep op vernietiging wegens dwaling toekomt aangezien zij op grond van artikel P4 het recht daartoe heeft prijsgegeven.
De grieven van de vrouw falen. Het hof zal het vonnis waarvan beroep in zoverre bekrachtigen.
3.11
De man heeft gevorderd de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Het hof ziet geen aanleiding om de uitgesproken compensatie van de kosten van de procedure in eerste aanleg te vernietigen. Daarentegen zal het hof de vrouw in principaal hoger beroep als de (wederom) volledig in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van de procedure overeenkomstig de hoofdregel van artikel 237 Rv, die luidt dat de partij die in het ongelijk wordt gesteld in de kosten wordt veroordeeld. Nu de man in incidenteel hoger beroep deels in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof de kosten in incidenteel hoger beroep tussen partijen compenseren.
4.Beslissing
Het hof:
in principaal en in incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de man begroot op € 343,- aan verschotten en € 1.531,- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in incidenteel hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Jonkers, mr. C.M.J. Peters en mr. J.W. van Zaane en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2023.