ECLI:NL:GHAMS:2023:1932

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
200.320.326/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, verzocht om een omgangsregeling van ten minste twee uur per twee weken, met de mogelijkheid tot uitbreiding naar onbegeleide omgang. De moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel deze af te wijzen. De rechtbank had eerder bepaald dat er geen omgang tussen de vader en de minderjarige zou zijn, omdat de vader niet voldeed aan de voorwaarden voor omgang, waaronder het volgen van een agressieregulatie traject.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de vader in het verleden dreigend gedrag heeft vertoond en dat er zorgen zijn over zijn emotionele stabiliteit. De raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat de vader niet in staat is gebleken om op een veilige manier contact met zijn dochter te hebben. Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden niet zijn veranderd ten opzichte van de eerdere beschikking en dat omgang onder de huidige omstandigheden in strijd is met de belangen van de minderjarige. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de moeder geadviseerd om een kindbehartiger in te schakelen om de minderjarige te ondersteunen in de situatie tussen haar ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.320.326/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/328154 / FA RK 22-2272
Beschikking van de meervoudige kamer van 8 augustus 2023 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.L. de Craen te 's-Gravenhage,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.N. Hermes te Noord-Scharwoude.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (verder te noemen: de rechtbank), van 23 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 15 december 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 23 november 2022.
2.2
De moeder heeft op 7 februari 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Verder is bij het hof ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 11 januari 2023 met het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op 20 oktober 2022.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 13 april 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw M. Eijpe.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2013.
De vader heeft [minderjarige] erkend en op 4 juli 2017 hebben de ouders in het gezagsregister aantekening laten maken van gezamenlijk ouderlijk gezag.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 september 2017 is een zorgregeling vastgesteld, die inhoudt dat [minderjarige] om het weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft en de vakanties van [minderjarige] bij helfte tussen partijen worden verdeeld.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 16 maart 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna: de GI), met ingang van 16 maart 2018 tot 16 maart 2019. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd, laatstelijk tot 16 maart 2022.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 20 juli 2018 is, met wijziging van de beschikking van 27 september 2017, een zorgregeling vastgesteld, die -kort gezegd- inhoudt dat [minderjarige] in de oneven weekenden (behoudens de in die beschikking vastgestelde vakantieregeling) van vrijdag tot maandag bij de vader verblijft en de vakanties van [minderjarige] bij helfte worden verdeeld.
3.5
Bij beschikking van 13 september 2018 heeft de rechtbank de beschikking van 20 juli 2018 gewijzigd en bepaald dat er geen omgang tussen de vader en [minderjarige] zal zijn.
In deze beschikking is overwogen:
“(…)
5.4
De kinderrechter is van oordeel dat de vader aan de volgende voorwaarden voor omgang in ieder geval dient te voldoen:
de vader doet geen belastende uitspraken over de moeder tijdens de omgang en in het contact met [minderjarige] ;
- de vader toont geen (fysiek en verbaal) agressief gedrag richting derden (zoals de moeder en de hulpverlening);
- de vader meldt zich aan voor een training agressieregulatie (Koel & Co), doorloopt het gehele traject en sluit dit met goed gevolg af.
5.5
Zolang de vader niet aan bovenvermelde voorwaarden voldoet, kan van (onbegeleide) omgang tussen de vader en [minderjarige] geen sprake zijn. Indien een positieve lijn zichtbaar is in de opstelling van de vader en de situatie door het LET voor alle betrokkenen als veilig wordt aangemerkt, zou eventueel met begeleide omgang kunnen worden gestart. Het is in eerste instantie aan het LET om daarover te beslissen.
(…)”
3.6
Bij beschikking van de rechtbank van 18 maart 2020 is het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat de moeder alleen het gezag over haar toekomt.
3.7
In de brief van het Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming (verder te noemen: het LET) aan de moeder van 7 maart 2022 is, voor zover nu van belang, vermeld:

(…)
Zoals je weet heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingestemd om de ondertoezichtstelling van je dochter [minderjarige] (…) per 16 maart 2022 af te sluiten.
In dat kader hebben wij, Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming (LET JB), de volgende afspraken met je gemaakt:
(…)
- In het geval dat [minderjarige] aangeeft contact met vader te willen hebben, neem jij contact op met [X] van het CJG voor overleg betreffende contactherstel tussen [minderjarige] en haar vader.
- Mocht de vader van [minderjarige] (…) contact met je opnemen dan kun je hem doorverwijzen naar LET JB. Vader weet dat de ondertoezichtstelling is afgesloten en met hem is afgesproken dat
hij dient te wachten totdat zijn dochter aangeeft contact met hem te willen. Jij informeert jeugdconsulent van het CJG die aan de basisschool van [minderjarige] is gekoppeld als vader jou benadert, zodat zij ook op de hoogte is.
(…)

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover nu van belang, het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen.
De vader had verzocht om vaststelling van:
- een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] , tenminste inhoudende twee uur per twee weken, waarbij wordt toegewerkt naar een weekend onbegeleide omgang in de twee weken, althans een zodanige omgangsregeling als de rechtbank in het belang van [minderjarige] acht;
- een vakantieregeling, die inhoudt dat [minderjarige] de helft van alle schoolvakanties en feestdagen bij hem verblijft, waarbij de eerste helft van de feestdagen en vakanties in de even jaren aan de vader toekomt en in de oneven jaren aan de moeder, [minderjarige] op haar verjaardag in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder verblijft en [minderjarige] op Moederdag bij de moeder en op Vaderdag bij de vader verblijft.
De moeder had verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel zijn verzoeken af te wijzen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), zijn verzoek met betrekking tot de omgangsregeling alsnog toe te wijzen.
4.3
De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de vader in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] ontvankelijk is, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Inhoudelijke beoordeling
5.2
Op grond van artikel 1:377e lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Volgens het tweede lid van dit artikel kan de rechter op verzoek van een ouder een beslissing waarbij de omgang is ontzegd tevens wijzigen na verloop van een periode van een jaar nadat de eerdere beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
5.3
Artikel 1:377a lid 2 BW bepaalt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang ontzegt. Ingevolge lid 3 van voornoemd artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. (…) of;
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.4
De vader heeft drie grieven gericht tegen de bestreden beschikking, die het hof vanwege hun onderlinge samenhang gezamenlijk zal bespreken. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omgangsregeling in het verleden niet tot stand is gekomen vanwege zijn dreigende houding. Hij betwist dat hij zich tegenover de moeder of de hulpverlening dreigend heeft opgesteld en dat hij een aantal jaren geleden hulpverleners in zijn woning heeft gegijzeld; hij wilde juist dat zij zijn woning zouden verlaten, maar zij weigerden dat. In de bestreden beschikking is verder ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat de vader aan zichzelf heeft gewerkt. Zoals tijdens de zitting in eerste aanleg naar voren is gebracht, heeft de vader het traject bij Inforsa goed doorlopen. Hij durft hiervan echter geen bewijsstukken in het geding te brengen, omdat de moeder stukken uit een eerdere procedure online heeft gezet en de vader vreest dat deze persoonlijke informatie ook online komt te staan. De vader betwist dat hij de moeder als moeder van [minderjarige] diskwalificeert en dat hij zich heeft gemengd in het conflict tussen haar en haar buurvrouwen. Het is juist de moeder die de confrontatie met de vader zoekt. Er kan bovendien een omgangsregeling worden vastgesteld, waarbij de ouders geen contact met elkaar hebben. Tot slot heeft de rechtbank volgens de vader ten onrechte overwogen dat omgang tussen hem en [minderjarige] niet in haar belang is. Het is vanwege de (identiteits)ontwikkeling van [minderjarige] juist belangrijk dat zij contact met haar vader heeft. De vader begrijpt dat de omgang in het tempo van [minderjarige] moet worden opgebouwd, omdat er lange tijd geen omgang is geweest, en hij kan zich erin vinden dat de omgang onder begeleiding plaatsvindt.
5.5
De moeder stelt dat de rechtbank het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling terecht heeft afgewezen. Het LET heeft getracht het contact tussen de vader en [minderjarige] te herstellen, maar de vader kwam de voor omgang gestelde voorwaarden niet na, waarop de pogingen om de omgang tot stand te brengen zijn gestaakt. Volgens de moeder stelt de vader ten onrechte dat geen sprake was van een dreigende houding, gelet op de door hem geuite doodsbedreigingen via WhatsApp, het op slot doen van de deuren terwijl de GI in de woning was en de fysieke en verbale agressie van de vader tegenover de GI. De vader heeft nog steeds geen agressieregulatie traject (positief) afgerond. Hij heeft geen stukken overgelegd van het traject bij Inforsa, dat hij stelt te hebben gevolgd. De vader voert nog steeds strijd met de moeder en bejegent haar in het bijzijn van [minderjarige] negatief. Zolang hij geen hulpverlening aanvaardt en deze met succes afrondt, blijft het voor [minderjarige] onveilig. [minderjarige] heeft zelf besloten dat zij geen contact meer met de vader wil en het is niet in haar belang dat er gedwongen contact tussen hen tot stand komt. Partijen hebben met het LET afspraken gemaakt over het contactherstel, welke afspraken de vader moet nakomen.
5.6
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het is volgens de raad belangrijk voor [minderjarige] om contact met beide ouders te kunnen hebben. De ouders kunnen echter niet met elkaar communiceren en de emoties lopen hoog op tussen hen. De vader is de omgangsafspraken van het LET niet nagekomen en hij heeft nog steeds geen hulpverleningstraject gevolgd om zijn emotieregulatie te verbeteren. [minderjarige] is niet vrij om voor contact met haar vader te kiezen, omdat zij in de invloedssfeer van de moeder verkeert.
5.7
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Na het uiteengaan van de ouders is hun onderlinge verstandhouding verstoord geraakt en is een hevige strijd tussen hen ontstaan, waarvan [minderjarige] getuige is geweest. [minderjarige] is met ingang van 16 maart 2018 onder toezicht van de GI gesteld. Vanaf het begin van de ondertoezichtstelling hebben de ouders de schuld van de strijd bij de ander gelegd en de adviezen van de hulpverlening niet opgepakt. De vader heeft zich dreigend tegenover de GI opgesteld. De uitvoering van de ondertoezichtstelling is overgedragen aan het LET, nadat de vader op 9 augustus 2018 na binnenkomst van de GI bij hem thuis de deuren op slot had gedaan en in het bijzijn van [minderjarige] fysieke en verbale agressie had getoond. De ouders zijn sinds 2017 verwikkeld in juridische procedures over de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Nadat bij beschikking van 27 september 2017 een zorgregeling was vastgesteld, die is uitgebreid bij beschikking van 20 juli 2018, is - met wijziging van laatstgenoemde beschikking - bij beschikking van 13 september 2018 bepaald dat er geen omgang tussen de vader en [minderjarige] zal zijn en dat de vader eerst aan de (hiervoor bij 3.5 aangehaalde) voorwaarden moet voldoen. Nadat de vader in november 2020 te kennen had gegeven dat hij weer contact met [minderjarige] wilde hebben, heeft het LET zich ervoor ingespannen het contact tussen hem en [minderjarige] te herstellen. Er is hulpverlening van Koel & Co ingezet om de omgang te begeleiden. Tijdens een videobelmoment met [minderjarige] , in mei 2021, heeft de vader de moeder, in het bijzijn van het LET, uitgescholden. Daarna is nog een tweede beeldbelmoment geweest waarbij de vader opnieuw woedend werd om vermeende uitlatingen van de moeder, die op de achtergrond aanwezig was. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader erkend dat hij zijn emoties niet onder controle had tijdens deze beeldbelmomenten. [minderjarige] heeft in januari 2022 het LET te kennen gegeven dat zij geen contact meer met haar vader wenste te hebben. [minderjarige] heeft haar vader, in overleg met het LET, een kaartje gestuurd waarin zij hem heeft laten weten dat zij geen contact meer met hem wil hebben en dat zij het hem zal laten weten als zij in de toekomst voor contact openstaat. Vervolgens is voor [minderjarige] hulpverlening in de vorm van speltherapie ingezet. Het LET heeft de raad op 3 februari 2022 verzocht om toetsing van het voorgenomen besluit om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te beëindigen. De raad heeft hiermee op 24 februari 2022 ingestemd. In dat kader heeft het LET de hiervoor onder 3.7 vermelde afspraken met de moeder gemaakt.
5.8
Uit het voorgaande valt af te leiden dat met behulp van hulpverlening is getracht het contact tussen de vader en [minderjarige] te herstellen, maar dat dit niet is gelukt. De ouders zijn de afgelopen jaren niet in staat gebleken het belang van [minderjarige] voorop te stellen en met elkaar op ouderniveau samen te werken. De vader heeft ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven dat hij ingeval van een confrontatie emotioneel ontregeld wordt. Dit is belastend voor [minderjarige] . Het feit dat geen strafrechtelijke vervolging van de vader heeft plaatsgevonden in verband met het hiervoor genoemde incident in zijn woning, dat door de GI als ‘gijzeling’ is aangemerkt, doet naar het oordeel van het hof niet eraan af dat vaststaat dat in het bijzijn van [minderjarige] herhaaldelijk ernstige escalaties hebben plaatsgevonden. Hoewel het hof begrijpt dat de vader emotioneel erdoor geraakt is dat hij zijn dochter lange tijd niet heeft gezien en zijn opstelling en gedragingen mogelijk kunnen worden verklaard door het feit dat hij niet weet hoe hij met zijn machteloosheid, woede en frustratie kan omgaan, kan naar het oordeel van het hof omgang op dit moment (nog) niet aan de orde zijn. Doordat de vader zo snel emotioneel ontregelt, kon tot nu toe niet op een constructieve wijze tot herstel van het contact tussen hem en [minderjarige] worden gekomen. Bovendien lijkt de vader niet in te zien welke negatieve gevolgen zijn opstelling en gedragingen voor [minderjarige] hebben. De vader zal moeten gaan inzien dat omgang alleen mogelijk is als hij zijn opstelling blijvend verandert en voldoet aan de in de beschikking van 13 september 2018 genoemde voorwaarden voor omgang, zoals hiervoor onder 3.5 vermeld. Dit betekent onder meer dat hij zich voor een emotieregulatietraject dient aan te melden, het gehele traject dient te volgen en dit aantoonbaar met goed gevolg dient af te sluiten. De vader heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat hij (bij Inforsa) al met goed gevolg een traject voor emotieregulatie heeft doorlopen. Het had op zijn weg gelegen om hierover objectief verifieerbare gegevens in het geding te brengen, zoals bijvoorbeeld een verklaring van een behandelaar. Dat de moeder dergelijke informatie online zou zetten, wat hier verder ook van zij, is geen reden om hierover anders te oordelen. Bij dit alles wijst het hof nog wel erop dat niet alleen de vader, maar ook de moeder, zoals uit de stukken in het dossier blijkt, de tegenstellingen tussen de ouders en het conflict tussen hen voedt. Het hof benadrukt dat de moeder zich in het belang van [minderjarige] dient te onthouden van opmerkingen die en/of gedrag dat tot emotionele ontregeling van de vader kunnen leiden.
5.9
[minderjarige] is tijdens het contact met haar vader geconfronteerd met het feit dat hij moeite heeft met het reguleren van zijn emoties. Daarbij komt, zoals de raad ter zitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, dat [minderjarige] zich niet vrij voelt om voor contact met haar vader te kiezen, omdat zij in de invloedsfeer van de moeder verkeert. Onder deze omstandigheden is het voor [minderjarige] , mede gelet op haar jonge leeftijd (10 jaar), niet mogelijk om onbelast contact met haar vader te hebben. Het hof volgt de vader niet in zijn stelling dat een omgangsregeling tot stand kan worden gebracht waarbij de ouders geen contact met elkaar hebben, nu omgang pas aan de orde kan zijn indien de opstelling van de vader in positieve zin is veranderd en de situatie voor alle betrokkenen als veilig kan worden aangemerkt, zoals is overwogen in de beschikking van 13 september 2018. Dat is op dit moment (nog) niet het geval.
5.1
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de omstandigheden nu anders zijn dan ten tijde van de beschikking van 13 september 2018 en dat de conclusie luidt dat omgang onder de huidige omstandigheden nog steeds in strijd met zwaarwegende belangen van [minderjarige] moet worden geacht. De bestreden beschikking zal in zoverre worden bekrachtigd.
Het hof onderschrijft uiteraard hetgeen de raad ter zitting heeft meegedeeld, namelijk dat het voor [minderjarige] belangrijk is om contact met beide ouders te kunnen hebben. Het hof geeft de moeder in overweging om via school of het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) een zogeheten kindbehartiger in te schakelen, die [minderjarige] in deze situatie tussen haar ouders kan ondersteunen en zo mogelijk ook (het herstel van) het contact met haar vader kan ondersteunen.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A.R. Sturhoofd en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. L. Meulman als griffier en is op 8 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.