ECLI:NL:GHAMS:2023:1988

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
23-001878-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak voor poging tot doodslag en wapenbezit met machete

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de verdachte was vrijgesproken van poging tot doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 4 januari 2020 te Oostzaan, waarbij de verdachte, een bekende drillrapper, de aangever met een mes in de zij heeft gestoken tijdens een huisfeest. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van de aangever en getuigen heeft gewogen. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen, ondanks enige inconsistenties, voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte bij het steekincident. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de aangever heeft verwond met een mes, wat leidde tot ernstige lichamelijke schade. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het dragen van een machete op 7 januari 2020 in Amsterdam. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor poging tot doodslag en een geldboete van € 225 voor het wapenbezit. Tevens is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 7.609,95 volledig toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001878-21
datum uitspraak: 29 augustus 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 juni 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 15-004840-20, 13684159-18 (TUL) en 13-203225-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 4 januari 2020 te Oostzaan ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de linker (boven)zijde van diens lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 4 januari 2020 te Oostzaan aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekverwonding aan het (boven)lichaam en/of een scheur in het diafragma (middenrif) en/of een subtotale klaplong, heeft toegebracht door met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de linker (boven)zijde van zijn lichaam te steken;
2.
hij op of omstreeks 7 januari 2020 te Amsterdam een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een machete, waarvan het lemmet meer dan een snijkant had heeft gedragen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bespreking van het bewijsverweer ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde, omdat niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de aangever [slachtoffer] die bewuste avond heeft gestoken. Doordat na de steekpartij in het geruchtencircuit rondging dat de verdachte, zijnde een bekende (drill)rapper, heeft gestoken, is de verdenking tegen hem een eigen leven gaan leiden.
Over de belangrijkste bewijsmiddelen heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
De verklaring van de aangever van 6 januari 2020 dat hij heeft gezien dat de verdachte hem stak is kennelijk leugenachtig. Die verklaring wijkt af van de later door de aangever bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring. Bovendien is de door de aangever op 6 januari 2020 beschreven manier van waarnemen, inhoudende dat hij zijn waarnemingen heeft gedaan terwijl hij onder zijn arm naar achteren keek, onmogelijk. Ook is de aangever wisselend in zijn verklaringen over van wie hij de eerste klap kreeg en waar deze klap vandaan kwam, over hoe en door wie hij werd vastgehouden toen hij werd gestoken, en of de persoon die stak voor of achter hem stond. Verder heeft hij bij de rechter-commissaris voor het eerst verklaard dat hij iemand met dreadlocks zag weglopen met een soort mes van ongeveer 50 cm. Daar komt bij dat de aangever lachgas had gebruikt en dus onder invloed was. De verklaringen van de aangever zijn al met al niet bruikbaar voor het bewijs.
Over de verklaringen van de getuige [getuige 1] heeft de raadsman aangevoerd dat zij het steken zelf niet heeft gezien.
Over de verklaringen van de getuige [getuige 2] heeft de raadsman aangevoerd dat haar verklaring dat zij een mes heeft gezien in de hand van de jongen die de aangever heeft gestoken niet kan kloppen, omdat ook zij het steken niet heeft gezien. Haar verklaring dat die jongen de aangever in een greep had met zijn linkerarm en het mes in zijn rechterhand kan, gelegd naast de verklaring van de aangever, ook erop wijzen dat een van de personen die de aangever van achteren vasthielden het mes in zijn hand had. Nadien heeft deze getuige met veel mensen over de gebeurtenissen gesproken, zodat de vraag is welke onderdelen van haar verklaring op eigen waarneming berusten. Bovendien was ook zij onder invloed van lachgas.
Overwegingen van het hof
Het steken van de aangever heeft plaatsgevonden op een feestje in een chaotische situatie met snel opeenvolgende gebeurtenissen in een kleine ruimte waarin zich veel personen bevonden. Bovendien kunnen de waarnemingen van de betrokkenen zijn beïnvloed door drugs- en/of drankgebruik. Daar komt bij dat nadien door de betrokkenen onderling is gesproken over de gebeurtenissen, waardoor hun herinnering kan zijn vervormd. De verklaringen die door de verschillende betrokkenen zijn afgelegd moeten daarom behoedzaam worden beschouwd.
Zo is er het risico, waarop de raadsman terecht heeft gewezen, van verklaringen die niet (volledig) berusten op wat de getuige zelf heeft waargenomen of ondervonden, maar die bijvoorbeeld vertroebeld zijn geraakt door wat een ander aan de getuige heeft verteld. Het hof is zich hiervan bewust. Dit risico kan echter voor een belangrijk deel worden ondervangen door alleen gebruik te maken van de verklaringen die kort na de gebeurtenissen zijn afgelegd. Dan liggen de gebeurtenissen nog het meest vers in het geheugen en is de kans op beïnvloeding door anderen kleiner.
Hierop gelet acht het hof, anders dan de raadsman, de verklaring van de aangever van 6 januari 2020 en de verklaringen van 5 januari 2020 van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] wel bruikbaar voor het bewijs, voor zover het eigen waarnemingen betreft. Daarbij is ook van belang dat deze verklaringen steun vinden in de verklaring van de verdachte op het belangrijke punt dat hij betrokken is geweest in de schermutseling met de aangever waarbinnen deze is gestoken.
Dat de voor het bewijs gebruikte verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 1] betrouwbaar zijn, leidt het hof ook af uit het gegeven dat zij beiden duidelijk verklaren over hun eigen waarnemingen, die ook enigszins uiteenlopen door het verschil in zicht dat zij op de gebeurtenissen hebben gehad, en over wat zij níet zelf hebben gezien. Er is in deze verklaringen geen sprake van een eenheidsverhaal dat wordt nagepraat. De inhoud van de verklaringen – beiden verklaren over de situatie waarin is gestoken, maar beiden zeggen het daadwerkelijke steken door de verdachte niet te hebben gezien [1] – wijst er ook op dat zij de verdachte niet méér proberen te belasten dan voortvloeit uit wat ze daadwerkelijk zelf gezien hebben. Aanwijzingen die steun kunnen bieden aan de stelling van de verdachte dat het ‘interessant’ is om hem te beschuldigen omdat hij een landelijk bekende drillrapper is, zijn er niet. Ook overigens ontbreekt elke aanwijzing dat zij de verdachte vals zouden hebben willen beschuldigen.
Dat laatste geldt ook voor de aangever. De gestelde kennelijke leugenachtigheid mist goede grond. Zij kan niet worden afgeleid uit de inconsistenties waarop door de raadsman is gewezen. Deze inconsistenties kunnen naar het oordeel van het hof niet als wezenlijk andere lezingen van het gebeuren worden aangemerkt. Immers, de aangever heeft zowel in zijn aangifte als ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij niet heeft gezien door wie hij werd geslagen, maar dat hij later van anderen hoorde dat een persoon genaamd [naam 1] dat had gedaan. Van een inconsistentie ten aanzien van dit onderdeel is dus geen sprake. Voorts heeft de aangever in zijn aangifte verklaard dat de persoon die hem stak tijdens het steken achter hem stond. De aangever heeft later bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet meer weet of de persoon die stak voor of achter hem stond. Hij dacht niet achter hem, omdat daar geen ruimte was omdat er jongens stonden die hem vasthielden. Dat de aangever, kennelijk met twijfel (“ik denk (…)”) later heeft verklaard dat hij dacht dat hij niet van achteren werd gestoken, acht het hof van ondergeschikt belang, temeer nu het door de aangever geschetste scenario waarin de verdachte de aangever vasthield bevestiging vindt in andere verklaringen. Het voorgaande in combinatie met het gegeven dat de verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris pas maanden na het incident is afgelegd en dat de aangever tijdens dat verhoor meermalen heeft aangegeven bepaalde dingen niet meer te weten dan wel te herinneren, maakt dat ten hoogste kan worden gesteld dat de later afgelegde verklaringen er blijk van geven dat de aangever zich niet alle details van de avond van 4 januari 2020 kan herinneren. De twee verklaringen komen in de kern met elkaar overeen.
Dat de aangever in zijn verklaring bij de rechter-commissaris op een aantal punten anders heeft verklaard dan in zijn verklaring van 6 januari 2020, maakt die laatstgenoemde verklaring niet onbruikbaar voor het bewijs. De verschillen kunnen worden verklaard door tijdsverloop en vervaging van de herinnering, en mogelijk ook door de hiervoor genoemde invloed die kan uitgaan van gesprekken met anderen over de gebeurtenissen.
De stelling van de raadsman over de onmogelijkheid van het doen van waarnemingen op de door de aangever genoemde wijze acht het hof niet overtuigend. De verklaring te hebben waargenomen door iemand te zijn gestoken, kan ook als grondslag hebben een reeks van deelwaarnemingen die geen andere conclusie toelaten. Strikt genomen is dat een conclusie gebaseerd op wat daadwerkelijk is waargenomen, maar in het spraakgebruik wordt die nuance niet gemaakt.
Het hof hecht bovendien een andere betekenis dan de raadsman aan de mededelingen van de aangever aan de verbalisant op 4 januari 2020, toen hem in het ziekenhuis enkele vragen zijn gesteld. Dat was, net als het allereerste contact tussen de gewonde aangever en de politie op de plaats delict, geen verhoorsituatie waarin de aangever rustig heeft kunnen nadenken over wat hem was overkomen en in dit gesprek is de aangever ook niet op details doorgevraagd.
Hetgeen door de raadsman is aangevoerd brengt het hof dus niet tot een ander oordeel dan dat de verklaring van de aangever van 6 januari 2020 betrouwbaar is en bruikbaar is voor het bewijs.
In dit geval levert het samenstel van de waarnemingen van de getuigen en de aangever en de verklaring van de verdachte een consistent beeld op. De verdachte, de enige met dreadlocks op het feestje en daardoor ook voor de getuigen goed identificeerbaar in een kluwen vechtende personen, die betrokken was bij de schermutseling en bij wie eerder een mes is gezien, heeft de aangever gestoken. Aanwijzingen dat een ander de dader zou zijn geweest ontbreken.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever heeft gestoken.
Het verweer wordt dus verworpen.
De plaats in het lichaam waar de verdachte de aangever heeft gestoken en de diepte van de verwonding zijn in het algemeen levensbedreigend. Daaruit en uit de aard van het handelen van de verdachte (het steken van een mes in het bovenlichaam in de verregaand oncontroleerbare situatie van een worsteling) vloeit voort dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever door zijn handelen zou komen te overlijden. Het hof acht de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 4 januari 2020 te Oostzaan ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een mes in de linker bovenzijde van diens lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 7 januari 2020 te Amsterdam een wapen van categorie IV onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een machete, waarvan het lemmet meer dan één snijkant had, heeft gedragen.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde en voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 225,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ter zake van het onder 2 tenlastegelegde, een overtreding, heeft de advocaat-generaal een geldboete zoals door de rechtbank opgelegd, gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en, wat betreft feit 2, de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op het destijds 19-jarige
slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer op een feest, nadat een discussie was ontstaan over het al dan niet moeten betalen voor het gebruik van lachgas door het slachtoffer uit een ter plaatse aanwezige tank, belaagd en vastgepakt en hem vervolgens in een worsteling met een mes in de linkerzij gestoken. Door zo te handelen heeft de verdachte een angstige en levensgevaarlijke situatie gecreëerd, mede gelet op de vitale organen die zich in het bovenlichaam bevinden. Ook heeft hij een grove inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt, die met spoed naar het ziekenhuis is vervoerd en daar een operatie moest ondergaan. Het slachtoffer heeft een scheur in het diafragma (middenrif) en een subtotale klaplong opgelopen. Bovendien hebben meerdere personen het gewonde slachtoffer direct na het steekincident, dat in hun bijzijn heeft plaatsgevonden, gezien. Dit versterkt gevoelens van onveiligheid en verontrusting bij getuigen en de samenleving in het algemeen, niet in de laatste plaats bij de meisjes die het feest in de woning van een van hen hadden georganiseerd en tot hun ontzetting moesten constateren dat dit door toedoen van de verdachte binnen de kortste keren volledig uit de hand liep. De verdachte heeft hier op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor genomen. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan. Frappant is de lichtvaardige wijze waarop de verdachte zich bereid heeft getoond in potentie dodelijk geweld toe te passen.
De verdachte heeft zich enkele dagen later bovendien schuldig gemaakt aan het op de openbare weg voorhanden hebben van een machete. Het dragen van een mes leidt tot het risico op gebruik daarvan, zoals ook is gebleken tijdens het voornoemde steekincident op het feest. Het kennelijke gemak waarmee de verdachte messen draagt en bij een gering conflict ook gebruikt, baart het hof zorgen.
Het hof heeft kennis genomen van diverse rapporten over de verdachte van de reclassering, waaronder als meest recente het detentie en re-integratieplan van 6 januari 2023. Ook heeft het hof kennis genomen van de rapporten over de verdachte van de psycholoog [naam 2] , waaronder een rapport van 4 juli 2020. Dat rapport houdt onder meer in dat bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een autismespectrumstoornis en van een stoornis in cannabisgebruik. Over de vraag of en op welke wijze deze stoornissen in het tenlastegelegde hebben doorgewerkt kan de psycholoog blijkens het rapport geen uitlatingen doen, omdat de verdachte niet heeft willen spreken over het tenlastegelegde. Aanknopingspunten om de verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen zijn er dus niet.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 augustus 2023 is hij eerder onherroepelijk ter zake van geweldsdelicten schuldig verklaard, hetgeen in zijn nadeel weegt. Uit deze documentatie blijkt eveneens dat de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijden van opgelegde voorwaardelijke straffen. Ook blijkt uit deze documentatie dat de verdachte op 4 november 2021 door de rechtbank Den Haag voor medeplegen van doodslag is veroordeeld tot onder meer elf jaren gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, ter zake van feit 1 primair een gevangenisstraf van na te noemen duur en ter zake van feit 2 – dat door de wetgever alleen met het opleggen van een geldboete is bedreigd – een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Het inbeslaggenomen mes zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, kan in deze zaak niet worden overgegaan tot onttrekking aan het verkeer van dit mes, nu het voorwerp op grond van zowel artikel 36c als artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht daarvoor niet vatbaar is. Niet is immers komen vast te staan dat dit mes – zijnde het mes dat bij het onderzoek ter zake van feit 1 op straat is aangetroffen – een verband heeft met het bewezenverklaarde, en evenmin is gebleken dat dit mes aan de verdachte toebehoort.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.609,95. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk in de vordering verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft de volledige toewijzing van de vordering gevorderd.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde. Inhoudelijk heeft de raadsman de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade, in de vorm van materiële schade en immateriële schade, heeft geleden.
De materiële schade bestaat uit de beschadigde trui die de benadeelde partij ten tijde van het steekincident droeg. Blijkens het door de benadeelde partij overgelegde besteloverzicht van een trui bedraagt de omvang van deze schade € 109,95, nu onweersproken is gesteld dat de benadeelde partij de trui slechts iets meer dan een maand voor het gebeuren cadeau (het hof begrijpt: nieuw) had gekregen.
De omvang van de immateriële schade – op vergoeding waarvan de benadeelde partij reeds recht heeft vanwege het toegebrachte ernstige lichamelijke letsel – wordt door het hof, op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, naar maatstaven van billijkheid geschat op een bedrag van € 7.500,00. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit en de aard van de aansprakelijkheid, de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen.
De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering geheel zal worden toegewezen. Het hof zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f, 45, 62, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van:
  • de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 september 2018, in de zaak met parketnummer 13-684159-18, opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 25 uren subsidiair 12 dagen jeugddetentie; en
  • de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 december 2018, in de zaak met parketnummer 13-203225-18, opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis.
Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht termen aanwezig om de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen, nu de toewijzing daarvan – gelet op de op te leggen langdurige gevangenisstraf – niet opportuun wordt geacht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 225,00 (tweehonderdvijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Mes (Omschrijving: 1101904).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.609,95 (zevenduizend zeshonderdnegen euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 109,95 (honderdnegen euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de
Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.609,95 (zevenduizend zeshonderdnegen euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 109,95 (honderdnegen euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
73 (drieënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 4 januari 2020.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland van 8 april 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 september 2018, parketnummer 13-684159-18, opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 25 uren subsidiair 12 dagen jeugddetentie.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland van 8 april 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 december 2018, parketnummer 13-203225-18, opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. C.J. van der Wilt en mr. S. Jongeling, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 augustus 2023.
Mrs. C.J. van der Wilt en S. Jongeling zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
bijlage
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001878-21
datum uitspraak: 29 augustus 2023
verdachte:
[verdachte]

Bewijsmiddelen

Feit 1 primair

1. Een proces-verbaal van bevindingen van 5 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren [doorgenummerde pagina’s 14 en 15].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededelingen van verbalisanten:
Op 4 januari 2020 te Oostzaan zagen wij een jongen op een tuinbank zitten. De vrij diepe wond van circa 5 centimeter doorsnede zat aan de linkerkant van het slachtoffer, ter hoogte van de long. Ik zag dat de wond licht bloedde. Uit het rijbewijs van het slachtoffer bleek hij te zijn genaamd [slachtoffer] .

2. Een proces-verbaal aangifte van 6 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren [doorgenummerde pagina’s 35 tot en met 41].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van [slachtoffer]:
Ik was op 4 januari 2020 op een feest. Ik kreeg van de ene kant een hoek en sloeg terug. Daarna voelde ik een steek in mijn zij. Ik schreeuwde meteen.
Ik kreeg een klap in mijn gezicht en zag toen meer mensen op mij af komen. Ik zag [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte) op mij afkomen. Hij wilde mij aanvallen. [verdachte] en ik kwamen in gevecht en kwamen op de grond terecht. Op het moment dat ik opstond, zag ik dat [verdachte] achter mij stond. Ik zag dat hij van dat rastahaar,
dreadlocks, had. Ik zag dat hij iets in zijn linkerhand vasthad en dat hij met zijn linkerhand een stekende beweging maakte naar mijn linkerzij. Ik voelde dat hij iets scherps in mijn zij prikte.
[verdachte] is zijn rapnaam. Zijn echte naam is [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte).

3. Een geschrift, te weten een medische verklaring van het Amsterdam UMC, van 7 januari 2020 [doorgenummerde pagina’s 42 tot en met 44].

Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
bevindingen van coassistent S.B.M. van den Heuvel en traumachirurg J.A. Halm:
[slachtoffer] was van 4-1-2020 tot en met 7-1-2019 (
het hof begrijpt: 2020) opgenomen op de afdeling traumachirurgie.
Opname indicatie
Steekverwonding linker hemithorax met diafragmaletsel
Beeldvormend onderzoek
Conclusie:
-Apicale randpneumothorax links van 7 mm, randpneumothorax links ventrobasaal van 8 mm.
-steekverwonding door de linker laterale thoraxwand met diafragmaletsel/ -ruptuur links waardoorheen herniatie van de flexura lienalis naar intrathoracaal.
-subcutaan emfyseem linker laterale thoraxwand. Minimale blush van 7 mm in de aangrenzende thoraxwandmusculatuur.

4. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 5 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar [doorgenummerde pagina’s 92 tot en met 96].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van [getuige 1]:
Er stonden echt heel veel mensen in het huis, het was echt vol. Ik zag de laatste groep die binnenkwam bij de bank. Er was een groep heel dicht op elkaar. Ik zag dat de jongen die gestoken was praten met de groep die als laatste was binnengekomen. De jongen die uiteindelijk gestoken is werd in zijn gezicht geslagen door een van de jongens uit de groep. Er stond een lange jongen voor. Daarna werd er geduwd. Ik zag de lange, getinte jongen met
dreadlocksde jongen die gestoken is aanvallen. Ik zag dat de lange jongen op de jongen die gestoken is sprong. Ik hoorde een harde schreeuw van de jongen die gestoken is.

5. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 5 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar [doorgenummerde pagina’s 97 tot en met 101].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van [getuige 2]:
De jongen die [slachtoffer] (
het hof begrijpt: [slachtoffer]) had gestoken, hield [slachtoffer] in een soort houdgreep. Ik zag vervolgens een mes in de hand van de jongen die [slachtoffer] had gestoken. Ik zag de punt van het mes. Ik zag dat de kleur zilverkleurig was. De jongen die heeft gestoken was best wel lang. Zijn huidskleur was licht getint. Hij was de enige op het feest met
dreadlocks.

6. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 15 augustus 2023.

Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Mijn naam als rapper is [verdachte] .
[slachtoffer] werd door iemand in het gezicht geslagen. Er ontstond daarna een worsteling tussen mijn groep en de groep van [slachtoffer] . Ik stond daar ook tussen. Ik heb een persoon die op dat moment voor mij stond vastgepakt. Het zou kunnen dat dat [slachtoffer] was.
Er was na ongeveer een minuut een kreet te horen. Op dat moment stond de groep waarin ik mij bevond, heel dicht op elkaar. Ik was in de buurt van [slachtoffer] .
Het klopt dat ik op 4 januari 2020
dreadlockshad.
Feit 2
7.
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 3 juni 2021.
8.
Een proces-verbaal van bevindingen van 7 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren [doorgenummerde pagina’s 200 en 201].

Bewijsoverweging

Het hiervoor onder 3 genoemde geschrift is tot het bewijs gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Voetnoten

1.Zie onderscheidenlijk doorgenummerde p. 95 ( [getuige 1] ) en p. 99 ( [getuige 2] ) van het politiedossier.