ECLI:NL:GHAMS:2023:2163

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
23-001694-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal in vereniging en verblijf als ongewenst vreemdeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1995 en van Letse nationaliteit, was eerder ongewenst verklaard in Nederland. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen in vereniging op 29 mei 2022 in Amsterdam, waarbij goederen van twee verschillende winkels zijn weggenomen. De verdachte heeft op die datum samen met een mededader goederen gestolen uit de winkels, waarbij camerabeelden zijn gebruikt als bewijs. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ook als pleger van de diefstal bij de eerste winkel kan worden aangemerkt, gezien de overeenkomsten in uiterlijk en gedrag met de beelden van de diefstal.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de verdachte, als EU-burger, op de hoogte was van zijn ongewenstverklaring en dat deze verklaring niet in strijd was met het Unierecht. De verdachte heeft in de periode voor de tenlastelegging meerdere diefstallen gepleegd, wat bijdraagt aan de ernst van de situatie. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. De beslissing is genomen op basis van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en het strafblad van de verdachte, dat wijst op een patroon van vermogensdelicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001694-22
datum uitspraak: 18 september 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-134572-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1995,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 mei 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere winkelgoed(eren), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [winkel01] (vestiging: [adres02] ), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 29 mei 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere winkelgoed(eren), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [winkel02] (vestiging: [adres03] ), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 29 mei 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden - dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF - dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van feiten 1 en 2
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde diefstallen in vereniging heeft begaan.
In de [winkel02] worden op 29 mei 2022 twee mannen bij het zelfscanplein onderworpen aan een leeftijdscontrole, omdat zij twee blikjes bier scanden. Een van de twee mannen rent vervolgens de winkel uit met veel goederen. De andere man, die later de verdachte blijkt te zijn, heeft een volle boodschappentas bij zich. In die tas blijken – naast een groot aantal verzorgingsproducten - ook goederen afkomstig uit de [winkel02] te zitten. De verbalisant heeft de camerabeelden van de winkel bekeken en zag de verdachte samen met NN1 in een gangpad van de winkel. NN1 haalt enkele goederen met een rode verpakking in het schap naar voren, waarna de verdachte die goederen uit het schap haalt en in zijn tas doet.
In de tas die de verdachte in de [winkel02] bij zich had, bleken ook de goederen te zitten die bij de [winkel01] zijn weggenomen. Na onderzoek blijkt dat bij de [winkel01] aan de [adres02] in Amsterdam deze winkelgoederen mist. Op camerabeelden van deze winkel van 29 mei 2022 zag verbalisant dat een persoon verschillende winkelgoederen in een beige tas stopt. De verbalisant stelde daarbij vast dat deze persoon dezelfde uiterlijke kenmerken en het signalement had als de aangehouden verdachte bij de [winkel02] , Vervolgens ziet hij een tweede man de winkel betreden die vervolgens verschillende winkelgoederen in het winkelmandje van de verdachte legt. De verdachte stopt vervolgens alle goederen uit het mandje in zijn tas en de twee mannen lopen beiden de winkel uit zonder te betalen.
Het hof stelt vast dat de bewegende beelden en foto’s in het dossier van goede kwaliteit zijn. Deze zijn in kleur en geven veel details zodat gezichtskenmerken en kleding goed zijn waar te nemen. Vast staat dat de persoon op de foto’s van de [winkel02] de verdachte is, hij is immers aangehouden. Het hof stelt verder vast dat de dader van de diefstal bij de [winkel01] precies hetzelfde voorkomen heeft als de verdachte. Meer in het bijzonder stelt het hof vast dat deze persoon dezelfde uiterlijke kenmerken heeft, eenzelfde blauwe jas aan heeft met lichte vlakken op de mouwen en een beige tas met opdrukken van het merk “Stach” bij zich draagt. Bij de [winkel01] gaat het om een groot aantal goederen van het merk Biodermal die in een tas van het merk Stach zijn terechtgekomen, terwijl de verdachte bij aanhouding een tas bij zich droeg van het merk Stach met een groot aantal producten van het merk Biodermal.
Het hof stelt op basis van deze feiten en omstandigheden vast dat de verdachte ook pleger is van de diefstal bij de [winkel01] .
Ten aanzien van de diefstal bij de [winkel02] merkt het hof nog op dat de verdachte door de goederen in zijn tas te stoppen onmiskenbaar als heer en meester over deze goederen is gaan beschikken en dat om die reden sprake is van een voltooide diefstal.
Ten aanzien van feit 3
De verdachte heeft de Letse nationaliteit. Daarmee is hij een burger van de Europese Unie in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn. Bij beschikking van 22 oktober 2020 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de verdachte ongewenst verklaard, deze beschikking is aan hem uitgereikt. Het tegen die beschikking door de verdachte gemaakte bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dat besluit op bezwaar is geen beroep ingesteld bij de bestuursrechter. De ongewenstverklaring was ten tijde van het tenlastegelegde niet ingetrokken of vervallen. De verdachte heeft op 10 juni 2022 tegenover de politierechter verklaard dat hij weet dat hij ongewenst verklaard is.
Het hof ziet gelet op de inhoud van de beschikking tot ongewenstverklaring geen grond voor het oordeel dat de uitvaardiging van de ongewenstverklaring evident in strijd is met rechtstreeks werkende bepalingen van het Unierecht.
Voorts is het hof van oordeel dat de ongewenstverklaring ook ten tijde van de tenlastegelegde gedraging niet in strijd was met rechtstreeks werkende bepalingen van het Unierecht. Ook toen was nog sprake van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Daarbij is in het bijzonder het volgende betrokken.
De verdachte heeft in de periode tussen januari 2019 en januari 2021 in totaal 18 (pogingen tot) diefstallen (in vereniging) gepleegd, zo blijkt uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 augustus 2023. Een deel daarvan heeft de verdachte gepleegd nadat hij ongewenst verklaard is. Bovendien heeft de verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan twee diefstallen in vereniging. Gelet op het aantal delicten, de tijdspanne waarin deze zijn gepleegd, de waarde van de gestolen goederen en het feit dat de diefstallen op verschillende plaatsen in Nederland zijn begaan, kan het gedrag van de verdachte als een plaag voor Nederlandse winkelbedrijven worden bestempeld. Daarbij moet worden bedacht dat winkeldiefstal een misdrijf is dat niet alleen ergernis en rompslomp oplevert voor medewerkers van het bedrijf, maar ook overigens bijdraagt aan het ontstaan van schade en overlast, bijvoorbeeld doordat winkelbedrijven het verlies van goederen als gevolg van diefstal zullen doorberekenen in de verkoopprijs, terwijl ook aanzienlijke kosten zijn gemoeid met het treffen van maatregelen ter voorkoming van- en in reactie op winkeldiefstallen. Ook heeft de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland en heeft hij hier, voor zover het hof bekend is, geen familie en geen werk. De verdachte heeft er geen blijk van gegeven te willen en kunnen breken met zijn criminele levenswijze. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het gedrag van de verdachte ook ten tijde van het tenlastegelegde een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor en fundamenteel belang van de samenleving vormde.
Ook voor het overige ziet het hof geen aanleiding voor het oordeel dat de ongewenstverklaring ten tijde van de tenlastegelegde gedraging in strijd was met rechtstreeks werkende bepalingen van het Unierecht.
Het onder 3 tenlastegelegde is, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend worden bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 29 mei 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, winkelgoederen die geheel aan [winkel01] (vestiging: [adres02] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2.
hij op 29 mei 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, winkelgoederen die geheel aan [winkel02] (vestiging: [adres03] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
3.
hij op 29 mei 2022 te Amsterdam, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan winkeldiefstal in vereniging. Dit betreft een ergerlijk feit dat voor veel overlast zorgt. Bovendien hadden de gestolen goederen bij de [winkel01] een waarde van ruim € 1.600,-. De verdachte heeft deze feiten gepleegd, terwijl hij wist dat hij niet in Nederland mocht verblijven. Hij is eerder uitgezet naar Letland, maar is desondanks terug naar Nederland gekomen.
Het hof houdt in het nadeel van de verdachte rekening met het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij zich veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten.
Het hof zal echter een lagere straf opleggen dan de politierechter heeft opgelegd en de advocaat-generaal heeft geëist, omdat dat meer overeenkomt met de straf die bij soortgelijke gevallen en onder vergelijkbare omstandigheden wordt opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 197 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. R.P. den Otter en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 september 2023.