ECLI:NL:GHAMS:2023:2327

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
200.321.362/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris inzake onderzoeksplicht en zorgplicht tegenover derden in het kader van de levering van een woonhuis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een notaris. De klacht is ingediend door klager, die als vereffenaar van de nalatenschap van de heer [naam 1] optreedt. Klager verwijt de notaris dat hij niet voldoende heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht en zorgplicht ten opzichte van derden, in het bijzonder de donorkinderen van de erflater. De notaris heeft op 7 mei 2019 diverse notariële aktes gepasseerd met betrekking tot de levering van een woonhuis, dat onderdeel uitmaakte van de nalatenschap. Klager stelt dat de notaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de schuldeisers van de nalatenschap, waaronder de donorkinderen, die mogelijk aanspraken hadden op de nalatenschap.

Het hof heeft de klacht van klager gedeeltelijk gegrond verklaard, met name wat betreft de onderzoeksplicht van de notaris. De kamer had eerder de klacht over de zorgplicht ongegrond verklaard. Het hof heeft de beslissing van de kamer bevestigd en de notaris een maatregel van berisping opgelegd. Klager had eerder al een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in Arnhem-Leeuwarden, die op 16 december 2022 had plaatsgevonden. Het hof heeft de argumenten van klager en de notaris in overweging genomen en geconcludeerd dat de notaris niet voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de donorkinderen, maar dat er geen concrete claims waren die de notaris hadden moeten weerhouden van het passeren van de aktes. De notaris is veroordeeld tot betaling van griffierecht en kosten aan klager.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.321.362/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/403634 / KL RK 22-54
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 10 oktober 2023
inzake
mr. [appellant],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1] ,
in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van de heer [naam 1] ,
appellant,
gemachtigde: mr. M. Boender-Radder, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen
mr. [geïntimeerde],
notaris te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.J.N. van Oijen, advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna klager en de notaris genoemd.

1.De zaak in het kort

De notaris heeft diverse notariële aktes gepasseerd met betrekking tot een woonhuis. Klager is benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap waartoe dat woonhuis behoort. Klager verwijt de notaris dat hij ten aanzien van zijn werkzaamheden met betrekking tot de door hem gepasseerde aktes niet dan wel onvoldoende heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht en bovendien niet dan wel onvoldoende heeft voldaan aan zijn zorgplicht ten opzichte van derden.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klager heeft op 13 januari 2023 een beroepschrift en op 13 februari 2023 een aanvullend beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 16 december 2022 (ECLI:NL:TNORARL:2022:49).
2.2.
De notaris heeft op 4 april 2023 een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
Klager heeft op 23 juni 2023 een aanvullende productie bij het hof ingediend.
2.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 6 juli 2023. Klager, vergezeld van zijn gemachtigde, en de notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[naam 1] (hierna: erflater) is overleden op 11 april 2017.
3.2.
De weduwe van erflater, [naam 2] (hierna: de weduwe) is door erflater in zijn testament benoemd tot executeur van zijn nalatenschap, welke benoeming zij heeft aanvaard. De weduwe en de overige erfgenamen hebben de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard.
3.3.
Op 16 maart 2018 heeft mr. [naam 3] , notaris te [plaats] , een verklaring van erfrecht afgegeven. Uit die verklaring blijkt dat de weduwe zelfstandig bevoegd was om de nalatenschap van erflater te beheren en hierover te beschikken.
3.4.
Tot de nalatenschap behoorde onder meer het woonhuis aan de [straatnaam] 276 te [plaats] (hierna: het woonhuis).
3.5.
De weduwe heeft op 14 september 2018 het woonhuis voor een koopsom van
€ 2.250.000,- verkocht aan AHOS-Allround Vastgoed B.V. De boekhouder van erflater en de zaakwaarnemer van de weduwe, [naam 4] (hierna: de boekhouder), was de zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegde bestuurder van deze vennootschap. De koopovereenkomst is opgesteld door de notaris.
3.6.
Op 16 april 2019 is door de weduwe en de boekhouder een door de notaris opgestelde aanvulling op het koopcontract ondertekend, waarbij de boekhouder als koper in de plaats trad van AHOS-Allround Vastgoed B.V.
3.7.
Op 7 mei 2019 heeft de notaris diverse notariële aktes gepasseerd met betrekking tot het woonhuis. Het betreft:
- de leveringsakte waarbij het woonhuis door de weduwe werd geleverd aan de boekhouder;
- een eerste recht van hypotheek op het woonhuis ten laste van de boekhouder en ten behoeve van [bedrijf] B.V. ten bedrage van een hoofdsom van € 844.500,-;
- een tweede recht van hypotheek op het woonhuis ten laste van de boekhouder en ten behoeve van de weduwe ten bedrage van een hoofdsom van € 1.450.000,-.
3.8.
Tegelijkertijd is door de weduwe en de boekhouder een door de notaris opgestelde onderhandse geldleningsovereenkomst gesloten, waarbij de boekhouder een gedeelte van de koopsom, te weten een bedrag van € 1.450.000,-, schuldig erkent aan de weduwe.
3.9.
Op dezelfde dag hebben de weduwe en de boekhouder ook een huurovereenkomst gesloten, waarbij de weduwe (een gedeelte van) het woonhuis huurt van de boekhouder. De huurverplichting bedroeg € 2.417,- per maand.
3.10.
Klager is door de rechtbank Rotterdam bij beschikking van 29 oktober 2019 benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van erflater. Klager stelt dat de rechtshandelingen die de weduwe als executeur heeft verricht, waaronder de rechtshandelingen van 7 mei 2019, als onrechtmatig en paulianeus dienen te worden gekwalificeerd. Hierover heeft klager een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt tegen onder meer de weduwe en de boekhouder bij de rechtbank Rotterdam. In het vonnis van 26 april 2023 heeft de rechtbank – onder meer – geoordeeld dat de weduwe niet bevoegd was het woonhuis te verkopen en leveren aan de boekhouder. De woning heeft de nalatenschap nooit verlaten. De hypotheek die de boekhouder heeft gevestigd ten gunste van [bedrijf] B.V. is nietig. De weduwe en de boekhouder hebben naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig gehandeld ten opzichte van de nalatenschap en de gezamenlijke schuldeisers van de nalatenschap.
3.11.
In zijn brief van 19 februari 2021 heeft klager vragen gesteld aan de notaris over zijn betrokkenheid ten aanzien van de rechtshandelingen van 7 mei 2019. Bij brief van 22 maart 2021 heeft de notaris hierop gereageerd. Daarna is nog diverse malen tussen (de gemachtigde van) klager en (de gemachtigde van) de notaris gecorrespondeerd.

4.De klacht

Klager verwijt de notaris – kort samengevat – dat hij ten aanzien van zijn werkzaamheden met betrekking tot de door hem gepasseerde aktes van 7 mei 2019:
1) niet dan wel onvoldoende heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht;
2) niet dan wel onvoldoende heeft voldaan aan zijn zorgplicht ten opzichte van derden.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen de notaris gegrond verklaard voor zover het de onderzoeksplicht van de notaris betreft. De klacht over de zorgplicht ten opzichte van derden is ongegrond verklaard. De kamer heeft aan de notaris de maatregel van berisping opgelegd en de notaris veroordeeld tot betaling van € 50,- aan griffierecht, € 50,- aan kosten van klager en € 1.050,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand alsmede tot betaling van € 2.000,- voor de kosten van behandeling van de klacht door de kamer.
5.2.
Het hoger beroep van klager richt zich uitsluitend tegen het door de kamer ongegrond verklaarde tweede klachtonderdeel over de zorgplicht van de notaris ten opzichte van derden. De notaris heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep aangevoerd dat hij zich met het oordeel van de kamer kan verenigen voor zover het klachtonderdeel over de onderzoeksplicht daarbij gegrond is verklaard, almede met de maatregel die – ten aanzien van dat gegrond verklaarde klachtonderdeel – is opgelegd.
5.3.
Het hof behandelt in hoger beroep de klacht wederom in volle omvang. In het navolgende zal echter alleen het tweede klachtonderdeel worden besproken. Het hof ziet geen aanleiding ten aanzien van de gegrondheid van het eerste klachtonderdeel anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan.
Zorgplicht tegenover derden
5.4.
Klager stelt dat de notaris zich met het passeren van voornoemde aktes op 7 mei 2019 onvoldoende heeft aangetrokken van de belangen van derden. Die derden zijn de schuldeisers van de nalatenschap te weten de (met zaad van erflater verwekte) donorkinderen die bij de notaris bekend waren althans bekend hadden moeten zijn uit hoofde van zijn normale onderzoek of de tot zijn beschikking staande bronnen. Immers, op 12 april 2019 – bijna een maand voordat de aktes zijn gepasseerd – maakte het landelijke nieuws melding van het feit dat in rechte de beschuldigingen van de donorkinderen tegen erflater zijn komen vast te staan en dat een procedure is aangekondigd om de schadevergoeding voor de 49 donorkinderen te regelen. Dit kan door de notaris niet louter als ‘speculatie’ worden afgedaan.
Door de transactie tussen de weduwe en de boekhouder worden de schuldeisers van de nalatenschap benadeeld omdat verreweg het grootste verhaalsobject in die nalatenschap voor een (veel) te laag bedrag door de weduwe werd verkocht aan de boekhouder, en waarbij dat bedrag slechts werd aangewend tot aflossing van de hypotheekschuld en er voor de overige schuldeisers van de nalatenschap niets anders resteerde dan een vordering op de weduwe, die geen verhaal meer biedt. Naast het benadelende karakter gelegen in de termijn van aflossing van de geldlening voor het restant van de koopsom, verkreeg de weduwe over deze uitgestelde betaling immers slechts twee procent rente en een tweede hypotheek op het woonhuis.
De weduwe mocht in een gedeelte van het woonhuis blijven wonen. De daarvoor aangegane huurverplichting komt nagenoeg overeen met de rentebetalingsverplichting van de boekhouder aan de weduwe. Deze door de weduwe en de boekhouder gesloten transactie ‘met gesloten beurzen’ lijkt er op gericht te zijn om de schuldeisers van de nalatenschap en van de weduwe te benadelen.
Door onvoldoende kritisch te zijn en zijn onderzoeksplicht niet serieus te nemen heeft de notaris gefaciliteerd dat de weduwe het woonhuis op die manier aan verhaal voor de gezamenlijke schuldeisers heeft kunnen onttrekken en diverse andere rechtshandelingen heeft verricht waardoor de schuldeisers zijn benadeeld. Daardoor heeft de notaris zijn zorgplicht tegenover die derden geschonden, aldus klager.
5.5.
De notaris voert aan dat hij bij zijn werkzaamheden ten aanzien van de aktes van
7 mei 2019 rekening heeft gehouden met de belangen van schuldeisers voor zover deze hem bekend waren dan wel konden zijn. Er waren twee bekende schuldeisers met een opeisbare vordering, waaronder de bank. Voor zover de notaris had begrepen, waren er flinke betalingsachterstanden bij de bank waardoor een vrijwillige in plaats van executoriale verkoop van het woonhuis wenselijk was. De notaris moest dus meewegen of een levering tegen de getaxeerde waarde schade voor de weduwe zou beperken.
Wat betreft de door klager gestelde claims van de donorkinderen van erflater, stelt de notaris dat de criteria uit het Novitaris-arrest niet van toepassing zijn. Het ging op dat moment louter nog om speculaties in de pers. Daar kan en mag een notaris zich in het kader van zijn ministerieplicht niet door laten leiden. De donorkinderen waren als mogelijke schuldeisers op dat moment voor hem en voor de weduwe nog volledig anonieme derden. Klager stelt dat erflater bij leven al aansprakelijk is gesteld door een groep van donorkinderen wegens onrechtmatige daad en wanprestatie. De notaris was hiermee niet bekend en kon hiermee – naar objectieve maatstaven – ook niet bekend zijn. Klager heeft geen enkel bewijsstuk overgelegd waaruit blijkt dat er procedures zijn gevoerd of gepoogd is beslag te laten leggen door de donorkinderen, terwijl deze geacht moeten worden bekend te zijn geweest met het overlijden van erflater. De donorkinderen hebben ook geen conservatoir beslag op het woonhuis gelegd waaruit hun claim op (de nalatenschap van) erflater aan de notaris had kunnen blijken. De door klager bepleite oprekking van de Novitaris-criteria – in die zin dat een notaris ook rekening zou moeten houden met mogelijke belangen van volkomen onbekende derden – zal tot een onwerkbare situatie voor de notariële praktijk en tot rechtsonzekerheid leiden. Het gaat er om of voor de notaris op 7 mei 2019, de datum waarop de door hem gepasseerde aktes zijn verleden, aanleiding was om zijn ministerie op te schorten of te weigeren. De notaris kon op basis van de aan hem ter beschikking staande objectieve gegevens, globaal tot het oordeel komen dat er geen beletselen waren om zijn ministerie niet te verlenen.
5.6.
De kamer heeft geoordeeld dat de notaris voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de bekende schuldeisers. Door klager is niet betwist dat er een executoriale verkoop van het woonhuis dreigde en dat de twee bekende schuldeisers gebaat waren bij een onderhandse verkoop. De notaris heeft zijn zorgplicht tegenover deze derden dus niet geschonden. Verder is de kamer het met de notaris eens dat het Novitaris-arrest niet van toepassing is op de donorkinderen als mogelijke schuldeisers van de nalatenschap. Klager heeft geen enkele concrete onderbouwing gegeven van de gestelde claims. Ook was er ten tijde van het passeren van de aktes door de notaris door de donorkinderen geen conservatoir beslag op het woonhuis gelegd waaruit hun claim bleek. Er was dus op geen enkele manier sprake van een concrete claim door een concrete derde die voor de notaris kenbaar had moeten zijn. De notaris was dan ook niet gehouden te overleggen met partijen over en zo nodig nader onderzoek te doen naar de rechten van deze donorkinderen als mogelijke schuldeisers van de nalatenschap om te kunnen beoordelen of deze rechten mogelijk een beletsel vormden voor de beoogde rechtshandelingen. In zoverre is de klacht naar het oordeel van de kamer ongegrond.
5.7.
Het hof verenigt zich met dit oordeel van de kamer en de gronden waarop dat berust. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een ander oordeel rechtvaardigen. Ten tijde van het passeren van de aktes had de notaris geen aanleiding om te vermoeden dat daarbij materiële belangen van kenbare derden betrokken waren. Dat de notaris bekend was met krantenberichten uit die periode over beschuldigingen van de donorkinderen tegen erflater, is onvoldoende om dat aan te nemen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan het voor de notaris evident had moeten zijn dat er binnen korte tijd na het verschijnen van de krantenberichten claims van de donorkinderen zouden zijn te verwachten. Het hof acht dit klachtonderdeel dan ook, evenals de kamer, ongegrond.
Conclusie en maatregel
5.8.
Uit het voorgaande volgt dat het hof, evenals de kamer, van oordeel is dat het eerste klachtonderdeel gegrond is, het tweede klachtonderdeel ongegrond en wat betreft de op te leggen maatregel ook tot dezelfde beslissing komt als de kamer. De beslissing van de kamer zal worden bevestigd.
Geen kostenveroordeling in hoger beroep
5.9.
Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden. Het hof hanteert bij de toepassing van de richtlijn de ‘
Uitgangspunten proceskostenveroordeling in hoger beroep’ (te raadplegen op de website van dit hof). Nu het hoger beroep van klager leidt tot oplegging van dezelfde maatregel, ziet het hof – overeenkomstig de uitgangspunten – af van een kostenveroordeling in hoger beroep; de door de kamer uitgesproken proceskostenveroordeling blijft in stand.
Griffierecht
5.10.
Omdat het hof de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient de notaris het door klager betaalde griffierecht in hoger beroep van € 50,- aan hem te vergoeden.
5.11.
De notaris dient het griffierecht in hoger beroep binnen vier weken na deze uitspraak aan klager te voldoen. Klager geeft hiervoor een rekeningnummer op aan de notaris.

6.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing;
en:
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klager van zijn kosten in hoger beroep, bestaande uit € 50,- aan griffierecht, binnen vier weken na vandaag.
Deze beslissing is gegeven door mrs. C.H.M. van Altena, H.T. van der Meer en J.L.G.M. Mertens en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023 door de rolraadsheer.