ECLI:NL:GHAMS:2023:2378

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
23-001685-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van een minderjarige met toewijzing van schadevergoeding en BEM-clausule

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van seksueel misbruik van een 11-jarig meisje, dat op 18 oktober 2019 in Hoorn plaatsvond. De tenlastelegging omvatte onder andere het laten pijpen en aftrekken van de verdachte door het slachtoffer. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar en consistent beoordeeld, ondanks de verdediging die twijfels uitte over de geloofwaardigheid van de verklaringen. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het primair ten laste gelegde feit.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 364 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uur opgelegd. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade, met een totaalbedrag van € 5.049,72. Deze schadevergoeding zal worden gestort op een rekening met een BEM-clausule ter bescherming van de belangen van de minderjarige.

De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, dat nog steeds kampt met psychische klachten als gevolg van het misdrijf. Het hof heeft rekening gehouden met de psychische instabiliteit van de verdachte ten tijde van het delict, maar heeft ook de noodzaak benadrukt om de verdachte te stimuleren om zijn positieve ontwikkeling voort te zetten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001685-22
datum uitspraak: 12 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 juni 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-206337-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1997,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 18 oktober 2019 te Hoorn, in elk geval in Nederland met [benadeelde partij01] , geboren op [geboortedatum02] 2008, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij01] , te weten
- het door die [benadeelde partij01] laten betasten en/of aftrekken van zijn, verdachtes blote penis en/of
- het zich door die [benadeelde partij01] laten pijpen;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 18 oktober 2019 te Hoorn, in elk geval in Nederland, met [benadeelde partij01] , geboren op [geboortedatum02] 2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het door die [benadeelde partij01] laten betasten en/of aftrekken van zijn, verdachtes blote penis.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof – anders dan de rechtbank – tot een bewezenverklaring en oplegging van straf komt.

Nadere bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
Onder verwijzing naar de appelschriftuur heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het (thans) primair ten laste gelegde zodat dit feit kan worden bewezen. Uit de verklaringen van de aangeefster blijkt dat de verdachte zich door de aangeefster heeft laten pijpen en aftrekken. De verklaringen van de aangeefster zijn zeer gedetailleerd en voldoende consistent. Volgens de advocaat-generaal worden de verklaringen van de aangeefster ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte01] die zegt te hebben gezien dat de aangeefster de verdachte aan het pijpen was.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank terecht tot een vrijspraak van het (thans) primair ten laste gelegde is gekomen. De verdediging heeft een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde niet betwist. De verdachte heeft erkend dat hij zich heeft laten betasten en aftrekken door de aangeefster, maar heeft ontkend dat hij zich door de aangeefster heeft laten pijpen. De raadsvrouw heeft – kort gezegd – aangevoerd dat er weliswaar wettig bewijs is voor seksueel binnendringen, maar dat dit bewijs onvoldoende overtuigend is. De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte01] is onbetrouwbaar, onder meer omdat deze pas is afgelegd na kennisneming van – en is afgestemd op – het volledige dossier, waardoor die verklaring niet bruikbaar is voor het bewijs. Ook bestaat er volgens de raadsvrouw twijfel over de juistheid van onderdelen van de verklaringen van de aangeefster omdat deze op wezenlijke elementen inconsistent zijn.
Oordeel van het hof ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Evenals de rechtbank ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster.
De aangeefster heeft op 16 december 2020 en 25 februari 2021 bij de politie en op 15 februari 2022 ten overstaan van de rechter-commissaris verklaringen afgelegd. De strekking van deze verklaringen is – kort samengevat – de volgende. Via de datingapp [datingapp] is de aangeefster met de verdachte in contact gekomen en dit heeft tot een afspraak en uiteindelijk een ontmoeting geleid bij de verdachte thuis. Kort na binnenkomst heeft de verdachte aan haar gevraagd ‘wil je me anders pijpen?’. Zij heeft hem toen eerst afgetrokken en daarna gepijpt. Op enig moment is een vriend van de verdachte, medeverdachte [medeverdachte01] , erbij gekomen en heeft de aangeefster met de medeverdachte seks gehad. Hierna heeft zij opnieuw de verdachte gepijpt, waarbij de verdachte is klaargekomen in haar mond.
De verklaringen van de aangeefster zijn naar het oordeel van het hof met betrekking tot het pijpen van de verdachte door de aangeefster concreet en zeer gedetailleerd. Bovendien zijn de verklaringen in de kern consistent, in het bijzonder met betrekking tot de volgorde van de (seksuele) handelingen die hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van het hof tast het de geloofwaardigheid van haar verklaringen niet aan dat de aangeefster pas bij de rechter-commissaris heeft verklaard over het voorafgaande aftrekken, en zijn er geen aanwijzingen dat zij de verdachte en medeverdachte [medeverdachte01] in haar verklaringen met elkaar verwisselt. Ook de omstandigheid dat sprake is van enig tijdsverloop tussen de pleegdatum en het moment dat aangifte is gedaan bij de politie, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de aangeefster.
De verklaringen van de aangeefster vinden steun in de verklaring van de verdachte, die ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat sprake is geweest van seksuele handelingen tussen de verdachte en de aangeefster en dat zij hem heeft afgetrokken.
Op grond van het bovenstaande komt het hof tot de conclusie dat, naast voldoende wettig bewijs, ook sprake is van voldoende overtuigend bewijs.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 oktober 2019 te Hoorn, met [benadeelde partij01] , geboren op [geboortedatum02] 2008, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij01] , te weten
- het door die [benadeelde partij01] laten betasten en aftrekken van zijn, verdachtes blote penis en
- het zich door die [benadeelde partij01] laten pijpen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte van het in eerste aanleg ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren zonder oplegging van bijzondere voorwaarden en met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft, in het geval van strafoplegging, verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een, op een dag na, voorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van voorarrest in combinatie met een taakstraf. De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte ten tijde van het contact met de aangeefster niet wist dat zij minderjarig was, hij een blanco strafblad heeft op het gebied van zeden en spijt heeft betuigd. De raadsvrouw heeft in het kader van de strafmaat voorts naar voren gebracht dat de verdachte destijds psychische problematiek had en dat hij de afgelopen jaren hard daaraan heeft gewerkt. Inmiddels heeft de verdachte zijn leven op orde. Door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou het huidige solide kader van hulpverlening worden doorkruist en zou de verdachte de opgebouwde stabiliteit kwijt kunnen raken, aldus de verdediging.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van een jong, kwetsbaar meisje dat destijds slechts elf jaar oud was. Hoewel het hof het aannemelijk acht dat het slachtoffer in het perspectief van de verdachte 16 jaar oud kon zijn, had hij de verantwoordelijkheid moeten nemen om na te gaan wat haar ware leeftijd was, hetgeen hij heeft nagelaten. Hij heeft zich laten leiden door zijn eigen behoeften en zich onvoldoende bekommerd om de gevoelens van het slachtoffer.
De strafbaarheid hiervan strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden zelf niet of onvoldoende in staat te zijn die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Het is algemeen bekend dat seksueel misbruik bij jeugdigen zeer nadelige gevolgen kan hebben voor hun ontwikkeling als mens, in het bijzonder op seksueel gebied.
De advocaat van het slachtoffer heeft ter terechtzitting in hoger beroep en middels een brief van de Opvoedpoli waar het slachtoffer onder behandeling is, naar voren gebracht dat zij nu, vier jaar later, nog steeds kampt met diverse klachten, waaronder angsten en herbelevingen ten gevolge van het handelen van de verdachte. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof is van oordeel dat bij een dergelijk ernstig feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur moet worden opgelegd.
Het hof houdt bij de strafoplegging echter in belangrijke mate rekening met het feit dat de verdachte ten tijde van het delict psychisch instabiel was. Uit twee medische verklaringen van [instelling01] van 26 mei 2022 volgt dat de verdachte een voorgeschiedenis kent van traumatische ervaringen en verschillende psychische stoornissen, waaronder een bipolaire-I-stoornis, een posttraumatische stressstoornis en suïcidaliteit. Ook volgens de reclasseringsrapportage van 17 december 2021 heeft het onderhavige feit plaatsgevonden in een periode dat de verdachte in psychisch opzicht niet stabiel zou zijn geweest.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep inzicht getoond in wat zijn handelen voor het slachtoffer heeft betekend. Daarnaast heeft hij naar voren gebracht dat hij in de afgelopen periode een wezenlijk positieve ontwikkeling met betrekking tot zijn psychische situatie heeft doorgemaakt, hetgeen ook blijkt uit de brief van 25 september 2023 van zijn psychiater en klinisch psycholoog van [instelling01] . De prognose van de behandelaars is dat de behandeling richting de afrondende fase en terugvalpreventie zal gaan. De verdachte was ten tijde van het delict 21 jaar oud. Bij een persoon van die leeftijd is de kans op een wezenlijke verandering van persoonlijkheid en gedrag nog relatief groot. Gelet op het voorgaande is het hof voldoende duidelijk geworden dat de verdachte sinds het strafbare feit, na vier jaar begeleiding en therapie, inderdaad een wezenlijke verandering in zijn persoonlijkheid heeft ondergaan en zijn leven op de rit heeft gekregen. De verdachte heeft nu werk, een relatie en psychische stabiliteit. Dit alles zou worden ontwricht als de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou moeten uitzitten.
Het hof acht op basis van het voorgaande een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk. Een voorwaardelijke gevangenisstraf met een lange proeftijd, naast een maximale taakstraf, biedt nog steeds een stok achter de deur om herhaling te voorkomen. Hiermee wil het hof enerzijds de ernst van het feit benadrukken en anderzijds beoogt het hof hiermee de verdachte te doordringen van de noodzaak zich in de toekomst verre te houden van het plegen van strafbare feiten en hem te stimuleren de positieve wending in zijn leven vast te houden.
De verdachte heeft zich bereid verklaard te voldoen aan een namens de aangeefster gevraagd contactverbod. In het belang van de aangeefster ziet het hof voldoende grond om een dergelijk verbod te verbinden aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.049,72, bestaande uit € 49,72 materiële schade (reiskosten in verband met informatief gesprek, aangifte en aanvullend verhoor) en € 10.000,00 immateriële schade, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep, wegens vrijspraak van de verdachte, niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat van de benadeelde partij heeft in aanvulling op de schriftelijke vordering tot schadevergoeding ter terechtzitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht.
Met betrekking tot de immateriële schade is er inmiddels informatie beschikbaar vanuit de Opvoedpoli, de behandelaar van de benadeelde partij. Uit de brief van 15 september 2023 blijkt dat het slachtoffer klachten ontwikkelde ten gevolge van het misdrijf en dat zij daarvoor onder andere traumabehandeling krijgt. De advocaat van de benadeelde partij refereert zich bij een toewijzing van de vordering tot vergoeding van immateriële schade ten aanzien van een eventuele verdeling van het gevorderde bedrag van € 10.000,00 onder de verdachte en de medeverdachte.
De advocaat van de benadeelde partij refereert zich met betrekking tot een beslissing om de toegekende vergoeding al dan niet op een BEM-rekening te storten middels een zogenoemde BEM-clausule.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen ten aanzien van de materiële schade en gedeeltelijk moet worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00 ten aanzien van de immateriële schade, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de BEM-clausule.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële vordering geheel kan worden toegewezen en de immateriële vordering tot een bedrag van € 2.500,00. De raadsvrouw heeft verzocht de vordering voor het overige af te wijzen, althans de benadeelde partij voor het resterende deel niet-ontvankelijk te verklaren. De verdachte heeft zich bereid verklaard de schadevergoeding te betalen.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Deze schade is door of namens de verdachte niet betwist en zij komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is aldus tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de vordering hoofdelijk toewijzen. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de medeverdachte [medeverdachte01] inmiddels onherroepelijk is veroordeeld, waarbij dezelfde betalingsverplichting is opgelegd.
Immateriële schade
Het hof acht het op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de vordering door de benadeelde partij en hetgeen de advocaat van de benadeelde partij in hoger beroep heeft aangevoerd voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Daarbij overweegt het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat personen die op jonge leeftijd te maken krijgen met seksueel misbruik daarvan langdurig psychisch leed ondervinden. Het hof wijst de vordering tot vergoeding van immateriële schade gelet op de ernst van het feit en van de gevolgen ervan voor de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 5000,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof aldus voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.049,72 (waarvan € 49,72 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2019.
BEM-clausule
Het hof zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij01] (geboren op [geboortedatum02] 2008) te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.
Het hof bepaalt tevens dat de advocaat van de benadeelde partij binnen 3 maanden na het onherroepelijk worden van dit arrest het Openbaar Ministerie op de hoogte stelt welke rekening voor de benadeelde partij is geopend.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 244 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
364 (driehonderdvierenzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – gedurende de volledige proeftijd contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij01] , geboren op [geboortedatum02] 2008.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.049,72 (vijfduizend negenenveertig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 49,72 (negenenveertig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is, en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.049,72 (vijfduizend negenenveertig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 49,72 (negenenveertig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij01] . geboren op [geboortedatum02] 2008, te openen rekening met een BEM-clausule.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 18 oktober 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. H.A.G. Nijman en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Snellenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 oktober 2023.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]