ECLI:NL:GHAMS:2023:2437

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
23-000727-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake belediging ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, dat op 5 juli 2021 was gewezen. De verdachte, die op dat moment in detentie verbleef, was aangeklaagd voor twee feiten. Het hof heeft het eerste feit, dat betrekking had op een beschuldiging, niet bewezen geacht en de verdachte daarvan vrijgesproken. Het tweede feit betrof de belediging van een ambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie, gepleegd op 20 januari 2021 te Rotterdam. Het hof heeft dit feit bewezen verklaard en gekwalificeerd als eenvoudige belediging, meermalen gepleegd, op basis van de artikelen 9a, 36f, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.

De beslissing van het hof was om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en opnieuw recht te doen. De verdachte werd niet bestraft voor het bewezen verklaarde feit, maar er werd wel een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen, die elk € 150,00 ontvingen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De duur van de gijzeling werd vastgesteld op maximaal drie dagen, met de bepaling dat de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat niet werd opgeheven door de gijzeling. De aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade werd vastgesteld op 20 januari 2021.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer eerste aanleg : 10-019443-21
parketnummer hoger beroep : 23-000727-22
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, enkelvoudige strafkamer, van 14 april 2023 gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2021 in de zaak tegen de verdachte:
naam: [verdachte]
voornamen: [verdachte]
geboren: op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
thans uit andere hoofde gedetineerd in [detentieadres]

Kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Gepleegd feit 2:
op 20 januari 2021 te Rotterdam.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

de artikelen 9a, 36f, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 januari 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 januari 2021.
Gewezen door mr. T. de Bont, in bijzijn van mr. A. Ivanov, griffier.
mr. T. de Bont