In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, dat op 5 juli 2021 was gewezen. De verdachte, die op dat moment in detentie verbleef, was aangeklaagd voor twee feiten. Het hof heeft het eerste feit, dat betrekking had op een beschuldiging, niet bewezen geacht en de verdachte daarvan vrijgesproken. Het tweede feit betrof de belediging van een ambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie, gepleegd op 20 januari 2021 te Rotterdam. Het hof heeft dit feit bewezen verklaard en gekwalificeerd als eenvoudige belediging, meermalen gepleegd, op basis van de artikelen 9a, 36f, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing van het hof was om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en opnieuw recht te doen. De verdachte werd niet bestraft voor het bewezen verklaarde feit, maar er werd wel een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen, die elk € 150,00 ontvingen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De duur van de gijzeling werd vastgesteld op maximaal drie dagen, met de bepaling dat de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat niet werd opgeheven door de gijzeling. De aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade werd vastgesteld op 20 januari 2021.