ECLI:NL:GHAMS:2023:2551

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
23-003294-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling wegens mishandeling van echtgenoot en benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1985, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn echtgenoot en een andere benadeelde partij. De mishandelingen vonden plaats op 31 augustus 2022 en 9 oktober 2022 in Blokker, gemeente Hoorn. De verdachte heeft in hoger beroep de vordering van de advocaat-generaal gehoord en zijn verdediging gepresenteerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de mishandeling van zijn echtgenoot als bijzonder ernstig werd beschouwd. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de straf herzien en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd, met een proeftijd van twee jaren, en daarnaast een taakstraf van 160 uren. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof € 100,00 heeft vastgesteld voor immateriële schade, maar de vordering tot affectieschade is afgewezen. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke geldboete afgewezen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003294-22
datum uitspraak: 26 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 december 2022 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-221061-22 (zaak A) en 15-256717-22 (zaak B), alsmede 15-251871-21 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A:hij op of omstreeks 31 augustus 2022 te Blokker, gemeente Hoorn [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] :
- tegen zijn hoofd en/of arm te slaan en/of
- met gebalde vuist tegen zijn borst te slaan/stompen;
Zaak B:hij op of omstreeks 9 oktober 2022 te Blokker, gemeente Hoorn zijn echtgenote, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] :
- meermalen, althans eenmaal, (met een toiletrolhouder) in haar gezicht en/of tegen haar (achter)hoofd en/of tegen haar bovenlichaam te slaan en/of
- aan haar haren naar de slaapkamer te trekken en/of
- meermalen, althans eemaal, te schoppen tegen haar been/benen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een (enigszins) andere bewezenverklaring komt en een andere straf oplegt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaken A en B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:hij op 31 augustus 2022 te Blokker, gemeente Hoorn, [benadeelde 1] heeft mishandeld door hem:
- tegen zijn hoofd en arm te slaan en
- met gebalde vuist tegen zijn borst te stompen.
Zaak B:hij op 9 oktober 2022 te Blokker, gemeente Hoorn, zijn echtgenote, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door haar:
- meermalen, (met een toiletrolhouder) in haar gezicht en tegen haar (achter)hoofd en tegen haar bovenlichaam te slaan en
- aan haar haren naar de slaapkamer te trekken en
- meermalen te schoppen tegen haar been.
Hetgeen in de zaken A en B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaken A en B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaken A en B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis.
De raadsman heeft het hof verzocht om bij een bewezenverklaring aan de verdachte een taakstraf op te leggen met daarnaast eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer [benadeelde 1] te slaan en te stompen tegen zijn lichaam waardoor hij pijn heeft geleden. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn echtgenote door haar meermalen te slaan en te schoppen tegen haar lichaam en aan haar haren te trekken. Deze mishandeling vond plaats in de woning waar zij samen verbleven; een omgeving waar zij zich juist bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen.
Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Bovendien kunnen dergelijke feiten bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Voor dergelijke feiten is een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de rechtbank is opgelegd zonder meer passend.
Het hof houdt in het voordeel van de verdachte echter rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals deze ter terechtzitting door de verdachte en diens raadsman naar voren zijn gebracht en zoals die mede in het door de raadsman bij e-mailbericht van 12 oktober 2023 toegezonden GGZ-rapport zijn beschreven. Daaruit volgt dat de verdachte, ondanks zijn verstandelijke beperking, een begin heeft gemaakt met het onderkennen van zijn problemen en deze ook aanpakt. Dit zijn positieve ontwikkelingen, waarbij hij ondersteund wordt door zijn zus.
Het hof acht het van belang dat deze positieve ontwikkelingen niet worden doorkruist door een straf die meebrengt dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt. Het hof zal daarom aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand opleggen. Het hof acht daarnaast een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.250,00, bestaande uit € 750,00 immateriële schade (smartengeld) en € 500,00 affectieschade, geleden door de moeder en zus van de benadeelde partij. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00 (smartengeld).
De vordering is wat betreft de affectieschade door de politierechter afgewezen. Wat betreft de immateriële schade is de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering tot schadevergoeding deels moet moeten afgewezen en dat de benadeelde partij voor wat betreft het niet af te wijzen deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging is dat de vordering van de benadeelde partij geheel moet worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Immateriële schade (smartengeld)
Het hof stelt vast dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de mishandeling een aangedane plek op zijn gezicht en elleboog heeft opgelopen alsmede pijn heeft ondervonden, zodat hij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van deze schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 100,00, waarbij tevens is gelet op de vergoedingen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend.
Voor het resterende deel van dit deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De verdachte is tot vergoeding van de hierboven weergegeven schade ter hoogte van € 100,00 gehouden, te vermeerderen met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Affectieschade
Onder affectieschade wordt verstaan de schade in verband met het verdriet om het overlijden of het door ernstig en blijvend letsel gekwetst raken van een naaste (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rechtsoverweging 2.4.6). Of een naaste aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade wegens “ernstig en blijvend letsel” van de gekwetste als bedoeld in artikel 6:107 BW hangt in belangrijke mate af van de mate van de blijvende functiestoornis bij de gekwetste, waarbij - volgens de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis - “een zeer bijzondere ernst van letsel” is vereist.
Het hof laat bij de beoordeling in het midden dat de vergoeding van de affectieschade is gevorderd in het door [benadeelde 1] ingevulde en ondertekende formulier hetgeen met zich brengt dat in zoverre formele gebreken kleven aan de vordering. Ook als hieraan geen consequenties worden verbonden, stelt het hof vast dat in de onderhavige zaak geen sprake is van “ernstig en blijvend” letsel van de gekwetste als bedoeld in artikel 6:107 BW. Het hof wil aannemen dat de mishandeling ook gevolgen heeft gehad voor het welbevinden van de moeder en zus van [benadeelde 1] , maar ook dit is niet voldoende om ervan uit te gaan dat de uitzonderlijke situatie van door hen beiden geleden affectieschade zich voordoet. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 december 2021 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 750,00 subsidiair vijftien dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft op de terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de vordering afwijzing gevorderd. Ook de raadsman heeft het hof verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Gelet op de actuele persoonlijke situatie van de verdachte, zoals hiervoor uiteengezet, acht het hof toewijzing van de vordering thans niet opportuun. De vordering zal daarom worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
15-221061-22 en in de zaak met parketnummer 15-256717-22 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-221061-22 en in de zaak met parketnummer
15-256717-22 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-221061-22 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde € 500,00 aan affectieschade af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-221061-22 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 augustus 2022.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket OvJ Noord-Holland van
1 september 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 december 2021, parketnummer 15-251871-21, voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis met een proeftijd 2 jaar.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. R.M. Steinhaus en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset en mr. A.C. Vermeijden, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 oktober 2023.