ECLI:NL:GHAMS:2023:2617

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
200.305.607/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van vaststellingsovereenkomst en verjaringstermijn in civiele procedure

In deze zaak heeft [appellante] B.V. een vordering ingesteld tegen [geïntimeerden] met betrekking tot de nakoming van een vaststellingsovereenkomst die in 2008 was gesloten. De vordering is ontstaan uit een eerdere overeenkomst waarbij [appellante] bloemen en planten had geleverd aan Flower Concept, een vennootschap van [geïntimeerden]. De vordering van [appellante] was verzekerd met een hypotheekrecht op de woning van [geïntimeerden]. Echter, [geïntimeerden] stelden dat de vordering was verjaard. De rechtbank Noord-Holland heeft dit verweer gehonoreerd en de vorderingen van [appellante] afgewezen. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof concludeert dat de vordering tot nakoming van de verbintenissen uit de vaststellingsovereenkomst is verjaard, omdat de korte verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing is. Het hof oordeelt dat de hypotheek niet als zekerheid voor de vordering van [appellante] op [geïntimeerde 1] kan worden aangemerkt, maar enkel voor de vordering van [appellante] op Flower Concept. Hierdoor is de verjaringstermijn van vijf jaar verstreken en zijn de vorderingen van [appellante] afgewezen. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen en wijst de gewijzigde vorderingen van [appellante] af, waarbij [appellante] ook in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.305.607/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/305234 / HA ZA 20-456
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 oktober 2023
in de zaak van
[appellante] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. H.J. Bos te De Woude,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonende in [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. C.W. de Kruijff-Vermeij te Bodegraven.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerden] (en afzonderlijk [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ) genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellante] heeft in het verleden bloemen en planten geleverd aan Flower Concept, een vennootschap van [geïntimeerden] Daaruit is een vordering van [appellante] op Flower Concept ontstaan. Met het oog op die vordering is in 2008 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Vervolgens hebben [geïntimeerden] een hypotheekrecht verstrekt op hun woning ten gunste van [appellante] . [appellante] vordert in deze procedure nakoming van de verbintenissen van [geïntimeerden] onder de vaststellingsovereenkomst. Volgens [geïntimeerden] is die vordering echter verjaard. De rechtbank heeft dit verweer gehonoreerd en de vorderingen van [appellante] afgewezen. In dit hoger beroep beoordeelt het hof de vorderingen van [appellante] opnieuw. Ook het hof is van oordeel dat de vordering tot nakoming van de verbintenissen van [geïntimeerde 1] uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst is verjaard.

2.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 29 november 2021 in hoger beroep gekomen van een tussenvonnis van 7 juli 2021 en een eindvonnis van 15 september 2021 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagden (hierna: de bestreden vonnissen).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties,
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 8 september 2023 laten toelichten: [appellante] door zijn advocaat en diens kantoorgenoot mr. D.H.S. Hulsewé, advocaat te De Woude, aan de hand van spreekaantekeningen waarvan exemplaren aan het hof zijn verstrekt, en [geïntimeerden] door mr. J.L. van den Heuvel, kantoorgenoot van zijn advocaat en advocaat te Bodegraven.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.De feiten

De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 7 juli 2023 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover deze feiten niet in geschil zijn, dienen zij ook het hof tot uitgangspunt. Met grief 1 betoogt [appellante] dat de feitenvaststelling door de rechtbank onvolledig is. Voor zover nodig komt het hof hierop terug bij de beoordeling van het hoger beroep. Samengevat en aangevuld met andere feiten komen de feiten die in dit hoger beroep vaststaan en relevant zijn, neer op het volgende.
3.1.
[appellante] is sinds 1973 actief in de teelt, import, export en groothandel van snijbloemen.
3.2.
[geïntimeerden] hebben op 2 januari 2007 de vennootschap naar Belgisch recht Flower Concept BVBA (hierna: Flower Concept) opgericht. Flower Concept was een groothandel in de verkoop van bloemen, planten en aanverwante artikelen.
3.3.
[appellante] heeft onder meer bloemen en planten geleverd aan Flower Concept.
3.4.
Op 8 mei 2008 hebben Flower Concept, [appellante] en [geïntimeerde 1] een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: de vaststellingsovereenkomst). De vaststellingsovereenkomst bepaalt het volgende:
"in aanmerking nemende dat:
[appellante] heeft thans een opeisbare vordering op Flower Concept van €352624,- (…) uit hoofde van diverse leveranties van snijbloemen en planten. (…)
De openstaande facturen dienen nog vermeerderd te worden met de wettelijke handelsrente (…)
[appellante] en Flower Concept zijn voornemens de leveranties van [bloemen/planten] in de toekomst voort te zetten op basis waarvan Flower Concept bedragen aan [appellante] verschuldigd zal worden. De huidige en toekomstige vorderingen inclusief wettelijke handelsrente en kosten zullen hierna tezamen worden aangeduid als "de vordering".
Partijen zijn het navolgende overeengekomen:
4.
Tot meerdere zekerheid voor de betaling van de vordering verbindt [geïntimeerde 1] zich hierbij jegens [appellante] om deze als eigen schuld te voldoen tot een maximum van € 375.000.
5.
(…)
6.
[geïntimeerde 1] verbindt zich tot zekerheid voor betaling van de vordering van Flower Concept aan [appellante] om binnen 14 dagen na ondertekening van deze overeenkomst zijn medewerking te verlenen voor de vestiging van een hypotheekrecht op de onroerende zaak te [land] aan de [straatnaam] 56 te ( [postcode] ) [plaats] ( [land] ), hierna te noemen: "de onroerende zaak".
7.
(…)
8.
(…)
9.
Indien Flower Concept tekortschiet in haar betalingsverplichtingen jegens [appellante] , wordt [geïntimeerde 1] hiervan schriftelijk in kennis gesteld door [appellante] . Na deze schriftelijke in kennis stelling heeft [geïntimeerde 1] 10 dagen om de vordering van Flower Concept aan [appellante] , met inachtneming van het maximum genoemd in punt 4 van deze overeenkomst, te voldoen bij gebreke waarvan het hypotheekrecht op de onroerende zaak wordt geëxecuteerd.
10.
(…)
11.
(…)
12.
Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing. Eventuele geschillen terzake worden aanhangig gemaakt bij de bevoegde rechter in het arrondissement Haarlem. (…)"
3.5.
Naast [appellante] , Flower Concept en [geïntimeerde 1] , heeft ook [geïntimeerde 2] de vaststellingsovereenkomst ondertekend. Boven haar handtekening staat:
"
Toestemming echtgenote in de zin van artikel 1:88 BW".
3.6.
Bij notariële akte van 24 december 2008 is een hypothecair zekerheidsrecht (tweede in rang) gevestigd op de woning aan de [straatnaam] 56 in [plaats] ( [land] ) (hierna: de notariële akte). Partijen bij deze akte zijn [appellante] als "
de uitlener", Flower Concept als "
ontlener" en [geïntimeerden] als "
eigenaar van het onroerend goed". De akte bepaalt het volgende:
"Artikel één : Voorgaande uiteenzetting.
1.
[ [appellante] ] heeft op datum van 28 november 208 bedraagt de opeisbare vordering op Flower Concept een bedrag van (449.316,19) (…) uit hoofde van diverse leveringen van snijbloemen en planten.
2.
De openstaande facturen dienen nog vermeerderd te worden met de wettelijke handelsrente (…).
3.
[appellante] en Flower Concept zijn voornemens de leveranties van bloemen/planten in de toekomst voort te zetten op basis waarvan Flower Concept bedragen aan [appellante] verschuldigd zal worden. De huidige en toekomstige vorderingen inclusief wettelijke handelsrente en kosten zullen hierna tezamen worden aangeduid als "de vordering".
Artikel twee : Hypotheek
Tot zekerheid en waarborg van de terugbetaling van de openstaande vordering wordt hypotheek genomen (in tweede rang) :
1.
Voor een bedrag in hoofdsom ten belope van (…)€ 350.000
(…)
Artikel vier – Verschillende voorwaarden en beschikkingen :
-
Indien Flower Concept tekortschiet in haar betalingsverplichtingen jegens [appellante] , wordt de Heer [geïntimeerde 1] hiervan schriftelijk in kennis gesteld door [ [appellante] ]. Na deze schriftelijke in kennis stelling heeft de Heer [geïntimeerde 1] 10 dagen om de vordering van Flower Concept aan [ [appellante] ], met inachtneming van het maximum ten belope van (…) € 350,000 (…) te voldoen bij gebreke waarvan het hypotheekrecht op de onroerende zaak wordt geëxecuteerd.
-
(…)
-
(…)
-
Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing. Eventuele geschillen terzake worden aanhangig gemaakt bij de bevoegde rechter in het arrondissement Haarlem. (…)"
3.7.
Op 2 maart 2010 is Flower Concept failliet verklaard. Het faillissement is op 25 mei 2011 opgeheven in verband met ontoereikend actief.
3.8.
Bij brief van 8 maart 2019 heeft [appellante] [geïntimeerden] gesommeerd een bedrag van € 375.000 te voldoen aan [appellante] .
3.9.
Omdat [geïntimeerden] de vordering van [appellante] niet hebben voldaan, heeft [appellante] de executoriale verkoop van de woning in gang gezet. [geïntimeerden] hebben (bij de Belgische rechter) verzet aangetekend tegen de executie.
3.10.
Bij beschikking van 7 april 2020 heeft de Belgische beslagrechter onder andere beslist dat de tenuitvoerlegging van de hypothecaire executie niet doorgezet kan worden op grond van de notariële akte. De Belgische beslagrechter heeft – samengevat – geoordeeld dat de notariële akte ertoe strekt een zekerheidsrecht te vestigen, maar zelf geen afdoende duidelijke betalingsverbintenis op [geïntimeerden] legt. [appellante] dient daarom eerst een "vonnis ten gronde" (bodemvonnis) te verkrijgen waaruit een geldige titel met het oog op de executie blijkt.

4.De eerste aanleg

4.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg – na vermindering van eis en samengevat – gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] de vaststellingsovereenkomst dienen na te komen;
II. te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de vaststellingsovereenkomst en de hypotheekakte, en [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 375.000 op grond van de vaststellingsovereenkomst, althans € 350.000 in hoofdsom en € 17.500 op grond van de hypotheekakte, te vermeerderen met wettelijke rente;
III. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten.
4.2.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen. Kort gezegd heeft de rechtbank geoordeeld dat de vorderingen van [appellante] op [geïntimeerde 1] uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst zijn verjaard. Het betoog van [appellante] dat haar vordering op [geïntimeerde 1] is verzekerd met een hypotheekrecht waardoor op grond van artikel 3:323 BW een verjaringstermijn van 20 jaren geldt, heeft de rechtbank verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [appellante] onvoldoende aangetoond dat zij een hypotheekrecht heeft verkregen ter zekerheid van haar vordering op [geïntimeerde 1] uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst.

5.De beoordeling

De vorderingen in hoger beroep
5.1.
Tegen de beslissing van de rechtbank en de motivering die daaraan ten grondslag ligt, komt [appellante] in hoger beroep met vier grieven op. Daarnaast heeft [appellante] in hoger beroep haar eis gewijzigd.
5.2.
[appellante] heeft – na wijziging van eis en samengevat – geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen vernietigt en gevorderd dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de vordering van € 375.000 niet is verjaard en dat het recht daartoe niet is verwerkt;
II. [geïntimeerden] veroordeelt tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst, meer specifiek tot betaling van € 375.000, te vermeerderen met rente en kosten, en voor zover nodig [geïntimeerde 2] veroordeelt tot medewerking daaraan;
III. [geïntimeerden] veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten en de kosten van de procedure in beide instanties, met nakosten.
5.3.
[geïntimeerden] hebben – kort gezegd – geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen bekrachtigt en, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellante] veroordeelt tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht
5.4.
Aangezien [geïntimeerden] in [land] woonachtig zijn, zal het hof ambtshalve beoordelen of aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om kennis te nemen van de vorderingen van [appellante] . Partijen hebben bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst en de notariële akte een forumkeuze gemaakt voor de rechtbank in het arrondissement Haarlem. Niet gesteld of gebleken is dat deze forumkeuzes ongeldig zouden zijn. De Nederlandse rechter is daarom op grond van artikel 25 Brussel I-bis exclusief bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van [appellante] .
De positie van [geïntimeerde 2]
5.5.
Tussen partijen staat vast dat tussen [geïntimeerde 2] en [appellante] geen sprake is van een verbintenis uit overeenkomst. Verder waren [geïntimeerde 2] en [appellante] , naar uit de notariële akte blijkt, bij het verlijden daarvan niet getrouwd en zijn zij dat, naar zij onweersproken tijdens de mondelinge behandeling hebben gemeld, ook nu niet.
De vordering tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst is verjaard
5.6.
In dit hoger beroep gaat het erom of de vordering tot nakoming van de verbintenis van [geïntimeerde 1] jegens [appellante] uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst is verjaard. Het hof is van oordeel dat dit het geval is en licht dit als volgt toe.
5.7.
Een vordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst verjaart in beginsel na verloop van vijf jaar nadat deze vordering opeisbaar is geworden (artikel 3:307 lid 1 BW). De verjaringstermijn bedraagt echter twintig jaar als aan de verbintenis een hypotheekrecht is verbonden (artikel 3:323 lid 3 BW). [appellante] en [geïntimeerden] zijn het erover eens dat de korte verjaringstermijn niet is gestuit en dat [geïntimeerden] de vordering niet binnen die termijn hebben erkend. Als deze verjaringstermijn van toepassing is, is de verjaring dus voltooid.
5.8.
De kernvraag is dan ook of de verbintenis van [geïntimeerde 1] uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst is verzekerd met een hypotheekrecht. Het antwoord op deze vraag vergt uitleg van de notariële akte en hangt af van wat beide partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex)).
5.9.
[appellante] heeft betoogd dat aan de vordering van [appellante] op [geïntimeerde 1] uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst een hypotheekrecht is verbonden. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. In de vaststellingovereenkomst is bepaald dat [geïntimeerde 1] de schuld van Flower Concept zal voldoen als eigen schuld tot een maximum van € 375.000 en tot zekerheid van die vordering een hypotheekrecht zal vestigen op zijn woning. [geïntimeerde 2] heeft met beide afspraken ingestemd door ex artikel 1:88 BW de vaststellingsovereenkomst mede te ondertekenen. Vervolgens is op 24 december 2008 de hypotheekakte opgemaakt, waarin een deel van de inhoud van de vaststellingsovereenkomst (letterlijk) is opgenomen. Bovendien staat tussen partijen vast dat er, behoudens de partijen bekende, al eerder gevestigde hypotheek, geen andere hypotheek is afgesloten. Het zekerheidsrecht zoals voorzien in de vaststellingsovereenkomst is dus gevestigd in de notariële akte; een andere juridische oorzaak is er niet. In de hypotheekakte is uitdrukkelijk vermeld dat als Flower Concept de vordering van [appellante] niet betaalt, de hypotheek (verstrekt door [geïntimeerden] ) daartoe kan worden uitgewonnen. Het is dus helder dat deze hypotheek de hypotheek is die volgens de vaststellingsovereenkomst gevestigd zou worden. Hieraan doet niet af dat in de notariële akte niet is verwezen naar de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst en deze ook niet is aangehecht. Ook het feit dat in de notariële akte een ander bedrag staat vermeld dan het maximumbedrag van de vordering op [geïntimeerde 1] zoals vermeld in de vaststellingsovereenkomst, neemt de strekking en de hypothecaire zekerheid voor het genoemde bedrag niet weg, aldus nog steeds [appellante] .
5.10.
Het hof volgt [appellante] niet in dit betoog. Daarbij stelt het hof voorop dat onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds de vordering van [appellante] op Flower Concept en anderzijds de vordering van [appellante] op [geïntimeerde 1] (omdat hij zich heeft verbonden de vordering op Flower Concept als eigen schuld te voldoen). In de notariële akte staat dat hypotheek wordt genomen tot zekerheid van de terugbetaling van "de openstaande vordering". In artikel 1 van de notariële akte is "de vordering" gedefinieerd als – kort gezegd – de huidige en toekomstige vorderingen van [appellante] op Flower Concept. In artikel 4 wordt voorzien in een termijn voor [geïntimeerde 1] om de vordering van Flower Concept aan [appellante] te voldoen bij gebreke waarvan het hypotheekrecht op de onroerende zaak wordt geëxecuteerd
.Dit sluit aan bij de bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst. Ook daarin staat dat [geïntimeerde 1] zekerheid zal verstrekken voor "betaling van de vordering van Flower Concept aan [appellante] ". In de notariële akte staat nadrukkelijk niet dat zekerheid wordt verstrekt voor de betaling van de vordering van [appellante] op [geïntimeerde 1] , en ook de vaststellingsovereenkomst bevat niet een beding met die strekking. Het hof ziet in de notariële akte, de vaststellingsovereenkomst en de stellingen van partijen geen aanknopingspunten dat partijen dit desondanks toch hebben bedoeld. Integendeel: ook [appellante] heeft zich op het standpunt gesteld dat als Flower Concept de vordering van [appellante] niet betaalt, het hypotheekrecht kan worden uitgewonnen (zie memorie van grieven, nr. 5.13). Verder bevat de notariële akte een ander bedrag waarvoor zekerheid wordt verstrekt dan [geïntimeerde 1] op grond van de vaststellingsovereenkomst maximaal verschuldigd zou kunnen worden. In dit verband is ook van belang dat het de bedoeling van partijen was dat de leveranties door [appellante] aan Flower Concept door zouden gaan, zoals ook is neergelegd in de notariële akte en de vaststellingsovereenkomst. Daarbij past dat de vordering van [appellante] op Flower Concept wordt verzekerd met een hypotheekrecht. Evenmin blijkt uit de door [appellante] overgelegde verklaringen van de betrokken notaris en de heer [naam] dat partijen hebben bedoeld zekerheid te vestigen voor de vordering van [appellante] op [geïntimeerde 1] . In die verklaringen staat namelijk niet voor welke vordering van [appellante] zekerheid is gevestigd. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de notariële akte zo moet worden uitgelegd dat het hypotheekrecht strekt tot zekerheid van de nakoming van de vordering van [appellante] op Flower Concept (en niet van de vordering van [appellante] op [geïntimeerde 1] ). Het is dus een derdenhypotheek (zie artikel 3:231 lid 1 slot BW). Dat de vaststellingsovereenkomst de titel bevat voor het vestigen van het hypotheekrecht, doet dus niet ter zake. Verder doet aan deze conclusie niet af dat de vaststellingsovereenkomst in (artikel 4 van) de notariële akte voor een gedeelte letterlijk is overgenomen. Tot slot legt ook het feit dat [geïntimeerde 1] zich in de vaststellingsovereenkomst heeft verbonden de schuld van Flower Concept als eigen schuld te voldoen, onvoldoende gewicht in de schaal. Hieruit volgt namelijk nog niet dat ter zekerheid van de voldoening van die schuld (van [geïntimeerde 1] aan [appellante] ) een hypotheekrecht is gevestigd. Dat [appellante] zich wellicht het verschil tussen haar vordering op Flower Concept en die op [geïntimeerde 1] niet heeft gerealiseerd en in zoverre heeft gewild dat [geïntimeerde 1] (ook) zekerheid zou stellen voor zijn eigen schuld aan haar, kan de doorslag niet geven. Partijen hebben immers de vestiging van het hypotheekrecht neergelegd in een notariële akte die bij uitstek is bedoeld om te strekken tot bewijs, en die akte strookt niet met die eventuele bedoeling van [appellante] .
5.11.
Het voorgaande betekent dat aan de vordering van [appellante] tot nakoming van de verbintenissen van [geïntimeerde 1] uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst geen hypotheekrecht is verbonden. De verjaringstermijn van die vordering bedraagt vijf jaar en de verjaring is voltooid.
5.12.
Met dit oordeel is gegeven dat de grondslag voor de vorderingen van [appellante] ontbreekt. De rechtbank heeft de vorderingen dus terecht afgewezen. De grieven kunnen, wat daarvan verder ook zij, niet leiden tot het vernietigen van het bestreden vonnis en hoeven dus niet verder te worden besproken. Ook is met dit oordeel gegeven dat de (gewijzigde) vorderingen van [appellante] niet kunnen worden toegewezen. Welke consequenties dit heeft voor de executie dient in de Belgische procedure te worden beslist.
Het hof verwerpt het bewijsaanbod van [appellante]
5.13.
Het hof verwerpt het bewijsaanbod van [appellante] , omdat zij geen concrete feiten of omstandigheden te bewijzen heeft aangeboden die tot een andere beslissing kunnen leiden.
Slotsom
5.14.
Het hoger beroep heeft geen succes. Het hof komt tot dezelfde conclusie als de rechtbank en zal daarom het bestreden vonnis bekrachtigen. De vorderingen van [appellante] zoals in hoger beroep gewijzigd zullen worden afgewezen.
5.15.
Omdat [appellante] ongelijk krijgt, zal het hof haar veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten tot op vandaag als volgt vast:
- griffierecht
338
- salaris advocaat
3.549
(3 punten × € 1.183)
Totaal
3.887

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt de bestreden vonnissen;
6.2.
wijst de in hoger beroep gewijzigde vorderingen van [appellante] af;
6.3.
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op vandaag aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 3.887;
6.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, Y. Steeg-Tijms en D. Busch en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023.