ECLI:NL:GHAMS:2023:2780

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
23-000460-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor driemaal handelen in strijd met de Opiumwet met deels voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij op drie verschillende momenten cocaïne en heroïne heeft verkocht en/of aanwezig heeft gehad. De tenlastelegging omvatte onder andere de verkoop van cocaïne op 23 november 2021 en het bezit van zowel heroïne als cocaïne op dezelfde datum. Daarnaast was er een eerdere veroordeling voor soortgelijke feiten, wat de ernst van de zaak vergrootte. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en een gevangenisstraf van 32 dagen opgelegd, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Dit besluit is genomen met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die recent een woning heeft gekregen en bezig is met het aflossen van schulden. Het hof heeft ook beslist dat de in beslag genomen verdovende middelen onttrokken worden aan het verkeer, terwijl het in beslag genomen geld aan de verdachte wordt teruggegeven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000460-23
datum uitspraak: 7 september 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2023 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-317987-21 (zaak A) en 13-338914-21 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1968,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A
1.
hij, op of omstreeks 23 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) meerdere, in elk geval een, bolletje(s), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op of omstreeks 23 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,78 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 1,49 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Zaak B

hij, op of omstreeks 16 december 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0,89 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak A
1.
hij op 23 november 2021 te Amsterdam, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd meerdere bolletjes van een materiaal bevattende cocaïne;
2.
hij op 23 november 2021 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,78 gram van een materiaal bevattende heroïne en 1,49 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
zaak B
hij, op 16 december 2021 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,89 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het in zaak A onder 1 en in zaak B bewezenverklaarde levert op telkens:

opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de politierechter aan het voorwaardelijke strafdeel als bijzondere voorwaarden verbonden een meldplicht en de verplichting mee te werken aan reclasseringstoezicht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte bij strafoplegging te veroordelen tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op twee dagen schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en/of heroïne. Tevens heeft hij meerdere bolletjes cocaïne verkocht. Het gebruik en de verspreiding van harddrugs vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en leiden – direct en indirect – tot diverse vormen van (andere) criminaliteit.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 augustus 2023 is hij eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. Hieruit heeft hij kennelijk onvoldoende lering getrokken, hetgeen in zijn nadeel meeweegt.
Op grond van de aard en de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte acht het hof in beginsel een geheel onvoorwaardelijke straf passend. Het hof ziet in de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte – zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht en in het reclasseringsadvies van 23 januari 2023 opgenomen – echter aanleiding om hiervan af te wijken. Ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de verdachte inmiddels – na een lange tijd dakloos te zijn geweest – een eigen woning toegewezen heeft gekregen en een regeling heeft getroffen om zijn schulden af te lossen. De verdachte heeft verklaard dat hij bij een onvoorwaardelijke detentie zijn huis mogelijk kwijt raakt. Naar het oordeel van het hof kan, hoewel fragiel, gesproken worden van een zeker evenwicht in het leven van de verdachte. Om dit evenwicht niet aan het wankelen te brengen acht het hof, met de advocaat-generaal, een gevangenisstraf voor de duur van 32 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Hiermee wordt enerzijds de ernst van de feiten tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds beoogd de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en hem te stimuleren om op het goede pad te blijven.

Beslag

Verdovende middelen
Het hof zal de in zaak A in beslag genomen verdovende middelen onttrekken aan het verkeer omdat het in zaak A bewezenverklaarde met betrekking tot deze voorwerpen is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Geldbedragen
Onder de verdachte is in totaal € 1.136,40 in beslag genomen. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een verband tussen de bewezenverklaarde feiten en het inbeslaggenomen geld. Het hof zal derhalve beslissen dat het geld aan de verdachte zal worden teruggegeven aan de verdachte.
Mes
Het hof zal beslissen dat ook een in beslag genomen mes aan de verdachte zal worden teruggegeven, nu deze de verdachte toebehoort en niet is gebleken dat dit vatbaar is voor verbeurdverklaring en/of onttrekking aan het verkeer.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
32 (tweeëndertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 13-317987-21: 1,65 GR Verdovende Middelen;
  • 13-317987-21: 3,92 GR Verdovende Middelen.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 13-338914-21: 150 EUR;
  • 13-338914-21: 16,25 EUR;
  • 13-338914-21: 1 STK Mes;
  • 13-317987-21: 920,15 EUR;
  • 13-317987-21: 50 EUR.
Heft op het (in de zaak onder nummer 13-317987-21) -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. S.M.M. Bordenga en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 september 2023.