ECLI:NL:GHAMS:2023:2879

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
200.324.056/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beleggingsverbod en ontvankelijkheid van klacht tegen notaris

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van een klager tegen een notaris. De klacht betreft de schending van het beleggingsverbod zoals vastgelegd in artikel 17 lid 3 van de Wet op het notarisambt (Wna). De klager, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. de Groot, heeft de notaris aangeklaagd omdat deze in strijd met het beleggingsverbod zou hebben gehandeld door te beleggen in commercieel verhuurde registergoederen. De notaris, vertegenwoordigd door mr. G.J. van Oosten, heeft de klacht betwist en aangevoerd dat deze verjaard is, omdat de klager al sinds 2015 op de hoogte was van het mede-eigendom van de panden.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van de klacht beoordeeld en vastgesteld dat de klager in 2015 al kennis had van de relevante feiten. Het hof oordeelde dat de klacht te laat was ingediend, aangezien de driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna was verstreken. Hierdoor was er geen plaats voor een inhoudelijke behandeling van de klacht. Het hof vernietigde de eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat en verklaarde de klacht niet-ontvankelijk. Tevens gaf het hof handvatten voor toekomstige klaagschriften en verweerschriften in vergelijkbare zaken, waarbij het belang van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de notaris werd benadrukt.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.324.056/01 NOT
nummer eerste aanleg : 22-29
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 5 december 2023
inzake
[klager] ,
gevestigd te [plaats A] ,
appellant,
gemachtigde: mr. Y.H.M. de Groot,
tegen
[notaris] ,
notaris te [plaats B] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G.J. van Oosten, advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna het [klager] en de notaris genoemd.

1.De zaak in het kort

De notaris heeft, samen met zijn (twee) broer(s) en zuster, het mede-eigendom van twee winkelpanden te [plaats C] en twee winkelpanden te [plaats D] . De panden te [plaats C] zijn in 1988 krachtens schenking van zijn moeder verkregen. Het aandeel in de panden te [plaats D] heeft de notaris in 2009 geërfd uit de nalatenschap van zijn moeder. Alle panden zijn als winkelruimte verhuurd. Het [klager] heeft in juli 2021 een onderzoek ingesteld bij de notaris. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het [klager] tegen de notaris een klacht ingediend wegens schending van het beleggingsverbod zoals neergelegd in artikel 17 derde lid Wet op het notarisambt (hierna: Wna).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het [klager] heeft op 14 maart 2023 een beroepschrift – met bijlage – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 15 februari 2023 (ECLI:NL:TNORDHA:2023:1).
2.2.
De notaris heeft op 20 april 2023 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
2.3.
Op 20 en 21 juni 2023 heeft de notaris aanvullende producties ingediend.
2.4.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 6 juli 2023. Het [klager] , vertegenwoordigd door mrs. [A] en [B] , en de notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen. De gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s.

3.Feiten

Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
De notaris heeft de (mede-)eigendom van de volgende registergoederen:
- twee winkelpanden te [plaats C] (ieder pand voor 1/4e eigendom);
- een winkelpand te [plaats D] (1/2e eigendom);
- een winkelpand te [plaats D] (1/5e eigendom).
Alle panden zijn als winkelruimte verhuurd.
3.2.
De winkelpanden te [plaats C] zijn familiebezit. De notaris heeft deze panden in 1988 krachtens schenking verkregen. Het aandeel in de winkelpanden te [plaats D] heeft de notaris op 17 oktober 2009 geërfd van zijn moeder.
3.3.
Op grond van artikel 110 lid 1 Wna heeft het [klager] op 28 juli 2021 een onderzoek ingesteld bij de notaris.
3.4.
Het [klager] heeft zijn onderzoeksbevindingen vastgelegd in een rapportage van 4 oktober 2021. Dit rapport bevat de volgende conclusie:
“U belegt in commercieel verhuurde registergoederen en handelt daarmee in strijd met art. 17 lid 3 van de Wna”.
3.5.
In het rapport is de reactie, gedateerd 18 augustus 2021, opgenomen die de notaris in antwoord op de vragenbrief van het [klager] van 28 juli 2021 heeft gegeven. Deze reactie luidt, voor zover relevant:

Toen ik in 1998 solliciteerde voor het notarisambt te [plaats B] , heb ik een opgave van mijn privévermogen ingediend bij de Kamer van Toezicht van de Rechtbank te Rotterdam, Staatssecretaris van justitie, [C] , en nog meer overheidsinstanties. In die vermogensopstelling waren ook al de verhuurde winkelpanden (familiebezit van mijn ouders, broers, zus en mij) te [plaats C] opgenomen. (…). In alle jaarstukken (privé en zakelijk) en belastingaangiften vanaf mijn infunctietreding tot en met heden is deze deelname opgenomen. U bent daarvan al sinds mijn infunctietreding door mij elk jaar op de hoogte gesteld. (…).Op 17 oktober 2009 is mijn moeder, mijn langstlevende ouder, overleden en heb ik samen met mijn broers en zus twee verhuurde winkel-woonpanden in [plaats D] geërfd. (…). Ook hiervan bent u elk jaar door mij ingelicht”.

4.De klacht

Het [klager] verwijt de notaris schending van het bepaalde in artikel 17 lid 3 Wna. De notaris heeft vier winkelpanden in (mede)eigendom die hij verhuurt aan derden. Hiermee heeft hij belegd in registergoederen en dit is de notaris op grond van genoemde bepaling verboden.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van het [klager] tegen de notaris ongegrond verklaard.
De ontvankelijkheid van de onderhavige klacht
5.2.
De notaris stelt zich primair op het standpunt dat de klacht van het [klager] is verjaard vanwege de driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de notaris ter zitting in hoger beroep een rapportage van het [klager] , gedateerd 26 mei 2015, overgelegd waaruit blijkt, aldus de notaris, dat het [klager] in ieder geval vanaf die datum op de hoogte was van het feit dat de notaris (mede)eigenaar van de betreffende panden was. Nu het [klager] zijn tuchtklacht op 2 juni 2022 heeft ingediend is de klachttermijn verstreken op grond waarvan de klacht niet-ontvankelijk is, aldus de notaris.
5.3.
Tegen het primaire verweer van de notaris brengt het [klager] in dat de tuchtklacht wél op tijd is ingediend. In het kader van het toezicht op de financiële soliditeit van de notaris was het [klager] slechts bekend met het feit dat de notaris ‘(overig) onroerend goed’ waardeerde als vermogen in zijn verslagstaten. Van een nadere specificatie was geen sprake. Uit deze formulering van de vermogensweergave blijkt niet van enig handelen of nalaten van de notaris in strijd met artikel 17 lid 3 Wna. De tuchtklacht betreft het pas in 2021 door het [klager] geconstateerde vastgoedgebruik van panden die in (mede)-eigendom van de notaris zijn.
5.4.
Het hof overweegt als volgt. In het door de notaris overgelegde rapport van het [klager] uit mei 2015 staat, voor zover relevant, het volgende:
“Tot het notarieel aansprakelijk vermogen behoort wel uw aandeel in de onverdeelde boedel van uw vader en moeder, te weten de panden (A en B) en de panden (X en Y). Uw aandeel hierin bedraagt €216.700”.Het hof stelt allereerst vast dat de reactie van het [klager] dat van enige nadere specificatie in genoemd rapport geen sprake is onbegrijpelijk en onjuist is. Het hof verwacht dat het [klager] het hof op juiste en accurate wijze van de feiten voorziet. Het hof is van oordeel dat uit dit rapport blijkt dat het [klager] in ieder geval sinds 2015 kennis heeft gehad van het mede-eigendom van deze panden. Juist door de voldoende specifiek omschreven opgave van dit onroerend goed (wijze van verkrijging, specifieke adressen) had het [klager] , indien zij de verstrekte inlichtingen niet voldoende helder vond, nadere informatie kunnen inwinnen over de aard en het gebruik van de desbetreffende panden. Het [klager] heeft dat niet gedaan en evenmin een nader onderzoek ingesteld naar de eventuele schending van het beleggingsverbod van artikel 17 lid 3 Wna. Het [klager] heeft dit pas in 2021 gedaan waarna de tuchtklacht pas in juni 2022 is ingediend. Dit is naar het oordeel van het hof te laat. De driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna was, gerekend vanaf 2015, ten tijde van de indiening van de klacht ruimschoots verstreken. Het hof is dan ook van oordeel dat de klacht niet-ontvankelijk is. Er is daarom geen plaats voor een inhoudelijke behandeling van de klacht.
5.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
5.6.
Omdat het hof ten aanzien van de ontvankelijkheid tot een andere beslissing komt dan de kamer zal het hof de beslissing van de kamer vernietigen.
Ten overvloede
5.7.
Met het oog op de behoefte in de rechtspraktijk zal het hof handvatten geven waaraan een klaagschrift en een verweerschrift in zaken als deze zouden moeten voldoen. Daarmee is tevens gegeven langs welke lijnen het hof zaken als deze zal beoordelen.
5.8.
Bij de Wet van 13 mei 2004 tot wijziging van de Wna (Stb. 2004, 213), in werking getreden op 1 augustus 2004, is aan artikel 17 Wna een derde lid toegevoegd luidende:

Het is de notaris verboden, rechtstreeks of middellijk, te handelen en te beleggen in registergoederen en effecten in ter beurze genoteerde en in niet ter beurze genoteerde vennootschappen, tenzij hij redelijkerwijs mag verwachten dat hierdoor zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid niet wordt of kan worden beïnvloed dan wel de eer of het aanzien van het ambt niet wordt of kan worden geschaad.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de hiervoor bedoelde wetsbepaling houdt onder meer in (
Kamerstukken II2003-2004, 29 212, nr. 3, blz. 3-4):

In artikel 17, derde lid, is tot uitdrukking gebracht dat het de notaris verboden is te handelen en te beleggen in registergoederen en effecten in ter beurze genoteerde en in niet ter beurze genoteerde vennootschappen. Alleen als hij redelijkerwijs mag verwachten dat hierdoor zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid niet wordt of kan worden beïnvloed of de eer of het aanzien van het ambt niet wordt of kan worden geschaad zijn deze activiteiten wel toegestaan.
5.9.
In de toelichting bij artikel 9 van de Beroeps -en gedragsregels notariaat 1997 (voorloper van artikel 17 lid 3 Wna) wordt de ratio van het beleggingsverbod als volgt omschreven:

De notaris heeft vanuit zijn functie een bijzondere deskundigheid op het gebied van onroerend goed. Vanuit zijn contacten met zakelijke cliënten weet hij vaak vooraf dat bepaalde onroerende goederen te koop staan of te koop komen. Bijvoorbeeld wanneer hij betrokken is bij de ontwikkeling van een bouwproject of bij de afhandeling van een boedel. Deze kennis mag hij niet voor eigen doeleinden gebruiken, door actief in onroerend goed te beleggen of daarin te handelen; iedereen moet er immers van kunnen uitgaan dat de notaris onafhankelijk staat ten opzichte van allen die bij de overdracht van onroerend goed zijn betrokken. Uiteraard kan de notaris wel voor zijn eigen huisvesting of voor zijn eigen kantoor een pand aankopen (….)
.
5.10.
Het beleggingsverbod van artikel 17 lid 3 Wna is niet absoluut geformuleerd.
De nota naar aanleiding van het verslag houdt onder meer in (
Kamerstukken II20032004, 29 212, nr. 7, blz. 1-2):
“(..)
Een algeheel verbod om te handelen en te beleggen in registergoederen en effecten is dus niet nodig en zou ook een te ver strekkende maatregel zijn. Een notaris moet zowel voor zakelijke als privé-doeleinden de mogelijkheid hebben om onroerend goed te bezitten of (een gedeelte van) zijn vermogen in effecten te beleggen.
(...)
In een klacht op grond van artikel 19 (hof: artikel 17
), derde lid, zal dus gemotiveerd moeten worden aangegeven waarom de notaris in strijd met dat artikel gehandeld heeft. De notaris kan zich tegen deze klacht verweren en daarbij bewijsstukken overleggen. In zoverre rust de bewijslast voor het niet strijdig zijn met artikel 19 (hof: artikel 17
), derde lid, bij de notaris.
5.11.
Klager (het [klager] ) dient de klacht van een toelichting te voorzien, waaruit blijkt dat is onderzocht of het normoverschrijdende karakter van de gedraging wordt weggenomen of gematigd. Indien in het onderzoek door de notaris een beroep is gedaan op feiten en/of omstandigheden waaruit volgt dat de verweten gedraging de onpartijdigheid of onafhankelijkheid van de notaris niet heeft beïnvloed dan wel de eer of aanzien van het ambt niet heeft geschaad wordt dit in de klacht vermeld en voorzien van een op de specifieke situatie toegesneden reactie van de zijde van klager.
Indien de notaris zich op deze omstandigheden beroept is het aan de notaris om deze, bij betwisting door klager, voldoende aannemelijk te maken (zie ook ECLI:NL:GHAMS:2021:1835 en ECLI:NL:GHAMS:2023:1507).
5.12.
Het hof neemt bij de beoordeling van de vraag of de verweten gedraging de onpartijdigheid of onafhankelijkheid van de notaris beïnvloedt dan wel de eer of aanzien van het ambt schaadt alle omstandigheden van het geval in aanmerking en weegt alle betrokken belangen af, waaronder:
a. a) de wijze van verwerving van de registergoederen of effecten, alsmede de financiering daarvan;
b) het doel van de betreffende handel en belegging en het belang dat de notaris daarmee wil dienen;
c) de financiële omvang van de handel of belegging;
d) het risico (financieel, dan wel publicitair) dat de notaris loopt bij de betreffende handel of belegging;
e) de ligging van de registergoederen en de afstand tot het werkgebied van de notaris;
f) het beheer van de registergoederen en de effecten;
g) de band van de registergoederen of effecten met de praktijk van de notaris.
5.13.
De onder 5.12 genoemde opsomming is niet limitatief. Ook andere feiten en omstandigheden kunnen relevant zijn. Het is aan de notaris om (met stukken) te onderbouwen dat de belegging niet in strijd is met het beleggingsverbod van artikel 17 lid 3 Wna.
Daarbij zal de notaris moeten ingaan op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden voor zover relevant en van belang. Bij de (inhoudelijke) beoordeling van de gedraging(en) van de notaris zal het hof de relevante feiten en omstandigheden – in samenhang en onderling verband bezien – betrekken.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing,
en in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.T. van der Meer, C.H.M. van Altena en J.L.G.M. Mertens en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2023 door de rolraadsheer.