4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
“Op de zaak betrekking hebbende stukken
6. De gemachtigde van eiseres heeft in de bezwaarfase gevraagd om toezending van stukken die door hem als “op de zaak betrekking hebbend” worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat in de bezwaarfase geen recht op toezending van dergelijke stukken bestaat, maar alleen een recht op inzage voorafgaand aan het horen en indien gewenst afschriften van de ter inzage gelegde stukken. De rechtbank sluit zich aan bij en verwijst naar de motivering in de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam 22 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:499. 7. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder het gehanteerde indexeringspercentage en de onderbouwing daarvan niet inzichtelijk heeft gemaakt, overweegt de rechtbank als volgt. De correcties die worden toegepast in woningtaxaties, waaronder indexeringspercentages, berusten deels – en mogen ook berusten – op een inschatting die de taxateur maakt op grond van zijn ervaring en kennis, waarbij hij mede gebruik maakt van de permanente marktanalyse die wordt uitgevoerd om te bezien of de gehanteerde percentages aanpassing behoeven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een taxatieopbouw een hulp- en controlemiddel is bij de waardevaststelling. De afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw worden niet apart op hun juistheid beoordeeld, want uiteindelijk ligt enkel de eindwaarde ter toetsing voor. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet genoodzaakt een exact percentage te geven, en overigens ook niet een onderbouwing van de indexeringspercentages te verstrekken. De realiteit van de gehanteerde indexeringspercentages kan eenvoudig worden gecontroleerd met algemeen beschikbare informatie, zoals bijvoorbeeld de online te vinden informatie van Vastgoedpro. Uit de door verweerder overgelegde matrix kunnen de toegepaste indexeringspercentages worden afgeleid.
8. Ingevolge artikel 17, tweede lid, Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer.
Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
9. De waarde van de woning is door verweerder bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen die rond de peildatum zijn verkocht en waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Deze vergelijking is onderbouwd door middel van de matrix en de toelichting daarop in het verweerschrift.
10. De door verweerder aangevoerde vergelijkingsobjecten [B-straat] 14a en 14e zijn kort vóór en na de waardepeildatum verkocht en wat type, ligging, bouwjaar en omvang betreft voldoende vergelijkbaar met de woning. De verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten kunnen daarom naar het oordeel van de rechtbank worden gebruikt ter onderbouwing van de waarde van de woning. Wel dienen eventuele verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning voldoende te zijn toegelicht en tot uitdrukking gebracht in de waarde. De stelling van eiseres dat verweerder bij de waardering gebruik dient te maken van minimaal drie objecten, kan niet slagen. Er is geen rechtsregel die het gebruik van minimaal drie vergelijkingsobjecten verplicht.
11. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat de VVE-reserves van de vergelijkingsobjecten uit de koopsom gefilterd moeten worden, heeft verweerder meegedeeld dat beide vergelijkingsobjecten deel uitmaken van een nieuwbouwcomplex uit 2020. De kopers waren de eerste bewoners. Er was toen nog geen sprake van een reservefonds, zodat er ook geen reden was om ten aanzien van de VVE een correctie toe te passen. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt, nu eiseres haar standpunt dat geen sprake zou zijn van eerste bewoners, niet aannemelijk heeft gemaakt. De stelling van eiseres kan daarom niet slagen.
12. De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde matrix volgt dat verweerder de WOZ-waarde te hoog heeft vastgesteld. Het vergelijkingsobject [B-straat] 14a heeft een identieke oppervlakte en is zeven maanden na de waardepeildatum verkocht voor € 980.000. Dit verkoopcijfer staat niet in verhouding tot de WOZ-waarde voor de woning van € 1.074.000. Verweerder heeft dus met de gegeven onderbouwing niet de WOZ-waarde van € 1.074.000 aannemelijk gemaakt.
13. Nu verweerder de door hem voorgestane waarde niet aannemelijk heeft gemaakt, zal de rechtbank beoordelen of eiseres de door haar bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt.
14. De rechtbank is van oordeel dat gelet op al hetgeen eiseres heeft aangevoerd, zij kan worden gevolgd in de door haar verdedigde waarde. Alles overwegend en in aanmerking nemend stelt de rechtbank de waarde vast op € 998.000.
15. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. De WOZ waarde dient te worden verminderd tot € 998.000 en de aanslag dient dienovereenkomstig te worden verminderd. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Verweerder hoeft dus geen nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).
De rechtbank zal verweerder voorts opdragen het door eiseres betaalde griffierecht van € 49 te vergoeden.”