afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001896-23
datum uitspraak: 1 december 2023
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 juni 2023 in de strafzaak onder parketnummer
15-146084-23 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1983,
opgegeven verblijfsadres: [adres01] ,
thans gedetineerd in [detentieadres01] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof ten aanzien van het bewijs:
de navolgende bewijsoverweging toevoegt;
en ten aanzien van de oplegging van straf:
de overweging van de politierechter onder ‘6. Motivering van de sanctie’ met betrekking tot het vastgestelde gewicht van de hoeveelheid cocaïne niet overneemt en vervangt door zijn eigen overweging.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft betwist dat aan de verdachte kan worden verweten dat hij opzettelijk de hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd zoals die bij nadere inspectie van de koffer door de Koninklijke Marechaussee is aangetroffen. Zij heeft niet betwist dat die hoeveelheid op enig moment in die koffer was verborgen, maar de verslaglegging van de gang van de koffer van Curaçao via Panama naar Nederland is volgens de raadsvrouw minder doorzichtig. Daartoe heeft zij gewezen op de gewichtsverschillen die zijn vastgesteld tijdens het onderzoek naar het brutogewicht van de koffer en heeft zij naar voren gebracht dat de koffer in Panama op enig moment uit het zicht onbeheerd is achtergebleven. De raadsvrouw heeft daaraan de conclusie verbonden dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Het hof begrijpt dat de verdediging stelt dat het proces-verbaal van de nadere inspectie (pagina 39 e.v.) niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt, nu er teveel twijfel bestaat over de vraag of de aangetroffen hoeveelheid overeenkomt met hoeveelheid cocaïne die zich in de koffer bevond toen de verdachte incheckte op Curaçao. Het hof overweegt als volgt.
Vaststaat dat, zoals door de raadsvrouw betoogd, op de claimtag van de koffer een brutogewicht van
16 kilo is vermeld, terwijl een ander weegmoment een brutogewicht van 18,3 kilo heeft uitgewezen. Dat gegeven dwingt evenwel niet tot de conclusie dat daardoor het speculatieve karakter van de onderbouwing van het verweer daaraan is komen te ontvallen. Bij dat oordeel betrekt het hof dat het in dit geval niet gaat om een koffer met daarin een aantal losse pakketten, maar om een geprepareerde koffer waarin drie gelijksoortige pakketten achter de voering daarvan zijn verborgen. Deze pakketten hadden bovendien een niet alledaags uiterlijk: alle pakketten hadden een doorzichtige kant en een zwarte kant die paste bij de voering van de koffer. Daar komt bij, dat het even bedoelde verschil tussen de gewichtsaanduiding op de claimtag en het wegingsresultaat niet kan worden verklaard door het gesuggereerde scenario, reeds omdat het gewicht van de pakketten aanzienlijk kleiner is dan dit verschil.
Nu het – niet nader uitgewerkte scenario – van de verdediging op geen enkele manier aannemelijk is geworden, is het hof van oordeel dat het getal op de claimtag niet aan het gebruik van het voornoemde proces-verbaal in de weg staat.
De conclusie is aldus dat, nu de verdachte heeft bekend dat hij wetenschap droeg van de aanwezigheid van cocaïne in zijn koffer, de in beslag genomen hoeveelheid cocaïne opzettelijk door de verdachte binnen het grondgebied van Nederland is gebracht.
Oplegging van straf
Het hof vervangt de strafmaatoverweging van de politierechter in het vonnis waarvan beroep over het gewicht van de ingevoerde hoeveelheid cocaïne door de volgende zin.
In aansluiting op de hiervoor opgenomen bewijsoverweging is het hof van oordeel dat moet worden vastgesteld dat de hoeveelheid witte substantie die de verdachte opzettelijk heeft ingevoerd 912,64 gram cocaïne bevatte (netto).