ECLI:NL:GHAMS:2023:3420

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.328.961/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind wegens verbeterde zelfredzaamheid van de rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind van de rechthebbende. De rechthebbende, die sinds 2017 onder bewind stond vanwege haar lichamelijke en geestelijke toestand, heeft in hoger beroep verzocht om het bewind op te heffen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is haar financiële belangen zelfstandig te behartigen. Dit is onderbouwd door haar verbeterde situatie, waaronder het zelfstandig regelen van haar verhuizing en het beheren van haar financiën zonder schulden. De rechthebbende heeft ook aangetoond dat zij in staat is om haar uitgaven te plannen en dat zij ondersteuning heeft van een vriendin indien nodig. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kantonrechter vernietigd en het bewind met ingang van heden opgeheven, omdat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat. De bewindvoerder is opgedragen om binnen twee maanden na het einde van het bewind de eindrekening en -verantwoording af te leggen aan de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.328.961/01
Zaak- / rekestnummer rechtbank: 10286295 EB VERZ 23-559 / BM 22863
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak van:
[rechthebbende] ,
thans wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. B.H.A. Augustin te Maastricht.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- Bewindvoering [X] e.o. B.V. te [plaats] (hierna ook te noemen: de bewindvoerder);
- [de dochter] (hierna ook te noemen: de dochter).

1.Het verloop van de procedure bij de kantonrechter

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de kantonrechter naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 25 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De rechthebbende is op 22 juni 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 25 april 2023.
2.2
Bij het hof zijn verder de volgende stukken binnengekomen:
- een bericht van de rechthebbende van 7 augustus 2023, met als bijlage de producties 1-9;
- een bericht van de bewindvoerder van 24 augustus 2023;
- een bericht van de bewindvoerder van 26 september 2023;
- een bericht van de rechthebbende van 13 oktober 2023;
- een bericht van [A] van 16 oktober 2023;
- een bericht van [B] van 16 oktober 2023.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2023 plaatsgevonden. Hierbij was aanwezig:
- de rechthebbende.
De advocaat van de rechthebbende was, met toestemming van het hof, via een videobeeldverbinding aanwezig bij de mondelinge behandeling.
De bewindvoerder is, met bericht van afmelding, niet ter zitting verschenen.
De dochter is, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van afmelding niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1970 te [plaats B] .
3.2
Bij beschikking van 11 december 2017 heeft de kantonrechter, op verzoek van de rechthebbende, de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld wegens haar lichamelijke/geestelijke toestand. De kantonrechter heeft [C] , h.o.d.n. Bewindvoering [X] e.o. B.V. als bewindvoerder benoemd.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2
De rechthebbende verzoekt, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te vernietigen en haar inleidende verzoekt tot opheffing van het bewind alsnog toe te wijzen.
Voorwaardelijk, indien het hof van oordeel is dat de onderbewindstelling nog noodzakelijk is, verzoekt de rechthebbende om dit middels een tussenbeschikking kenbaar te maken waarna de rechthebbende een bewindvoerder in [plaats C] zal raadplegen om de onderbewindstelling over te nemen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
De standpunten
5.2
De rechthebbende stelt zich op het standpunt dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat en voert daartoe het volgende aan. Indertijd was sprake van beperkingen met het geheugen, maar dat is verbeterd mede dankzij geheugentraining. Zij staat onder controle voor de epilepsie. De rechthebbende acht de tijd rijp om haar financiën weer zelfstandig te beheren en is ervan overtuigd dat zij dit kan en dat ook voldoende heeft laten zien.
De rechthebbende woont sinds 2 september 2023 in [plaats A] , [plaats C] . Zij wilde graag weg uit [plaats B] omdat zij daar veel traumatische ervaringen heeft opgedaan en een nieuwe start wilde maken. Dit is gelukt in [plaats C] en zij voelt zich daar als herboren. Zij heeft zelf de verhuizing geregeld middels woningruil. De rechthebbende heeft huurtoeslag voor de nieuwe woning aangevraagd en ook gezorgd dat zij eerst in staat was om de verhuizing te bekostigen. Zij heeft uitgezocht dat zij haar energiecontract kon overdragen onder dezelfde voorwaarden.
Zij kan zelfs sparen van de € 250,- leefgeld per maand. Er zijn geen schulden en zij is in staat om te wachten met aankopen totdat zij de financiële middelen heeft. Als voorbeeld noemt zij de aankoop van laminaat in haar nieuwe woning. Zij heeft een goede vriendin in de buurt die vanwege haar ervaring als ondernemer, de rechthebbende kan helpen bij vragen van financiële en belastingtechnische aard. Zij heeft daarom geen budgetcoach nodig.
Het zelfredzaamheidstraject, waar de kantonrechter in de bestreden beschikking aan refereert, is niet goed verlopen omdat de rechthebbende dyslexie heeft en hier werd geen rekening mee gehouden. Gedegen bewindvoering is vanwege de verhuizing naar [plaats C] praktisch onmogelijk. Gezien de lichamelijke beperkingen van de rechthebbende kan zij niet fysiek op bezoek gaan bij de bewindvoerder om zaken te bespreken, aldus de rechthebbende.
5.3
De bewindvoerder heeft in haar e-mailbericht van 24 augustus 2023 aan de advocaat van de rechthebbende aangegeven dat zij in eerste aanleg heeft gemeld zorgen te hebben dat er weer schulden zullen ontstaan. Tijdens het zelfredzaamheidstraject heeft de rechthebbende niet laten zien dat zij zelfredzaam is en de juiste financiële keuzes kan maken. De bewindvoerder merkt verder op slechts cliënten onder bewind te hebben die dit zelf ook willen. Nu de rechthebbende de zorgen van de bewindvoerder niet deelt en in hoger beroep is gegaan, heeft de bewindvoerder de kantonrechter op 23 augustus 2023 verzocht het verzoek om opheffing toe te wijzen en haar als bewindvoerder te ontslaan.
De beoordeling
5.4
Het hof stelt vast dat bij ambtshalve navraag door de griffier is gebleken dat het verzoek van de bewindvoerder van 23 augustus 2023 vanwege de verhuizing van de rechthebbende is overgedragen aan de rechtbank Limburg. De rechtbank Limburg heeft te kennen gegeven de zaak (nog) niet in behandeling te nemen in afwachting van de uitkomst van dit hoger beroep.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De rechthebbende is op haar eigen verzoek bij beschikking van de kantonrechter van 11 december 2017 onder bewind gesteld, wegens haar lichamelijke/geestelijke toestand. De rechthebbende had epilepsie en psychische klachten waaronder geheugenverlies. Ook was er sprake van een schuld van € 3805,96.
Thans stelt de rechthebbende dat zij haar leven op orde heeft. Zij heeft een sterke wens om weer zelf verantwoordelijk te zijn voor haar financiën. De rechthebbende heeft, zoals onder andere is gebleken uit haar antwoorden op de vragen ter zitting in hoger beroep, inzicht in haar financiële situatie. Zij is in september 2023 van [plaats B] naar [plaats C] verhuisd en heeft alles rondom de verhuizing zelf geregeld. Zo heeft de rechthebbende vooraf onderzocht of zij de verhuizing financieel kon bekostigen en heeft zij ruim twee maanden zonder vloer in de nieuwe woning gewoond om de kosten van de verhuizing in te perken en te sparen voor de aanschaf van laminaat. Voorts is de rechthebbende schuldenvrij. De rechthebbende heeft per maand € 250,- aan leefgeld te besteden en hier komt zij mee rond. Zij heeft een uitkering op grond van de Participatiewet en werkte tot voor kort twaalf uur per week bij de Action. Op dit moment is zij bezig met het vinden van een nieuwe passende baan die lichamelijk niet teveel van haar vergt. De rechthebbende heeft zelf de diverse toeslagen aangevraagd en kwijtschelding ontvangen voor bepaalde gemeentelijke belastingen. Haar energieverbruik is onder controle en zij is voornemens contact op te nemen met haar energieleverancier om haar maandbedrag te verlagen, zodat zij meer maandbudget overhoudt. Ook krijgt zij medische hulp. Zij heeft in 2015 een hartinfarct gehad en gaat daarom regelmatig naar de cardioloog. Tevens gaat zij naar de neuroloog in verband met haar epilepsie. De rechthebbende had last van geheugenverlies, maar dit heeft zij zelfstandig opgelost door haar geheugen te trainen door middel van spelletjes. Verder geeft de rechthebbende aan dat indien zij nog hulp nodig heeft bij het beheren van financiën, zij een vriendin heeft die haar kan helpen.
5.6
Het hof is op grond van alles wat hiervoor is overwogen van oordeel dat de rechthebbende voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is haar financiële belangen zelfstandig te behartigen, zodat het risico dat zij opnieuw in financiële problemen raakt of niet in staat is haar financiële zaken te regelen, sterk verminderd lijkt te zijn.
Het hof is dan ook van oordeel dat, anders dan ten tijde van de bestreden beschikking, de rechthebbende voldoende heeft onderbouwd dat de noodzaak voor het bewind niet (meer) bestaat. Verder zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die voortzetting van het bewind rechtvaardigen.
5.7
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het bewind op grond van het bepaalde in artikel 1:449 lid 2 BW met ingang van heden opheffen. Het voorwaardelijk verzoek van de rechthebbende behoeft derhalve geen bespreking.
Nu het hof het bewind per heden opheft, eindigt de taak van de bewindvoerder van rechtswege op grond van artikel 1:448, lid 1, BW bij het einde van het bewind.
5.8
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 25 april 2023, en opnieuw rechtdoende:
heft het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende met ingang van heden op;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na het einde van het bewind de eindrekening en- verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een – zo mogelijk door de rechthebbende voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Amsterdam overlegt;
draagt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW op een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam in verband met doorhaling in het centraal curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, C.E. Buitendijk en G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier en is op 19 december 2023 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.