ECLI:NL:GHAMS:2023:3591

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
23-001934-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in vereniging met vernietiging vonnis en bewijsbeoordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1993, was niet verschenen op de zitting, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen. De zaak betreft een diefstal in vereniging die plaatsvond op 6 augustus 2019 in Amsterdam, waarbij een portemonnee met inhoud werd weggenomen van een slachtoffer. De advocaat-generaal, mr. J. Weening, voerde aan dat de verdachte wel degelijk een criminele opzet had en dat er sprake was van medeplegen. Het hof heeft de camerabeelden bekeken en vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte in nauwe samenwerking handelden. De verdediging stelde dat de verdachte niet zelf de portemonnee had weggenomen en vroeg om vrijspraak, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte en de medeverdachte gezamenlijk de diefstal hadden gepleegd en dat er voldoende bewijs was voor medeplegen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van één week op, rekening houdend met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

proces-verbaal terechtzitting

GERECHTSHOF AMSTERDAM

datum arrest 9 maart 2023
parketnummer 23-001934-21
datum vonnis eerste aanleg 2 juli 2021
parketnummer 13-037514-21
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, enkelvoudige kamer, op 9 maart 2023.
Tegenwoordig:
mr. T. de Bont, raadsheer,
en mr. M.A.T. van Willigen, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. J. Weening, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, opgeroepen als:

[verdachte01]

geboren [geboortedatum01] 1993 te [geboorteplaats01] ,
[adres01] ,
is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam, die desgevraagd verklaart door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om als advocaat de verdachte te verdedigen.
Het hof hervat het onderzoek ter terechtzitting in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting op 23 december 2022.
De raadsheer geeft een samenvatting van de inhoud van de stukken van de zaak en van het bij het hof ingekomen uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 22 februari 2023 dat wordt gevoegd in het dossier.
De raadsman deelt in aanvulling op het door hem op 23 december 2022 gevoerde woord ter verdediging het volgende mee:
De verdachte was op 6 augustus 2019 niet met criminele bedoelingen bij de receptie van het [hostel01] hostel in Amsterdam. Hij was daar om een retourzending op te halen.
De raadsheer heeft bij het afspelen van de camerabeelden ter terechtzitting op 23 december 2022, onder meer, waargenomen dat de verdachte een op de balie liggende portemonnee richting de medeverdachte verschuift; dat de verdachte en de medeverdachte elkaar daarna aankijken; en dat de portemonnee vervolgens wordt weggenomen door de medeverdachte. Mijns inziens volgt daaruit niet het opzet van de verdachte op het stelen van die portemonnee. De verdachte schoof de portemonnee alleen opzij om meer ruimte op de balie te creëren. De verdachte en de medeverdachten keken elkaar aan, maar niet duidelijk is wat zij daarmee bedoelden. De medeverdachte neemt de portemonnee weg. Daarna stappen de verdachte en de medeverdachte samen naar achteren, waarna de verdachte weer terug loopt naar de balie. Deze gedragingen zijn geen ‘uitvoeringshandelingen’. Alle wegnemingshandelingen zijn verricht door de medeverdachte. Er is geen sprake van (dubbel) opzet. Als al sprake is van betrokkenheid bij deze diefstal, dan gaat het eerder om medeplichtigheid dan om medeplegen. Ik verzoek u daarom de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde.
De advocaat-generaal voert in aanvulling op het op 23 december 2022 gehouden requisitoir het volgende aan:
Er is geen nader onderzoek gedaan naar de reden van aanwezigheid van de verdachte bij de balie van het [hostel01] , maar ik wijs op de opmerking van de medewerker van het hostel in zijn e-mail en op de informatie die navragen bij [bedrijf01] heeft opgeleverd. Hieruit volgt dat op
6 augustus (2022) geen retourzending aanwezig was in het [hostel01] hostel aan het [adres02] . Deze omstandigheid is een aanwijzing dat de verdachte wel degelijk een ‘criminele opzet’ had voor zijn aanwezigheid bij de balie van de [hostel01] . Hij had daar op dat moment immers niets (legaals) te zoeken.
Gelet ook op de waarnemingen van het hof gedaan op de vorige zitting – zoals vermeld in het proces-verbaal van 23 december 2022 – ben ik van mening dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering van de diefstal. De verdachte en de medeverdachte staan samen in de receptieruimte, achter personen die op dat moment door de baliemedewerkers te woord worden gestaan; zij lijken onderling te overleggen; stappen samen naar/richting de balie; communiceren (non-verbaal) over de portemonnee, waarna de verdachte de portemonnee richting de medeverdachte schuift, en de medeverdachte de portemonnee vervolgens oppakt en wegstopt. Na het pakken van de portemonnee stappen ze samen weg van de balie. Onder deze omstandigheden is niet relevant wie van de twee de portemonnee heeft opgepakt, daarom gaat het hier niet om medeplichtigheid. Gelet op de samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte en de rol van de verdachte hierin, acht ik medeplegen bewezen.
Ik vorder oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van één week. Ik zie geen aanleiding om een hogere straf te vorderen dan door de politierechter is opgelegd.
De raadsman wijst op het proces-verbaal van bevindingen op bladzijde 29 van het politiedossier, waarin wordt gerept over een retourbon van [bedrijf01] BV.
Aan de raadsman wordt het recht gelaten om namens de verdachte het laatst te spreken.
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en deelt mee terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De raadsheer spreekt het arrest uit ter openbare terechtzitting.
= = = = = = = = = =

AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 augustus 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer01] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een enigszins andere bewijs-voering komt en de in hoger beroep gevoerde verweren bespreekt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 6 augustus 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander een portemonnee met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer01] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken omdat hij de portemonnee niet zelf heeft weggegenomen en niet is aan te merken als (mede)pleger van de diefstal.
Het hof verwerpt dit verweer. De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen bewezen worden verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. De verdachte en de medeverdachte staan samen in de receptieruimte van het [hostel01] hostel in Amsterdam. Op enig moment lopen zij met zijn tweeën naar de receptiebalie. De verdachte spreekt met een baliemedewerker die – bezien vanuit de positie van de verdachte –
linksvoor hem staat, waardoor deze wordt beziggehouden en aldus wordt afgeleid. De verdachte leunt dan met zijn
rechteronderarm op de balie en stoot vervolgens met deze onderarm de portemonnee, die ook op de balie ligt, tweemaal een stukje in de richting de medeverdachte. De verdachte en de medeverdachte kijken elkaar vervolgens aan waarna de medeverdachte de portemonnee oppakt en onder zijn shirt stopt. De verdachte en de medeverdachte stappen daarna samen weg van de balie en kijken daarbij om zich heen. Dan loopt de medeverdachte weg en loopt de verdachte terug naar de balie. Tussen de verschillende gedragingen communiceren de verdachte en de medeverdachte (non-verbaal) met elkaar.
Op grond van deze waarnemingen schuift het hof de stelling van de verdediging dat de verdachte de portemonnee opzij schoof met het enkele doel om ruimte te maken, als hoogst onwaarschijnlijk terzijde; de verdachte duwt met zijn arm tot tweemaal toe de portemonnee naar de medeverdachte, waarna zij elkaar aankijken, de medeverdachte de portemonnee onder zijn shirt stopt en zij samen wegstappen en om zich heen kijken. Naar het oordeel van het hof kan hieruit niet anders worden afgeleid dan dat de verdachten beide opzet hadden op de diefstal van de portemonnee en zij de portemonnee in een zodanig nauwe en bewuste samenwerking hebben weggenomen dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering van de diefstal van de portemonnee. Daarbij overweegt het hof, gelet op het gevoerde verweer, bovendien dat het antwoord op de vraag met welk
initieeldoel de verdachte naar het [hostel01] hostel is gegaan, niet relevant is voor hetgeen hiervoor is overwogen en daaraan niet afdoet. Het hof verwerpt daarom het tot vrijspraak strekkende verweer en acht het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

Bewijsmiddelen

De in de bewijsmiddelen opgenoemde feiten en omstandigheden leveren de redengevende feiten en omstandigheden op, waarop de beslissing van het hof steunt, dat het tenlastegelegde en bewezen geachte feit door verdachte is begaan.
1. Een proces-verbaal van
aangifte, nummer PL1300-2019166200-1, op 7 augustus 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant01] (dossierpagina 6-7). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op die datum afgelegde verklaring van
[slachtoffer01]:
Op 6 augustus 2019 aan het [adres02] , bij de receptie [het hof begrijpt: de receptie van het [hostel01] hostel] is mijn beige, lederen portemonnee gestolen. Daarin zat mijn Italiaans rijbewijs, mijn Italiaans identiteitsbewijs, mijn Italiaanse Health card en mijn Poste Pay evolution Italiane.
Tussen 15.30 uur en 16.00 uur, stond ik bij de desk/receptie om in te checken. Bij het verrichten van de betalingen en afhandeling van het inchecken, legde ik mijn portemonnee met daarin de hiervoor vermeldde voorwerpen op de counter neer. Na het inchecken ging ik naar de kamer en kwam toen tot de ontdekking dat ik de portemonnee niet bij mij had. Ik ging terug naar de desk/receptie. De receptiemedewerker heeft de bewakingsbeelden bekeken. Men kon daarop zien dat iemand mijn portemonnee met inhoud heeft weggenomen.
2. De
eigen waarneming van het hofter terechtzitting van 23 december 2022 van de beelden van de bewakingscamera van [hostel01] , [adres02] van 6 augustus 2019 ‘Receptie Balie’, gedateerd 6/8/2019, vanaf 16.00 uur, voor zover inhoudende:
Ik zie op de beelden een receptiebalie. Aan de balie staan (balie)medewerkers personen te woord. Achter deze personen staan twee jongens (hierna: de verdachte en de medeverdachte). Eén van deze jongens is gezet en heeft krulhaar. Deze jongen (hierna: de verdachte) kijkt richting de balie waarop een voorwerp ligt waarvan uit het dossier volgt dat dit een portemonnee is. Vervolgens lijkt het erop dat de verdachte met de medeverdachte spreekt, waarna zij beide naar de balie lopen. De verdachte spreekt kennelijk met een baliemedewerker, die (vanuit de positie van de verdachte bekeken) links voor hem staat. De rechteronderarm van de verdachte ligt op de balie. De verdachte stoot twee keer met zijn arm tegen het voorwerp (portemonnee) waardoor deze opzij wordt geschoven in richting van de medeverdachte. De baliemedewerker loopt weg. Vervolgens kijken de verdachte en zijn medeverdachte elkaar aan en pakt de medeverdachte het voorwerp weg van de balie en stopt dit onder zijn shirt. Beide verdachten stappen vervolgens weg van de balie en kijken om zich heen. De medeverdachte loopt weg en de verdachte loopt terug naar de balie.
3. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2019166200 van 6 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant02] (dossierpagina 19-20). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van
verbalisant:
Op 6 september 2019 ontving ik de monitor Aandachtsvestigingen alwaar de herkenning werd
gevraagd van twee verdachten van een diefstal portemonnee. Bij het zien van de camerabeelden
herkende ik één van de personen direct.
Ik herken die persoon op de foto als [verdachte01] , geboren op [geboortedatum01] 1993 te [geboorteplaats01] . Ik herken hem aan zijn vadsige postuur, zijn lange, krullende haren en haarkleur. Tevens herken ik de persoon aan zijn houding, de vorm van zijn bolle gezicht en de vorm van zijn wenkbrauwen.
Ik ben ambtshalve bekend met [verdachte01] . Het is mij bekend dat [verdachte01] deel uitmaakt van een groep overlastgevende veelplegers in mijn werkgebied. Hierom ben ik [verdachte01] wel eens tegen-gekomen in mijn werkgebied.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op: diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als de politierechter heeft opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en gelet de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van een portemonnee. Hij heeft daarbij kennelijk slechts oog gehad voor zijn financiële gewin en zich niet bekommerd om de schade en de overlast die dat handelen veroorzaakt. Zeker voor iemand die niet in Nederland woont is het buitengewoon hinderlijk om te worden bestolen van een portemonnee met daarin identiteitsbewijzen.
Uit het strafblad van de verdachte volgt dat hij eerder (ook onherroepelijk) ter zake van onder meer vermogensmisdrijven is veroordeeld, ook voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit. Bovendien liep de verdachte ten tijde van het plegen van dit feit nog in een proeftijd. Oplegging van een vrijheids-benemende straf is daarom gerechtvaardigd. Het hof houdt daarbij rekening met de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en met de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
In hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en op grond waarvan (subsidiair) is bepleit toepassing te geven aan artikel 9a Sr, dan wel een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, zien het hof – gelet op het voorgaande – geen aanleiding om af te zien van het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
één week passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.