ECLI:NL:GHAMS:2023:3713

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
23-002471-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake gekwalificeerde diefstal met vernietiging van straf en maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 20 oktober 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor gekwalificeerde diefstal. Het hof heeft het vonnis van de politierechter gedeeltelijk vernietigd, met uitzondering van de bevestiging van het vonnis voor het overige. De opgelegde straf en maatregel zijn herzien, waarbij het hof een gevangenisstraf van drie maanden heeft opgelegd met aftrek van voorarrest. Dit was een matiging ten opzichte van de eerder opgelegde vier maanden, omdat het hof oordeelde dat de redelijke termijn voor berechting was overschreden.

Het hof heeft de bewijsvoering aangevuld met camerabeelden en andere bewijsmiddelen, en heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten in de buurt van de plaats delict werd aangetroffen met gestolen goederen. De ernst van de diefstal en de eerdere veroordelingen van de verdachte zijn meegewogen in de strafoplegging. Daarnaast heeft het hof beslist dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder breekijzers, moeten worden teruggegeven aan de rechthebbende. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze al was gelast in een eerdere zaak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002471-20
datum uitspraak: 22 december 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 oktober 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 15-206939-20 en 23-003861-16 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1976,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf en maatregel, de beslissing ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging en de beslissing ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging aanvult.

Aanvullende bewijsmiddelen

Het hof vult het door de politierechter gebezigde bewijs aan met de volgende bewijsmiddelen:
1.
De eigen waarneming van het hof gedaan op basis van de ter terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2023 besproken camerabeelden.
Deze waarneming houdt in voor zover van belang en zakelijk weergegeven.
Twee mannen staan aan de ene zijde van het hek op het bedrijventerrein en een gezette man, neemt de goederen die door het hek worden aangegeven aan de andere zijde over.
2.
De eigen waarneming van het hof gedaan op de ter terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2023.
Deze waarneming houdt in voor zover van belang en zakelijk weergegeven.
Het postuur van de verdachte is gezet/corpulent.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen van 12 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (doorgenummerde pagina 31 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van bevindingen van voornoemde verbalisant.
Ik heb vandaag telefonisch contact gehad met [naam01] . Ik heb deze persoon gebeld omdat het kenteken (het hof begrijpt: kenteken [kenteken01] ) van de aanhangwagen op naam stond van zijn medehuisgenoot. Ik hoorde hem zeggen: Oh jullie hebben de aanhangwagen met mijn plaat erop? Ik ben vorige week woensdag verhuisd. Ik heb mijn buurjongen gevraagd of ik zijn aanhanger kon lenen voor het vervoer van afval van de keuken, karton, plastic etc. Ik heb de aanhangwagen op 11 augustus 2020 ‘s avonds afgekoppeld en neergezet in de voortuin van mijn woning. In de aanhanger zaten vooral reststukjes van plinten, kartonnen dozen en nog wat papieren met mijn adres. Ik kreeg een appje van mijn oude buurjongen met de volgende tekst: Ze hebben mijn aanhanger nodig, ben je nog wakker? Dit bericht is om 00.02 uur op 12 augustus 2020 gestuurd. Omdat ik al sliep, heb ik niet gereageerd. Toen ik vanmorgen wakker werd, zag ik dat de aanhanger weg was.

Aanvullende bewijsoverweging

In aanvulling op hetgeen de rechtbank heeft overwogen neemt het hof in aanmerking dat de verdachte samen met twee medeverdachten in een auto met aanhangwagen in de buurt van de plaats delict is aangetroffen met de kort daarvoor gestolen goederen in de aanhangwagen. Het hof acht deze feiten en omstandigheden redengevend voor het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Een aannemelijke deze redengevendheid ontkrachtende verklaring is door de verdachte niet gegeven. Op basis van de beelden acht het hof ook de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking bewezen.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van ijzer van een bedrijventerrein. Dergelijke diefstallen zijn ernstige feiten, die naast schade ook veel hinder voor de gedupeerde bedrijven meebrengen.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat, nu de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 december 2023 eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke diefstallen, op grond van de LOVS-oriëntatiepunten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden gerechtvaardigd is.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij – mede door zijn wens er voor zijn kinderen te kunnen zijn – gemotiveerd is om, na zijn detentie uit andere hoofde uitgezeten te hebben, niet opnieuw gedetineerd te raken. De verdachte heeft echter geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen. Daarnaast is hij, zoals hierboven vermeld, eerder onherroepelijk veroordeeld wegens soortgelijke delicten.
Het hof stelt vast dat het in artikel 6, eerste lid, EVRM opgenomen recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht is geschonden. De verdachte heeft op 3 november 2020 hoger beroep ingesteld en vandaag wordt eindarrest gewezen. Dit betekent dat de redelijke termijn is overschreden met ruim een jaar. Het hof is van oordeel dat dit matiging van de straf tot gevolg moet hebben, in die zin dat het hof in plaats van voornoemde gevangenisstraf van vier maanden een gevangenisstraf van drie maanden oplegt.
Het hof acht, alles afwegende en gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslagbeslissing

Het hof is van oordeel dat de onder de verdachte in beslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten drie breekijzers, dienen te worden teruggegeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 januari 2019 in de zaak met parketnummer 23-003861-16 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Het hof zal de vordering van het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren, omdat na het gelasten van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging bij onherroepelijk geworden arrest van dit hof van 30 juni 2022 in de zaak met parketnummer 23-000197-20, ook de volledige tenuitvoerlegging van deze straf bij arrest van 4 mei 2023 in de zaak met parketnummer 23-001104-22 is gelast. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, en de advocaat-generaal heeft dat niet betwist, dat ook dit arrest inmiddels onherroepelijk is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en maatregel, de beslissing ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging en de beslissing ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering
heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering
wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 3 STK breekijzer (1175117).
Verklaart de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23-003861-16 niet-ontvankelijk.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.E. Kwak, mr. M.J.A. Duker en mr. G.J.M. Kruizinga, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend en mr. M.C. de Rade, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 december 2023.
=========================================================================
[…]