ECLI:NL:GHAMS:2023:3724

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
23-002965-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van feitelijke aanranding van de eerbaarheid met betrekking tot de opgelegde straf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2021. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 20 maart 2023 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, maar het hof heeft besloten om de straf te wijzigen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid door het slachtoffer tijdens het uitgaan aan te raken. Het hof heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder het risico van verlies van zijn verblijfsvergunning. Uiteindelijk heeft het hof een geldboete van €750,00 opgelegd en 15 dagen hechtenis, waarbij het vonnis van de rechtbank voor het overige is bevestigd. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de rechters van de meervoudige strafkamer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002965-21
datum uitspraak: 3 april 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-036128-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht een voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, dat hij nadien ook niet in aanraking is gekomen met politie en justitie, dat hij een vaste baan en een bestendige relatie heeft en dat het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf tot gevolg kan hebben dat de verdachte zijn verblijfsvergunning kwijtraakt, gelet op artikel 3.86, eerste lid en onder a, van het Vreemdelingenbesluit.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid door tijdens het uitgaan de borsten en billen van het slachtoffer aan te raken. Met zijn handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij kennelijk enkel oog heeft gehad voor zijn eigen lustgevoelens en geen rekening heeft gehouden met de gevoelens van het slachtoffer.
Gelet op de ernst van het feit acht het hof in beginsel een taakstraf zoals opgelegd door de rechtbank passend en geboden is. Het hof ziet echter in de ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van de verdachte – met name betreffende het op het spel staan van zijn verblijfsvergunning - en het tijdsverloop aanleiding om daarvan af te wijken. Daarbij overweegt het hof dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep te kennen heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien en dat hij spijt heeft betuigd.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Anders dan de raadsman ziet het hof geen aanleiding een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. C.J. van der Wilt en mr. V.M.A. Sinnige in tegenwoordigheid van
mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 april 2023.
Mr. C.J. van der Wilt is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
[…]