ECLI:NL:GHAMS:2023:593

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
23-001520-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van mensensmokkel met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van mensensmokkel, waarbij hij een gezin heeft voorzien van onderdak, valse identiteitsdocumenten en vliegtickets. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis van de rechtbank, waarin hij tot een gevangenisstraf van acht maanden was veroordeeld, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte schuldig is aan mensensmokkel, gepleegd in vereniging met anderen, en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte heeft in de periode van 19 augustus 2015 tot en met 19 september 2015, samen met een medeverdachte, het gezin geholpen bij hun illegale doorreis naar Engeland. Het hof heeft de verklaringen van de aangevers als betrouwbaar beoordeeld en de verweren van de verdediging verworpen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk is, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de lange duur van de procedure en het feit dat er geen geweld is gebruikt. Het hof heeft ook een onttrekking aan het verkeer bevolen van een in beslag genomen gasbusje.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001520-19
datum uitspraak: 30 januari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-870642-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1965,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 1 januari 2016 te Eindhoven en/of Ede en/of (elders in) Nederland en/of Frankrijk,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer ander(en), te weten een persoon genaamd of althans zich noemende [naam 1] en/of [naam 2] en/of hun minderjarige kind
behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland of Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad,
of hem/haar daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of diens mededader(s)
- contact onderhouden met die [naam 1] en/of [naam 2] en/of
- die [naam 1] en/of [naam 2] en/of hun minderjarig kind opgehaald en/of vervoerd en/of
- die [naam 1] en/of [naam 2] en/of hun minderjarig kind van (tijdelijke) woonruimte voorzien (te Ede) en/of
- vliegtickets (met als bestemming Verenigd Koninkrijk) voor die [naam 1] en/of [naam 2] en/of hun minderjarig kind aangeschaft en deze aan vooornoemde perso(o)n(en) gegeven en/of
- die [naam 1] en/of [naam 2] en/of hun minderjarig kind van (valse/vervalste) Griekse identiteitsdocument(en) voorzien en/of
- die [naam 1] en/of [naam 2] en hun minderjarig kind naar de luchthaven van Eindhoven gebracht en/of (aldaar) op de luchthaven begeleid en/of
- die [naam 1] en/of [naam 2] (nadere) instructies en/of aanwijzingen gegeven,
terwijl verdachte, en/of diens mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

In hoger beroep gevoerd verweer en voorwaardelijke verzoeken

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft daartoe kort samengevat het navolgende aangevoerd.
Allereerst dienen de verklaringen van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) uitgesloten te worden van het bewijs, omdat zij in eerste instantie in elkaars aanwezigheid zijn gehoord. Hierdoor hebben zij hun verhaal op elkaar kunnen afstemmen.
Indien het hof van oordeel is dat hun verklaringen wel voor het bewijs gebezigd mogen worden, dan dienen deze verklaringen volgens de raadsman als ongeloofwaardig te worden beschouwd. Immers, [naam 1] en [naam 2] hebben een reden om belastend over de verdachte te verklaren, te weten eventuele wraakgevoelens en de mogelijkheid om een verblijfsvergunning aan te vragen.
Voorts is het standpunt van de verdachte dat hij, wanneer [naam 1] en [naam 2] en hun minderjarige kind (hierna: het gezin [naam 1] ) tijdens hun verblijf op pad gingen, zijn telefoon (meermalen) aan hen heeft uitgeleend. Op zijn telefoon zat volgens de verdachte geen code. Het kan dus zijn dat [naam 1] en [naam 2] zowel de foto’s van de originele Iraanse paspoorten, alsmede de afbeeldingen van de instapkaarten op de telefoon van de verdachte hebben gezet. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte ook helemaal niet in staat is om digitale apparaten te bedienen, laat staan om berichtjes te sturen of in het fotoalbum te kijken.
De advocaat-generaal heeft naar voren gebracht dat er geen reden is de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] uit te sluiten en voorts dat de verklaringen van de verdachte over zijn telefoon volstrekt ongeloofwaardig zijn.
Oordeel van het hof
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het enkele feit dat [naam 1] en [naam 2] in eerste instantie in elkaars aanwezigheid zijn gehoord, niet per definitie dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van (al) hun verklaringen. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] , omdat zij zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris, in het bijzijn van de verdediging, nogmaals afzonderlijk van elkaar zijn verhoord, waarbij zij gelijkluidend, consistent een zeer gedetailleerd over de gang van zaken hebben verklaard. Voorts vinden de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] steun in andere bewijsmiddelen. Gelet hierop acht het hof de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] betrouwbaar en zal het deze gebruiken voor het bewijs. Het verweer van de raadsman dienaangaande wordt derhalve verworpen.
Het hof schuift voorts de verklaring van de verdachte, inhoudende hij zijn telefoon regelmatig uitleende aan [naam 1] en [naam 2] en dat zij de foto’s van de Iraanse paspoorten en instapkaarten zelf op de telefoon hebben geplaatst, terzijde. Niet alleen biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt voor die suggestie, ook heeft de verdachte zelf bij de politie verklaard dat zijn telefoon een toegangscode had, die hij uiteindelijk ook aan de politie heeft gegeven (waarbij hij onderscheid maakte tussen de toegangs(pin)code en de simkaartcode). Voorts kan uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] worden afgeleid dat zij zelf over een telefoon beschikten, zodat de noodzaak om een telefoon te lenen ontbreekt.
Het verweer van de raadsman dat de verdachte niet over de capaciteiten beschikt om met zijn telefoon om te gaan wordt ook verworpen. Zoals hieronder in het kader van de bespreking van een voorwaardelijk verzoek nog verder aan de orde zal komen, blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte wel degelijk handelingen met zijn telefoon kan verrichten. Bovendien heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij accounts heeft op de apps [accounts] , hetgeen zijn stelling verder ondergraaft. Het hof betrekt hierbij tot slot dat de verdachte op de terechtzitting in eerste aanleg zelf heeft verklaard dat hij foto’s heeft gemaakt van de door het gezin [naam 1] achtergelaten paspoorten.
De overige door de verdediging gevoerde bewijsverweren worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen.
Voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft bij pleidooi en in het kader van haar bewijsverweren een drietal voorwaardelijke verzoeken gedaan. De advocaat-generaal heeft betoogd dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Ten aanzien van deze verzoeken overweegt het hof als volgt.
( I) Door de verdediging is een voorwaardelijk verzoek gedaan om de aangevers van de familie [naam 1] (het hof begrijpt: [naam 1] en [naam 2] ) te mogen horen over het gebruik van de telefoon door de verdachte en geld dat zij aan hem zouden hebben gegeven ‘indien en voor zover uw hof de verklaring van de aangevers geloofwaardig acht’.
Het hof wijst dit verzoek af omdat de noodzaak tot het opnieuw horen van de aangevers ontbreekt. De verdediging heeft reeds de mogelijkheid gehad om [naam 1] en [naam 2] uitvoerig bij de rechter-commissaris te horen en daarvan ook gebruik gemaakt. In de onderbouwing van het verzoek noch anderszins ziet het hof aanleiding de getuigen opnieuw te (laten) horen.
( II) Door de verdediging is een voorwaardelijk verzoek gedaan om een deskundige te benoemen ‘teneinde te kunnen vaststellen of de verdachte genoeg intelligent is om digitale apparatuur te bedienen’. Dit verzoek is door de verdediging gedaan tegen de achtergrond van de stelling dat de verdachte, gelet op zijn onvermogen om met digitale apparatuur om te gaan, niet in staat moet worden geacht met behulp van zijn telefoon te hebben meegewerkt aan mensensmokkel, in het bijzonder aan het vervalsen van documenten ten behoeve van die smokkel.
Het hof wijst het verzoek – mede gelet op de onderbouwing – af omdat de noodzaak van toewijzing niet is gebleken. Uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen volgt dat de verdachte wel degelijk met zijn telefoon handelingen heeft verricht om het gezin [naam 1] van valse/vervalste (Griekse) identiteitsdocumenten te voorzien. De vage bewoordingen van het verzoek bieden daarnaast geen aanknopingspunten voor een gericht, voor de beantwoording voor de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv relevant, onderzoek door een deskundige.
( III) Door de verdediging is een voorwaardelijk verzoek gedaan om een deskundige te benoemen ‘teneinde (…) de geestvermogens vast te stellen’ van de verdachte, ‘indien en voor zover uw hof het ongeloofwaardig acht dat [verdachte] niet kan lezen en schrijven en geen inzicht heeft in eenvoudige zaken’. Dit verzoek is door de verdediging gedaan tegen de achtergrond van de stelling dat niet bewezen kan worden dat de verdachte kon weten of ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang of doorreis van het gezin [naam 1] wederrechtelijk was.
Het hof wijst het verzoek – mede gelet op de onderbouwing – af omdat de noodzaak van toewijzing niet is gebleken. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen brengen met zich dat de verdachte – ondanks zijn mogelijke geestelijke beperkingen – wel degelijk wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de bedoelde toegang of doorreis wederrechtelijk was. De vage bewoordingen van het verzoek bieden daarnaast geen aanknopingspunten voor een gericht, voor de beantwoording voor de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv relevant, onderzoek door een deskundige.

Bewijsmiddelen

1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 maart 2019
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het gezin [naam 1] heeft ongeveer 20 à 25 dagen bij ons in huis in [plaats] verbleven. Zij zijn via mijn zwager, [medeverdachte] , bij ons gekomen. Op 19 september 2015 in de vroege ochtend ben ik met [medeverdachte] en het gezin [naam 1] naar het vliegveld in Eindhoven gereden. Mijn dochter heeft hun visa gecontroleerd.
2.
Een proces-verbaal met nummer 1603021730.VER van 2 maart 2016 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [C4]
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 maart 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam 1] :
[naam 3] was de reisagent. Later zijn we erachter gekomen dat zijn naam [medeverdachte] is. Want zijn zus en zwager spraken hem met de naam [medeverdachte] aan. Ook heb ik zijn identiteitskaart gezien en daarin stond de naam [medeverdachte] (het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte] ).
Wij zijn met al onze spullen in de trein gestapt en naar de stad Ede gegaan. Omdat wij een gezin waren konden wij beter naar het huis van zijn zus (het hof begrijpt: de medeverdachte en echtgenote van de verdachte: [verdachte] ) in Ede gaan. We zijn daar in de avond aangekomen en de volgende morgen is de reisagent weer vertrokken. In de periode dat wij in dat huis hebben verbleven, hebben wij de reisagent twee keer gezien. In de maand dat wij in de woning zijn verbleven heeft hij drie keer contact met ons opgenomen.
Ze hadden ons verteld dat zij paspoorten zouden regelen waarin foto’s zaten die op ons zouden lijken. Hij (het hof begrijpt: [medeverdachte] ) vroeg ons of wij een foto wilden maken van ons gezicht en naar hem wilden sturen. Hij stuurde ons van tijd tot tijd een foto van een paspoort waarin een foto zat die gelijkenis vertoonde met mijn dochter. Deze foto werd naar zijn zwager gestuurd en vervolgens werd mij verteld dat de foto in het paspoort op mijn dochter leek. Met de zwager bedoel ik [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] ). Ze vertelden toen dat wij het haar van onze dochter moesten verven zodat zij meer op de pasfoto in het paspoort zou lijken. Hij (het hof begrijpt: [medeverdachte] ) heeft later nog een foto gestuurd die op mij zou lijken maar die man leek totaal niet op mij. Later heeft hij ons beloofd dat hij paspoorten met onze eigen pasfoto’s zou kunnen leveren.
[medeverdachte] kwam met een auto naar het huis en toen vertelde hij dat wij met de auto zouden vertrekken. In de nacht heeft [medeverdachte] ons drie Griekse paspoorten gegeven en wij moesten van [medeverdachte] de handtekeningen uit de paspoorten proberen na te tekenen en onthouden. Dit zou ons tijdens de controle gevraagd kunnen worden. [medeverdachte] vroeg mij mijn GSM te halen en toen heeft hij alle berichten uit mijn telefoon gewist. Dit waren alle gesprekken tussen mij en [verdachte] en tussen mij en [medeverdachte] . [medeverdachte] en [verdachte] hebben ons samen met die auto van [medeverdachte] naar Eindhoven gebracht. Zij hadden thuis al de boardingcards afgedrukt. Wij moesten enkel maar naar de gate lopen en de rest zou geregeld worden.
Wij hadden Franse visums geregeld. Daarmee mochten wij in het Schengengebied reizen. Wij werden ongeveer 4 dagen of 1 week voor ons vertrek naar Engeland illegaal, toen waren onze visums verlopen. Wij hebben enkel in het huis van de zus van [medeverdachte] in [plaats] verbleven. Ze wisten allemaal dat ik illegaal in Nederland verbleef. Wij hebben hun dit verteld. De reisagent had ons gezegd dat wij absoluut geen Iraanse documenten bij ons mochten hebben. Wij hebben onze documenten bij hen achter moeten laten. In Eindhoven zijn wij opgepakt en naar Ter Apel gestuurd.
3.
Een proces-verbaal met nummer 1603021330.VER van 2 maart 2016 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [C9]
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 maart 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam 2] :
Wij waren op een gegeven moment op zoek naar een mogelijkheid om Iran te kunnen verlaten. Op 19 augustus 2015 zijn wij vanuit Iran naar Frankrijk gevlogen. Hij (het hof begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte] ) stelde voor dat wij bij zijn zus in [plaats] moesten gaan logeren. Het adres was [adres] . De zus woonde samen met haar man. De zwager van [medeverdachte] heet [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte, [verdachte] )
.Wij hebben ongeveer een maand in dat huis verbleven. De afspraak was dat wij een tijdje in het huis moesten wachten om ons vervolgens zo snel mogelijk door te kunnen sturen naar Engeland. Hij was op zoek naar look-a-like paspoorten waarmee wij naar Engeland zouden kunnen reizen. Met ‘hij’ bedoel ik [medeverdachte] . Dit zou volgens [medeverdachte] een maand duren. De zus en zwager waren op de hoogte dat wij zogenaamde passagiers waren van [medeverdachte] . Zij wisten dat wij daar in afwachting van een look-a-like paspoort in dat huis verbleven. [verdachte] zei dat hij de look-a-like paspoorten moet goedkeuren want hij zou een oog hebben voor dit soort dingen. Als een paspoort door hem zou worden goedgekeurd dan kon het niet misgaan. [medeverdachte] stuurde via WhatsApp een afbeelding van een paspoort welke voor mijn dochter was bedoeld naar [verdachte] . [verdachte] kon dan vergelijken en zijn mening geven over de gelijkenis met mijn dochter. De foto op het paspoort leek heel goed op mijn dochter, echter de haarkleur niet overeen. De haarkleur op de foto was bruin. Ik moest op advies van beiden de haarkleur van mijn dochter veranderen in de bruine kleur.
Elke bewoner in het huis wist dat wij illegaal in Nederland verbleven en op weg wilden naar Engeland. We hadden een Frans visum dat een maand geldig was. Ongeveer 20 dagen die wij in Nederland verbleven waren wij gewoon legaal. Ongeveer 10 dagen verbleven wij dus illegaal in Nederland. Ik en mijn man hebben dit aan [verdachte] verteld. [verdachte] adviseerde ons om zoveel mogelijk binnen te blijven en niet onnodig naar buiten te gaan.
Wij hebben ongeveer vijf keer foto’s moeten laten maken die we vervolgens naar [medeverdachte] moesten sturen. Wij vroegen waarom wij zo vaak foto’s moesten sturen. Hij vergeleek deze foto’s met paspoorten die hij op dat moment in zijn handen had. Toen [medeverdachte] zei dat alles was geregeld zag ik dat hij Griekse paspoorten had vervalst met daarop onze foto’s.
Met de auto zijn wij vanuit het huis in Ede naar de luchthaven in Eindhoven gereden.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 15-106297/064 van 15 juni 2016 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] [C16]
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op zaterdag 19 september 2015 werden [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] op de luchthaven Eindhoven aangehouden omdat zij in het bezit waren van een vals danwel vervalste identiteitskaart van Griekenland en wilde uitreizen naar Londen Stansted.
Door personeel van Brigade Eindhoven en van het Sluisteam werden de camerabeelden van 19 september 2015 van de luchthaven Eindhoven bekeken. Hier zagen zij dat [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] samen waren met een [medeverdachte] op de luchthaven van Eindhoven. [medeverdachte] nam later afscheid en liep richting de parkeerplaats P1.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen incident 4 juni 2016 met nummer 15-106297/123 van 15 juni 2016 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [naam 4] [E11]
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 11 april 2016 werd door personeel van het Sluisteam het perceel aan de [adres] te de doorzocht ter aanhouding en inbeslagname. Tijdens de doorzoeking is er onder andere een mobiele telefoon Samsung Galaxy, uniek goed nummer 20, onder [verdachte] in beslag genomen.
Ik heb de gegevens van de telefoon geanalyseerd en ik heb het volgende aangetroffen:
Drie elektronische vliegtickets, geldig voor de vlucht [nummer] , van Eindhoven naar Londen Stansted op 19 september 2015. De tickets staan op naam van:
• [naam 5]
• [naam 6]
• [naam 7]
De voornoemde drie namen komen overeen met de namen op de Griekse reisdocumenten welke werden gebruikt door de familie [naam 1] op 19 september 2015.
Fotokopieën van drie nationaal paspoorten van Iran en daarbij horende Franse Schengenvisa. Deze documenten staan op naam van de familie [naam 1] . Ik zag dat de visa geldig waren gemaakt tot en met 9 september 2015.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 19 augustus 2015 tot en met 19 september 2015 te Eindhoven en Ede en elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
anderen, te weten [naam 1] en [naam 2] en hun minderjarige kind
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland of Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad,
of hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft hij, verdachte, en/of diens mededaders
  • die [naam 1] en [naam 2] en hun minderjarig kind van (tijdelijke) woonruimte voorzien (te Ede) en
  • vliegtickets (met als bestemming Verenigd Koninkrijk) voor die [naam 1] en [naam 2] en hun minderjarig kind aangeschaft en deze aan voornoemde personen gegeven en
  • die [naam 1] en [naam 2] en hun minderjarig kind van (valse/vervalste) Griekse identiteitsdocumenten voorzien en
  • die [naam 1] en [naam 2] en hun minderjarig kind naar de luchthaven van Eindhoven gebracht en (aldaar) op de luchthaven begeleid en
  • die [naam 1] en [naam 2] (nadere) instructies gegeven,
terwijl verdachte, en diens mededader wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mensensmokkel, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, geen passende straf is. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte detentieongeschikt is, gelet op zijn medische situatie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van de smokkel van een gezin. Hij is deze personen behulpzaam geweest door hen onder andere van onderdak, valse of vervalste identiteitsdocumenten en vliegtickets te voorzien. Zijn zwager was daarbij de organiserende reisagent. Mensensmokkel is een ernstig feit, waarmee niet alleen een inbreuk wordt gemaakt op de (internationale) rechtsorde, maar ook een bijdrage wordt geleverd aan de instandhouding van een illegaal en crimineel circuit. Het gesmokkelde gezin betrof kwetsbare personen die veel geld hebben betaald voor de reis. Naar dat geld konden ze fluiten toen de doorreis naar het land van bestemming niet lukte.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 januari 2023 is hij eenmaal voor een winkeldiefstal veroordeeld tot een geldboete en is hij sinds het tenlastegelegde niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen.
Het hof is van oordeel dat voor een feit als het onderhavige een gevangenisstraf in beginsel passend is. Het hof ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheden van de onderhavige zaak aanleiding om in het voordeel van de verdachte daarvan af te wijken. Allereerst betreft het feiten waarbij geen geweld is gebruikt of personen fysiek in gevaar zijn gebracht. De verdachte is sindsdien niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Het hof neemt tevens de rolverdeling tussen de verdachte en zijn medeverdachte (zijn zwager) bij het bewezenverklaarde en de fysieke beperkingen van de verdachte in aanmerking. Bovendien gaat het om een oud feit en is de redelijke termijn in aanzienlijke mate overschreden. De verdachte is op 11 april 2016 in verzekering gesteld. De strafrechtelijke procedure beloopt inmiddels ruim zes en een half jaar. Hij heeft hoger beroep ingesteld op 15 april 2019. Het hof wijst arrest op 30 januari 2023. De totale schending van de redelijke termijn in hoger beroep bedraagt een jaar en negen maanden. Het hof acht een (langere) gevangenisstraf onder al deze omstandigheden niet (meer) passend.
Voorwaardelijk verzoek
Door de verdediging is een voorwaardelijk verzoek gedaan om een deskundige onderzoek te laten doen naar de detentiegeschiktheid van de verdachte ‘indien en voor zover uw Hof van oordeel is, dat [verdachte] niet detentie ongeschikt is’.
Het hof wijst het verzoek af omdat in het dossier – en in bijzonder in de stukken over de medische situatie van de verdachte – onvoldoende aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de conclusie dat het aannemelijk is dat de verdachte detentieongeschikt is. Voorts speelt bij de afwijzende beslissing een rol dat het hof de verdachte in de onderhavige zaak geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Onttrekking aan het verkeer

Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte begane feit aangetroffen. Het behoort aan de verdachte toe en kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Het zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 57, 63 en 197a van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
STK Gas NATO Betreft een gasbusje.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. H.J.M. Smid-Verhage en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2023.
Mr. H.J.M. Smid-Verhage is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
========================================================================