In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 2000, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het verkopen van heroïne en cocaïne op 12 maart 2021. Het hof heeft de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens de zitting in hoger beroep, als bewijsmiddel toegevoegd aan de reeds bestaande bewijsmiddelen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een meldplicht bij de Reclassering. De advocaat-generaal had een zwaardere straf geëist, maar de verdediging pleitte voor een taakstraf, gezien de verdachte sindsdien niet meer met politie en justitie in aanraking was gekomen.
Het hof heeft de strafoplegging heroverwogen en besloten om de gevangenisstraf te vervangen door een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van honderd uren. Dit besluit is genomen met inachtneming van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om een straf voorwaardelijk op te leggen als de verdachte zich heeft verbeterd. Het hof heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen geldbedragen bevolen, aangezien deze door de verdachte zijn verkregen via de bewezen feiten. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en zijn huidige situatie, waarbij hij blijk geeft van de ambitie om zijn criminele verleden achter zich te laten.