ECLI:NL:GHAMS:2023:618

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
200.314.103/01 en 200.314.103/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverhaal en onderhoudsbijdrage

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin werd bepaald dat hij een verhaalsbijdrage van € 500,- per maand aan de gemeente moet betalen voor de bijstandsverlening aan zijn ex-partner en hun kinderen. De man heeft in hoger beroep verzocht om deze verhaalsbijdrage op nihil te stellen, omdat hij onvoldoende draagkracht zou hebben. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 januari 2023, waarbij de man niet verscheen, maar de gemeente wel vertegenwoordigd was. De man heeft in zijn hoger beroep aangevoerd dat hij de vastgestelde onderhoudsbijdrage niet kan betalen en dat hij recht heeft op een zorgkorting, omdat hij de kinderen de helft van de tijd bij zich heeft. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie en dat hij geen zorgkorting kan krijgen zonder een concrete zorgregeling. Het hof heeft de verhaalsbijdrage uiteindelijk vastgesteld op € 336,- per maand voor beide kinderen gezamenlijk, met ingang van 1 augustus 2021. Het verzoek van de man om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad is afgewezen, omdat het hof op dat moment uitspraak deed in de hoofdzaak. De beschikking is op 14 maart 2023 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 14 maart 2023
Zaaknummers: 200.314.103/01 en 200.314.103/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/712842 / FA RK 22-394
in de zaak in hoger beroep van:
[de man ] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verzoeker in het incident,
advocaat: mr. Z Taşpinar, (onttrokken)
hierna te noemen: de man,
tegen
Gemeente [plaats A] ,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: de gemeente.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
De man is op 13 juli 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 april 2022 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het beroepschrift bevat tevens een verzoek tot schorsing van de werking van die beschikking.
1.2
De gemeente heeft zich bij brief van 11 oktober 2022 verweerd tegen het hoger beroep van de man.
1.3
Op 6 januari 2023 heeft de advocaat van de man zich onttrokken.
1.4
De mondelinge behandeling heeft op 26 januari 2023 plaatsgevonden.
De gemeente is verschenen, vertegenwoordigd door [X] .
De man, is hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De man en [de vrouw] (hierna: de vrouw) hebben een relatie gehad. Tijdens hun relatie zijn geboren [kind 1] [in] 2018 en [kind 2] [in] 2020 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De man heeft de kinderen erkend.
2.2
De gemeente verleent aan de vrouw bijstand sinds 16 oktober 2020 naar de norm voor een alleenstaande ouder op grond van de Participatiewet. De bijstand wordt verleend mede ten behoeve van de kinderen.
2.3
Bij brief van 2 juni 2021 heeft de gemeente de man verzocht een informatieformulier in te vullen teneinde de gemeente in de gelegenheid te stellen om te onderzoeken of de man een onderhoudsbijdrage kan betalen en, zo ja, een verhaalsbijdrage vast te stellen. Bij brief van 18 juni 2021 heeft de gemeente dit verzoek herhaald. Op 28 juli 2021 heeft de gemeente een brief aan de man gezonden, inhoudend het besluit dat de verhaalsbijdrage door de gemeente is vastgesteld op € 500,- per maand met ingang van 1 augustus 2021.
2.4
Bij brief van 20 oktober 2021 heeft de gemeente een tweede aanmaning gestuurd.
2.5
Op 22 november 2021 heeft de gemeente besloten de verhaalsbijdrage in rechte te laten vaststellen omdat de man de verhaalsbijdrage niet betaalt.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de gemeente – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de man met ingang van 1 augustus 2021 een verhaalsbijdrage van € 500,- per maand dient te voldoen aan de gemeente.
3.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat de door de man te betalen verhaalsbijdrage met ingang van 1 augustus 2021 op nihil wordt gesteld, althans een zodanig bedrag vast te stellen dat het hof in goede justitie juist acht, met als ingangsdatum de datum van de door het hof te geven beschikking.
Daarnaast verzoekt de man de werking van de bestreden beschikking te schorsen.
3.3
De gemeente heeft zich ter zitting in hoger beroep akkoord verklaard met het bepalen van een bijdrage in de kosten van de kinderen van in totaal € 340,- voor beide kinderen gezamenlijk.

4.Beoordeling van het hoger beroep

Zaaknummer 200.314.103/01
4.1
In hoger beroep is aan de orde de door de man, in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens de kinderen, met ingang van 1 augustus 2021 aan de gemeente te betalen bijdrage in verband met de bijstand die de gemeente aan de vrouw, mede ten behoeve van de kinderen, verstrekt. Aan de orde zijn de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man.
4.2
De man heeft in hoger beroep het volgende aangevoerd. De man heeft onvoldoende draagkracht om de vastgestelde onderhoudsbijdrage te voldoen. Bovendien moet bij de vaststelling van zijn draagkracht rekening worden gehouden met 35% zorgkorting aangezien de kinderen de helft van de tijd bij hem zijn en daarnaast met zijn draagplicht in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn derde dochter, [kind 3] , geboren [in] 2020. De man vindt de ingangsdatum van 1 augustus 2021 onredelijk. Hij kon pas met ingang van de datum van de bestreden beschikking rekening houden met de onderhoudsverplichting. De hierdoor ontstane achterstand kan hij onmogelijk voldoen.
4.3
De gemeente heeft zich ter zitting in hoger beroep desgevraagd akkoord verklaard met het bepalen van een bijdrage in de kosten van de kinderen van in totaal € 340,- voor beide kinderen gezamenlijk en te kennen gegeven nog niet tot verhaal van de vastgestelde bijdrage te zijn overgegaan.
4.4
Het hof overweegt als volgt. De man heeft verzuimd om op het verzoek van de gemeente in het kader van de verhaalsbijdrage enig inzicht te verstrekken in zijn (financiële) situatie. Ook in het kader van de procedure in eerste aanleg en in onderhavige procedure in hoger beroep heeft de man nagelaten om financiële gegevens over te leggen.
Bij de stukken bevindt zich een rapportage “Terugvordering en Verhaal – Inkomstenverhouding-details” van de gemeente van 30 november 2021. In deze rapportage zijn de inkomensgegevens van de man in de maanden mei tot en met november 2021 - waarover de gemeente beschikt via Suwinet Inkijk - opgenomen. Uit deze rapportage blijkt dat de man in deze periode gemiddeld € 2.333,- per maand (bruto) verdiende.
Bij gebrek aan verdere informatie, zal het hof daarom in de berekening van de kinderalimentatie uitgaan van een inkomen aan de zijde van de man van € 2.333,- bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld, gebaseerd op bovengenoemde gegevens van Suwinet.
De ingangsdatum
4.5
De man verzoekt de ingangsdatum te bepalen op de datum van de bestreden beschikking.
Het hof volgt de man niet in dit standpunt. De man kon immers al sinds de eerste brief van de gemeente van 2 juli 2021 erop bedacht zijn dat hij een betalingsverplichting zou kunnen hebben waarop aanspraak zou kunnen worden gemaakt. Vervolgens heeft hij nog een tweede brief ontvangen op 18 juni 2021 en ten slotte is hem bij brief van 28 juli 2021 de ingangsdatum van 1 augustus 2021 aangezegd. Het was aan de man om te reageren op de verzoeken in de brieven van de gemeente. Dit heeft hij nagelaten, terwijl hij geen feiten en of omstandigheden heeft aangevoerd die zouden kunnen maken dat het uitblijven van een reactie hem niet kan worden, toegerekend/aangerekend en ertoe zou moeten leiden dat de betalingsverplichting op een later tijdstip dan 1 augustus 2021 zou moeten ingaan. Het hof zal de ingangsdatum bekrachtigen.
De behoefte van de kinderen
4.6
Het hof berekent de behoefte van de kinderen naar de tarieven van 2020, aangezien de vrouw sinds oktober 2020 een uitkering ontvangt. Bij de bepaling van de behoefte van de kinderen neemt het hof het gemiddelde inkomen van de man van € 2.333,- bruto als uitgangspunt. Dit komt neer op een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 2.253,- per maand, inclusief het kindgebonden budget van € 182,- per maand. Daarbij gaat het hof ervan uit dat de vrouw geen inkomen had. Aan de hand van de NIBUD-tabellen, wordt zoals gebruikelijk de tabel voor twee kinderen toegepast. Het aantal punten in aanmerking genomen, berekent het hof de behoefte van de kinderen op basis van de tabel 2020 op € 453,- per maand voor beide kinderen gezamenlijk, welke geïndexeerd naar 2021 € 467,- per maand bedraagt.
De draagkracht van de man
4.7
Bij de berekening van de draagkracht van de man in 2021 resulteert het bruto inkomen € 2.333,- per maand in een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 2.114,- per maand.
De draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.000)] nu het netto besteedbaar inkomen hoger is dan € 1.700,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man op het besteedbaar inkomen 30% in mindering wordt gebracht in verband met forfaitaire woonlasten dat rekening wordt gehouden met een bedrag van € 1.000,- aan overige lasten en dat wordt uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70.
Het hof stelt de draagkracht van de man op grond van voormelde formule vast op € 336,- per maand.
Met betrekking tot de draagkracht van de vrouw overweegt het hof dat, nu zij een bijstandsuitkering ontvangt, geen rekening wordt gehouden met een minimale draagkracht aan haar zijde.
De zorgkorting
4.8
De enkele stelling van de man in zijn hoger beroepschrift dat hij de helft van de tijd voor de kinderen zou zorgen, is onvoldoende om rekening te houden met een zorgkorting van 35%. Omdat de man op geen enkele wijze concreet heeft aangegeven hoe de zorgregeling er wekelijks uitziet, zal het hof geen rekening houden met een zorgkorting. Daarnaast zal het hof ook geen rekening houden met een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn dochter, [kind 3] . In het uittreksel Basisregistratie Personen, dat het hof ambtshalve heeft opgevraagd, is deze door de man genoemde derde dochter niet als kind van de man geregistreerd. Daaruit begrijpt het hof dat de man deze dochter niet heeft erkend, zodat niet bekend is of op de man een onderhoudsverplichting rust, noch wat haar behoefte aan een bijdrage is en wat het aandeel van de man daarin zou zijn.
De slotsom
4.9
Gelet op het voorgaande stelt het hof de draagkracht van de man vast op € 336,- per maand.
4.1
De berekeningen die het hof heeft gemaakt, zullen aan deze beschikking worden gehecht.
Zaaknummer 200.314.103/02
4.11
De man verzoekt de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking. Hij voert aan dat tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking tot beslaglegging en een financiële noodsituatie zal leiden.
4.12
Aangezien het hof heden uitspraak in de hoofdzaak doet, heeft de man geen belang meer bij zijn verzoek, zodat dit zal worden afgewezen.
4.13
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.314.103/01
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens de kinderen, [kind 1] , geboren [in] 2018 en [kind 2] , geboren [in] 2020, aan de gemeente te betalen verhaalsbijdrage met ingang van 1 augustus 2021 op € 336,- (DRIEHONDERDZESENDERTIG EURO) per maand voor beide kinderen gezamenlijk;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
in de zaak met zaaknummer 200.314.103/02
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. C.M.J. Peters en mr. A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 14 maart 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.