ECLI:NL:GHAMS:2023:662

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
23-001295-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van gevangenisstraf en taakstraf voor het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en boksbeugel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1969, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, voor het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen en een boksbeugel. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van 180 dagen geëist, waarvan 102 dagen voorwaardelijk, en daarnaast een taakstraf van 180 uren. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in grote lijnen gevolgd, maar heeft de gevangenisstraf aangepast naar 180 dagen, met 101 dagen onvoorwaardelijk en 2 jaren proeftijd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn financiële problemen en de impact van detentie op zijn gezin. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, maar heeft dit niet als reden voor een lagere straf genomen. De verdachte heeft blijk gegeven van inzicht in zijn handelen en spijt betuigd. Het hof heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de straffen opgelegd in overeenstemming met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001295-22
datum uitspraak: 21 februari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdend te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2020 in de strafzaak onder parketnummer 10-701001-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1969,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis zal opheffen.

Oplegging van straffen

De rechtbank Rotterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 102 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof begrijpt dat de advocaat-generaal zijn eis zo heeft willen formuleren dat de verdachte, na aftrek van het voorarrest, niet opnieuw gedetineerd raakt, en gaat er dan ook vanuit dat de voorwaardelijk geëiste straf 101 dagen bedraagt. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis wordt opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair verzocht om een straf op te leggen, gelijk aan de straf die de advocaat-generaal heeft gevorderd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om – in geval het hof komt tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf – in het arrest op te nemen dat die straf ten uitvoer zal worden gelegd in de kleinschalige voorziening van de penitentiaire inrichting te [naam01] , zodat de verdachte nog in staat is enige werkzaamheden voort te zetten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op oudejaarsnacht een geladen vuurwapen en een boksbeugel voorhanden gehad in het uitgaansgebied van Rotterdam. Ongecontroleerd bezit van wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich, nu zulke wapens geschikt zijn om aanzienlijk letsel toe te brengen waardoor de gezondheid van anderen ernstig kan worden geschaad of zelfs hun leven in gevaar kan worden gebracht. Verder draagt het bezit van dergelijke wapens sterk bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De verdachte is blijkens zijn uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 januari 2023 niet eerder ten aanzien van soortgelijke feiten strafrechtelijk veroordeeld en hij is ook ná de onderhavige feiten niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen.
Voorts constateert het hof een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Het hoger beroep is immers door de verdachte op 26 augustus 2020 ingesteld, terwijl het hof op 21 februari 2023 arrest wijst en dus niet binnen de geldende termijn van 24 maanden. De redelijke termijn is dus met bijna 6 maanden overschreden. Het hof volstaat met deze constatering, aangezien het al in ruime mate rekening houdt met de -ook door het verstrijken van de tijd- gewijzigde omstandigheden van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform de daarvoor geldende oriëntatiepunten in beginsel passend en geboden is. Het hof ziet echter in de zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om in het voordeel van de verdachte daarvan af te wijken. Ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte open geweest over de verschillende problemen waarmee hij kampt. Zo heeft de verdachte aanzienlijke (gok)schulden, waarop hij momenteel moet aflossen teneinde een faillissement af te wenden. Hij is daartoe in staat omdat hij – als zelfstandig ondernemer – een langlopende- en goedbetaalde opdracht in [land] heeft, waar hij tevens woonachtig is. Ook voldoet hij de vaste lasten van de woning in Nederland waar zijn echtgenote en kinderen verblijven, met wie de relatie momenteel op heel gespannen voet staat. Indien de verdachte gedetineerd zou raken zou dat desastreuze gevolgen hebben voor zijn financiële situatie. Daarnaast bestaat de kans dat hij zijn woning zal verliezen, waardoor zijn gezin op straat zal komen te staan. Verder heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien en heeft hij spijt betuigd.
Het hof acht een gevangenisstraf, langer dan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, onder al deze omstandigheden niet in het belang van de verdachte. Het hof zal daarom een groot deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen en daaraan een proeftijd voor de duur van 2 jaren verbinden. Daarnaast wordt een onvoorwaardelijke taakstraf opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
101 (honderdéén) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. E. van Die en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 februari 2023.