ECLI:NL:GHAMS:2023:738

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
22/00236
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.J.P.M. de Haas
  • M.L. Leijdekker
  • J-P.R. van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake parkeerbelasting en zichtbare bebording in Amstelveen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2022, betreffende een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende, wonende te [Z], had zijn auto geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te betalen. De heffingsambtenaar van de gemeente Amstelveen had de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden, maar de gemachtigde van de belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar de hoorplicht niet heeft geschonden, aangezien de gemachtigde meerdere keren is uitgenodigd voor een hoorgesprek maar niet heeft gereageerd.

Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de belanghebbende niet kon stellen dat hij niet op de hoogte was van de parkeerbelasting, omdat er voldoende zichtbare bebording aanwezig was die het betaald parkeren aangaf. Het Hof verwijst naar de bijgevoegde foto’s die aantonen dat er duidelijk zichtbaar borden waren geplaatst. De belanghebbende had zich hierop moeten voorbereiden en had kunnen weten dat hij parkeerbelasting verschuldigd was.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen aanleiding gezien voor een kostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/00236
14 maart 2023
vierde meervoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )
tegen de uitspraak van 17 maart 2022 in de zaak met kenmerk AMS 21/3172 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amstelveen, de heffingsambtenaar.

De heffingsambtenaar heeft toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen. Het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende laten weten dat geen zitting zou plaatsvinden tenzij hij daarom zou verzoeken. Hij heeft een dergelijk verzoek niet gedaan. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Gronden

1. De auto van belanghebbende met het kenteken [kenteken] stond - naar tussen partijen niet in geschil is - geparkeerd ter hoogte van Uilenstede, gemeente Amstelveen, zonder dat de daar verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.
2. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar belanghebbendes gemachtigde meer dan voldoende in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. In dit verband wijst het Hof op de contacten tussen de heffingsambtenaar en de gemachtigde zoals te lezen in bijlagen 12 en 13 van het verweerschrift in eerste aanleg waaruit onder meer volgt dat belanghebbendes gemachtigde meerdere malen concrete data en tijdstippen zijn voorgesteld voor een hoorgesprek, dat belanghebbendes gemachtigde [, na de eerder voorgestelde data te hebben afgewezen,] op het laatste voorstel niet heeft gereageerd, ook niet nadat hij daarop is gewezen en hij – hoewel daartoe expliciet in de gelegenheid gesteld – evenmin zijnerzijds een voorstel heeft gedaan voor een datum en tijdstip voor het houden van een hoorgesprek. Dat belanghebbendes gemachtigde geen gebruik heeft gemaakt de mogelijkheden om gehoord te worden, komt onder deze omstandigheden geheel voor belanghebbendes rekening en risico. Uit het een en ander trekt het Hof - met de rechtbank - de conclusie dat de heffingsambtenaar de hoorplicht ex artikel 7:2, lid 1, Awb niet heeft geschonden.
3. Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn standpunt dat hij niet wist en ook niet kon weten dat hij op de parkeerlocatie parkeerbelasting verschuldigd was omdat er geen duidelijk zichtbare bebording aanwezig was waaruit bleek dat hij voor het parkeren moest betalen. Het Hof stelt voorop dat een parkeerder op grond van vaste jurisprudentie voorafgaand aan het parkeren onderzoek moet doen naar mogelijkheden daartoe alsmede de vraag of ter plaatse parkeerbelasting is verschuldigd. Het betaald parkeren regime van de gemeente Amstelveen wordt op straat kenbaar gemaakt door het plaatsen van parkeerautomaten en borden. Zoals volgt uit de foto’s die zijn bijgevoegd als bijlagen 18 en 19 bij het verweerschrift in eerste aanleg, bevond zich rondom de onderhavige parkeerlocatie tenminste één duidelijk zichtbaar betaald parkeren bord. Belanghebbendes gemachtigde heeft van deze foto’s kennis kunnen nemen en had zich hieromtrent desgewenst kunnen uitlaten in zijn reactie op het verweerschrift d.d. 23 januari 2022. De heffingsambtenaar was niet gehouden die foto’s voor het indienen van het beroepschrift ter kennis van belanghebbende te brengen. Belanghebbende had dan ook kunnen weten dat voor het parkeren parkeerbelasting moet worden voldaan. Daarom slaagt deze grond niet.
4. De strekking van artikel 10:3, lid 3, van de Awb brengt slechts mee dat in de bezwaarfase de heroverweging moet geschieden door een ander dan degene die (in feite) het primaire besluit heeft genomen. De heffingsambtenaar heeft gemotiveerd aangevoerd het besluit in primo (de naheffingsaanslag) en de uitspraak op bezwaar krachtens ondermandaat zijn genomen door verschillende functionarissen die niet aan elkaar ondergeschikt zijn. Het dossier bevat geen aanwijzingen voor het tegendeel en het Hof ziet geen aanleiding aan de juistheid van het betoog van de heffingsambtenaar te twijfelen. Uit de gedingstukken komt dan ook niet naar voren dat de heffingsambtenaar artikel 10:3, lid 3, van de Awb in formele of in materiële zin heeft overtreden. Het betoog van de heffingsambtenaar vindt daarentegen enige steun in de omstandigheid dat het parkeren is geconstateerd door een ander (zie bijlage 20 bij het verweerschrift in eerste aanleg) dan degene die de uitspraak op bezwaar heeft ondertekend.
5. Uit het in eerste aanleg door de heffingsambtenaar overgelegde mandaatbesluit blijkt dat de directeur [B] is verleend om uitspraak op bezwaar te doen.
6. De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. Daarom is de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
7. Voor een kostenvergoeding ziet het Hof geen aanleiding.
De mondelinge uitspraak is gedaan op 14 maart 2023 door mrs. F.J.P.M. de Haas, M.L. Leijdekker en J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van H.A.S. Roozeboom als griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier. De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.