ECLI:NL:GHAMS:2023:890

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
23-002673-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne invoer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1958, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het opzettelijk invoeren van cocaïne in Nederland. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne op 16 september 2022 te Schiphol. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met een vlucht vanuit Curaçao arriveerde en dat cocaïne was verstopt in de voering van zijn koffer. Het hof oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de invoer van cocaïne, gezien de omstandigheden waaronder hij de koffer gebruikte en het feit dat hij zich blootstelde aan de aanmerkelijke kans dat er drugs in de koffer zat. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en legde een gevangenisstraf op van 240 dagen, waarvan 165 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de reeds ondergane voorarrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002673-22
datum uitspraak: 6 januari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 september 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-235803-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1958,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 september 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt.

Bewijsoverweging

Het hof is van oordeel dat de verdachte, gelet op de feiten en omstandigheden die volgen uit de bewijsmiddelen – en die in geval van cassatie zullen worden uitgewerkt - voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne in Nederland. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte op 16 september 2022 met een vlucht vanuit Curaçao op Schiphol is aangekomen. In de voering van de door hem meegevoerde koffer bleek cocaïne verstopt te zitten. Als uitgangspunt geldt dat een passagier die per vliegtuig een bagagestuk met zich meevoert, geacht wordt met de inhoud daarvan bekend te zijn en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk kan worden gehouden. Van dat uitgangspunt moet worden afgeweken wanneer uit feiten en omstandigheden aannemelijk wordt dat die wetenschap niet heeft bestaan en de verdachte daarmee niet bekend had hoeven zijn. Hiervan is naar het oordeel van het hof echter geen sprake.
Het is een feit van algemene bekendheid dat vanuit landen als Curaçao – een zogenoemd bronland – frequent harddrugs wordt gesmokkeld naar Europa. De verdachte heeft een koffer van een ander gebruikt zonder deze deugdelijk te controleren, nota bene terwijl zijn gevoel bij deze koffer blijkens de verklaring van de verdachte zelf tijdens zijn verhoor bij de politie op 17 september 2022 al niet goed was en er krassen op de koffer zaten. Voorts zijn door anderen telefoonnummers uit de telefoon van de verdachte gewist en zou de verdachte op Schiphol worden opgehaald door een voor hem onbekende persoon. Op grond van al deze feiten en omstandigheden heeft de verdachte zich naar het oordeel van het hof blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat in de door hem meegebrachte koffer cocaïne verpakt zat en dat hij deze aanmerkelijke kans, door (de inhoud van) de koffer niet grondig te controleren en deze mee te nemen op zijn vlucht naar Nederland, ook bewust heeft aanvaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 september 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 165 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Aangezien de verdachte - die van 30 november 2022 tot de aanvang van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op 6 januari 2023 geschorst is geweest uit de voorlopige hechtenis – reeds 75 dagen in voorarrest heeft doorgebracht, heeft de advocaat-generaal voorts de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis per 6 januari 2023 gevorderd.
De raadsvrouw heeft gesteld dat het niet wenselijk is dat de verdachte opnieuw gedetineerd zou raken, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. Door de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, heeft de verdachte zijn kamer bij [stichting01] en de begeleiding die hij van het Leger des Heils ontvangt, kunnen behouden. Hij gedraagt zich goed omdat hij deze hem geboden kans niet wil kwijtraken en hij gebruikt naar eigen zeggen al geruime tijd geen drugs meer. Ook is sprake van beschermingsbewind. De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de duur van het door de verdachte reeds ondergane voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid van 837,52 gram is van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Deze verspreiding en handel gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde komt enkel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als passende straf in aanmerking. Dit klemt te meer nu de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 december 2022, zij het langer geleden, meermalen eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof gelet op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het invoeren van een hoeveelheid van tussen de 500 en 1000 gram cocaïne, wordt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 tot 8 maanden genoemd.
Het hof heeft echter ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze door de raadsvrouw en de verdachte ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. Het hof acht het – evenals de advocaat-generaal en de raadsvrouw – onwenselijk om de huidige positieve situatie en ontwikkelingen in het leven van de verdachte te doorkruisen met het opleggen van een gevangenisstraf die ertoe zou leiden dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt.
Daarom zal het hof een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Hiermee wil het hof enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde benadrukken en beoogt het anderzijds de verdachte ervan te doordringen zich in de toekomst verre te houden van het plegen van strafbare feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
165 (honderdvijfenzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. S.M.M. Bordenga en mr. S. Jongeling, in tegenwoordigheid van mr. I.
Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 januari 2023.