ECLI:NL:GHAMS:2023:939

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
200.318.166/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststellen zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder tot het vaststellen van een zorgregeling voor haar minderjarige zoon. De moeder had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2022 aangevochten, waarin haar verzoek om een zorgregeling was afgewezen. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een consistente zorgrelatie van de moeder met de minderjarige, en dat het vaststellen van een zorgregeling niet in het belang van het kind was. De moeder had verzocht om een zorgregeling waarbij de minderjarige elk weekend bij haar zou verblijven, maar het hof concludeerde dat de moeder in de afgelopen jaren niet in staat was geweest om regelmatig contact met de minderjarige te onderhouden. De minderjarige, inmiddels veertien jaar oud, had aangegeven geen omgang met zijn moeder te wensen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de wensen van de minderjarige en de noodzaak van een betrouwbare en voorspelbare ouderlijke rol.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.318.166/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/670867 / FA RK 19/5001
Beschikking van de meervoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Bouwmeester te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.J. Kim-Meijer te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende is (verder) aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 20 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 18 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van de rechtbank van 20 juli 2022.
2.2
De vader heeft op 4 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de moeder van 23 november 2022, inhoudende het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 16 juni 2022;
- een bericht van de moeder van 10 maart 2023, met bijlagen.
2.4
De voorzitter heeft op 16 maart 2023, in bijzijn van de griffier, via beeldbellen met [minderjarige] gesproken. De inhoud van dit gesprek is ter zitting zakelijk weergegeven en partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 20 maart 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een collega, mr. P.E. de Haas. De advocaat van de moeder en mr. de Haas hebben afwisselend het woord gevoerd. Voor de moeder was ook een tolk in de Engelse taal aanwezig, de heer A. Maduro;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaten hebben pleitnotities overgelegd.
De raad heeft, bij bericht van 20 maart 2023, laten weten niet aanwezig te zullen zijn bij de mondelinge behandeling in hoger beroep, vanwege ziekte van de zittingsvertegenwoordiger. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard de zaak door te willen laten gaan, ook zonder de aanwezigheid van de raad, omdat zij aanhouding van de zaak niet in het belang achten van [minderjarige] .

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2009 te [plaats B] gehuwd. Het huwelijk is op 3 juni 2021 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de beschikking van de rechtbank van 14 oktober 2020, waarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken.
De vader heeft de Nederlandse nationaliteit. De moeder heeft de Nigeriaanse en de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Partijen hebben een minderjarige zoon, [minderjarige] , geboren [in] 2008 te [plaats C] , Nigeria. [minderjarige] heeft de Nederlandse nationaliteit.
Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de vader in [plaats A] . De moeder verblijft op dit moment bij een vriendin in [plaats A] .
3.3
Bij beschikking van 27 september 2019 heeft de rechtbank voorlopige voorzieningen getroffen. Hierbij is, voor zover in hoger beroep van belang, [minderjarige] aan de vader toevertrouwd en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) tussen de ouders bepaald, waarbij de moeder [minderjarige] eenmaal per veertien dagen een weekend bij zich heeft, op een andere plek dan in de echtelijke woning.
3.4
Bij de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 14 oktober 2020 is, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en is de raad verzocht advies uit te brengen ten aanzien van de zorgregeling en het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] .
3.5
De raad heeft op 26 oktober 2021 een rapport uitgebracht (hierna: het raadsrapport). De raad adviseert de rechtbank daarin om de definitieve uitspraak ten aanzien van de zorgregeling aan te houden voor de duur van negen maanden, in afwachting van de bevindingen van de hulpverlening (Sensa Zorg) ten aanzien van een begeleid omgangstraject. De raad acht het in het belang van [minderjarige] dat er opnieuw begeleide omgang wordt opgestart zodat de band tussen [minderjarige] en de moeder kan worden hersteld. Tijdens de begeleiding kan de moeder laten zien dat zij afspraken kan nakomen en dat zij voorspelbaar en betrouwbaar voor [minderjarige] is. Verder dient de vader begeleid te worden om het contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder te accepteren en om [minderjarige] hierbij te ondersteunen. Om de begeleide omgang te kunnen volgen en coördineren acht de raad het noodzakelijk dat een regievoerder, bijvoorbeeld van het Ouder- en Kindteam (OKT), het gezin begeleidt.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een zorgregeling tussen haar en [minderjarige] afgewezen. De moeder had een zorgregeling verzocht waarbij [minderjarige] ieder weekend van vrijdagmiddag tot zondagavond bij haar verblijft, met daarbij een nader te bepalen dag gedurende de week. Ook verzocht zij een feest- en vakantiedagen regeling waarbij [minderjarige] de helft van de feest- en vakantiedagen bij haar verblijft.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar verzoek in eerste aanleg alsnog (deels) toe te wijzen door te bepalen dat [minderjarige] om het weekend van vrijdagmiddag tot en met zondagavond bij haar verblijft, en gedurende de helft van de schoolvakanties, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De vader verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt de vraag voor welke zorgregeling van de ouders in het belang van [minderjarige] is. De ouders hebben gezamenlijk het gezag. Op grond van artikel 1:253a lid 2, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, welke een zorgregeling kan omvatten. De rechter neemt hierbij een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De standpunten van partijen
5.2
De moeder voert aan dat zij graag een onderdeel van het leven van [minderjarige] wil zijn. Het stroeve contact tussen de ouders belemmert echter de toegang van de moeder tot [minderjarige] . Ook is [minderjarige] volledig afhankelijk van de vader en in onvoldoende mate vrij om aan te geven dat hij zijn moeder wil zien. Dit is dan ook de reden dat het in het belang van [minderjarige] is als, in lijn met het advies van de raad in het raadsrapport, begeleide omgang wordt geforceerd door middel van een traject bij Sensa Zorg, aldus de moeder.
5.3
De vader stelt dat hij contact tussen de moeder en [minderjarige] niet in de weg staat. Hij doet er alles aan om de moeder bij het leven van [minderjarige] te betrekken. De behoefte van [minderjarige] aan contact met zijn moeder is echter anders dan de behoefte van de moeder. Het dwingen van [minderjarige] tot dit contact zal dan ook een averechts effect hebben. Het is van belang dat de moeder eerst laat zien dat zij op consistente wijze aandacht voor [minderjarige] heeft. Na de procedure in eerste aanleg heeft de moeder weinig contact gezocht en gehad met [minderjarige] .
Het betrekken van hulpverlening bij de omgang is niet in het belang van [minderjarige] . Hij heeft na het uiteengaan van de ouders met veel hulpverleningsinstanties te maken gehad en zijn vertrouwen is keer op keer geschaad. De verzoeken van de moeder dienen dan ook te worden afgewezen en de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, aldus de vader.
De beoordeling
5.4
Het hof overweegt dat uit de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] voorafgaand aan de echtscheiding lange periodes alleen met zijn vader heeft gewoond en dat zijn moeder door allerlei omstandigheden niet met hem in gezinsverband heeft gewoond. De ouders hebben elkaar in 2007 in Nigeria ontmoet en [minderjarige] is daar [in] 2008 geboren. De moeder is in 2011 naar Nederland verhuisd om hier te gaan studeren. [minderjarige] is met de vader in Nigeria blijven wonen en de moeder en [minderjarige] hielden telefonisch en via bezoeken contact met elkaar. In 2015 is de vader met [minderjarige] naar Engeland verhuisd en in die periode was er weinig contact tussen de moeder en [minderjarige] . Vervolgens is de vader in 2016 met [minderjarige] in Nederland komen wonen waar zij zich hebben verenigd met de moeder.
De relatie van de ouders verliep moeizaam. [minderjarige] is in de thuissituatie getuige geweest van ruzies en huiselijk geweld tussen de ouders. Ook heeft [minderjarige] verklaard dat de moeder hem soms met een riem sloeg en een kleerhanger op zijn rug kapot heeft geslagen. Vanaf 2017 zijn verschillende hulpverleningsinstanties bij het gezin betrokken geraakt. In februari 2017 is het OKT ingeschakeld na een melding door de school van [minderjarige] . In december 2017, juni 2018 en juli 2021 is de politie ter plaatse gekomen vanwege meldingen van huiselijk geweld, en naar aanleiding van deze meldingen heeft de politie tweemaal een zorgmelding bij Veilig Thuis gedaan. Ook heeft de politie een melding gedaan bij Jeugdbescherming Regio [plaats A] (hierna: Jeugdbescherming), die vanaf 16 oktober 2017 betrokken is geraakt bij het gezin. Door Jeugdbescherming is begin 2018 Altra ingezet om een veiligheidsplan te maken. Aan Altra heeft [minderjarige] verteld dat hij zich onveilig voelde in zijn leefsituatie en dat hij bang was dat er ruzie kwam tussen zijn ouders. Ook hebben de ouders zich in mei 2018 bij De Waag aangemeld voor een behandeling, naar aanleiding van de escalaties in de huiselijke sfeer. Deze behandeling is echter vroegtijdig gestopt, omdat afspraken moeilijk waren te plannen. Akwaaba Zorg is ingezet om de relatie tussen de moeder en [minderjarige] te observeren en te herstellen door middel van ambulante hulpverlening. Aanvankelijk zag Akwaaba Zorg begin/midden 2019 een positieve ontwikkeling in de relatie tussen [minderjarige] en de moeder. Wegens afwezigheid van de moeder in het buitenland is er begin 2020 slechts videocontact geweest dat na vier weken is gestopt. Volgens Akwaaba Zorg is de moeder teruggevallen in haar patroon en lijkt zij het nog steeds lastig te vinden om aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige] . Haar autoritaire houding maakt dat [minderjarige] zich niet veilig voelt om zich te uiten en hij weigert vervolgens fysiek contact. In december 2019 is Samen Doen betrokken geraakt bij het gezin, omdat Jeugdbescherming ging afschalen. Ook Samen Doen constateerde dat de moeder lange periodes afwezig was, waardoor zij onvoorspelbaar was voor [minderjarige] . Samen Doen is tot maart 2021 betrokken geweest.
5.5
Het hof leidt uit bovenstaande af dat de afgelopen jaren veel hulpverlening is ingezet om de verstandhouding tussen de ouders te verbeteren en aan de relatie van de moeder met [minderjarige] te werken. Hiernaast is ook gebleken dat er geen sprake was, en is, van een consistente zorgrelatie van de moeder voor [minderjarige] . De moeder is de afgelopen jaren door allerlei omstandigheden niet in staat gebleken om frequent contact te onderhouden met [minderjarige] en zij is regelmatig voor een langere periode afwezig geweest in zijn leven. Sinds 2020, toen de moeder een periode in Duitsland is gaan wonen, heeft [minderjarige] nog maar sporadisch contact met de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de moeder in 2022 af en toe bij het huis van de vader langs kwam om [minderjarige] te zien. Zij bracht dan ook eten voor [minderjarige] mee. Sinds de bestreden beschikking is zij nog minder langsgekomen, waardoor [minderjarige] haar voor het laatst in januari 2023 heeft gezien. De onregelmatige aanwezigheid van de moeder maakt haar voor [minderjarige] een onvoorspelbare ouder. In het gesprek met de voorzitter heeft [minderjarige] laten weten dat hij op dit moment geen omgang met de moeder wenst. Ook staat hij, vanwege de vele hulpverleners die betrokken zijn geweest in het verleden en zijn (negatieve) ervaringen hiermee, niet open voor (nog) een hulpverleningstraject of begeleide omgang. Op dit moment wil hij geen energie investeren in de band met zijn moeder.
Het hof is van oordeel dat aan de mening van [minderjarige] , die inmiddels de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, niet voorbij gegaan kan worden. Tijdens de behandeling in eerste aanleg heeft de raadsvertegenwoordiger op 16 juni 2022 aangegeven dat hulpverlening en begeleiding direct ingezet zou moeten worden om geen tijd meer te verliezen. Sensa Zorg zou eventueel ook alleen de ouders kunnen ondersteunen. Inmiddels is bijna een jaar verstreken en is er niets van de grond gekomen. Voor een jongere is een dergelijke periode lang en gelet op de hele voorgeschiedenis is het niet passend om [minderjarige] te dwingen hulpverlening te accepteren om het contact met zijn moeder te realiseren. Dit zal een averechts effect hebben en brengt het risico mee dat de verhouding tussen de moeder en [minderjarige] verder zal beschadigen en dat geheel geen contact in welke vorm dan ook meer mogelijk zal zijn. Hoewel het zonder meer voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] van belang is dat hij op enig moment (regelmatig) contact met zijn moeder zal hebben, ziet het hof daar op dit moment geen ruimte voor bij hem. De moeder kan zich wellicht opnieuw laten begeleiden om in deze situatie de digitale contacten weer op te pakken en op consistente wijze [minderjarige] aandacht geven. Tijdens de mondelinge behandeling is een mooi voorbeeld gegeven van een contact bij [minderjarige] thuis dat uitliep op hulp bij het schoolwerk door de moeder. Wanneer zij aan [minderjarige] laat zien dat zij een betrouwbare en voorspelbare ouder kan zijn en bij hem kan aansluiten, kan bij [minderjarige] de behoefte ontstaan aan het (weder)opbouwen van een band met zijn moeder.
De moeder heeft verder gesteld dat de vader het contact tussen haar en [minderjarige] in de weg staat, maar dat is onvoldoende gebleken. De vader heeft aangegeven dat hij het contact tussen de moeder en [minderjarige] juist wil faciliteren. Dat blijkt ook uit het feit dat de moeder maaltijden kon brengen en dat haar verjaardag, en die van [minderjarige] , bij hem thuis gevierd konden worden. Bovendien hebben de moeder en [minderjarige] elkaars nummer en staat het de moeder vrij om contact met [minderjarige] te zoeken en te onderhouden.
5.6
Het hof zal op basis van het voorgaande de beschikking waarvan beroep op het punt van de zorgregeling bekrachtigen. Gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure zal het hof de proceskosten compenseren. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.W. Brands-Bottema, A.V.T. de Bie en M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh, als griffier en is op 25 april 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.