ECLI:NL:GHAMS:2024:1280

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
23-001315-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak belaging en bewezenverklaring poging tot dwang met oplegging van taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van belaging en poging tot dwang. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de belaging, maar heeft de poging tot dwang wel bewezen verklaard. De tenlastelegging betrof het stelselmatig versturen van dreigende berichten naar een hotel en haar medewerkers, met als doel om geld te verkrijgen. Het hof heeft overwogen dat de gedragingen van de verdachte een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de medewerkers van het hotel vormden. De verdachte heeft gedurende een lange periode meerdere bedreigende berichten gestuurd, wat heeft geleid tot een gevoel van onveiligheid bij het personeel. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en geen berouw heeft getoond.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001315-23
datum uitspraak: 26 maart 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 april 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-153728-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1977,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 9 november 2021 tot en met 19 juni 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [hotel], door:
- veelvuldig berichten te sturen naar [hotel] en/of haar medewerkers via [website] met daarin onder meer de tekst: "I need my payment of december and my holidays allowance is not too much asking other way I blow your hotel up to downs really." en/of "I need my payment of december 2020 and my holiday allowance. Other wise a car will get inside. Call gouvernement to protect you. I need my money to pay belastingdienst" en/of "I need my money back. Other wise I blow your bessniss down. I fuck [hotel]", en/of
- veelvuldig berichten te sturen naar [hotel] en/of haar medewerkers via e-mail, en/of
- veelvuldig berichten te sturen naar [hotel] en/of haar medewerkers via Whatsapp, en/of
- veelvuldig te bellen naar [hotel] en/of haar medewerkers via telefoon en/of Whatsapp en/of [website], en/of
- op 19 juni 2022 naar de vestiging op/aan [adres 2] van [hotel] te gaan en/of aldaar te vertoeven, (telkens) met het oogmerk die [hotel] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 09 november 2021 tot en met 19 juni 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om een ander, te weten een of meer medewerkers van [hotel], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht hetzij tegen die ander hetzij tegen derden, wederrechtelijk te dwingen iets te doen, te weten het aan verdachte verstrekken van geld,
- aan die medewerker(s) van [hotel]:
via [website] en/of e-mail en/of Whatsapp en/of telefonisch een of meer berichten heeft overgebracht, waaronder
 “I need my payment of december and my holidays allowance is not too much asking other way i blow your hotel up to downs really” en/of
 “I need my money back. Other wise i blow your bessniss down. I fuck [hotel]” en/of
 meerdere andere berichten van gelijke (dreigende) aard en/of strekking [zoals weergegeven op doorgenummerde pagina’s 15 e.v. van het proces-verbaal van bevindingen PL1300-
2021261376-9 d.d. 20juni 2022] en/of
- [ op 19 juni 2022] naar de vestiging van [hotel] op de locatie [adres 2] is gegaan en aldaar heeft verbleven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof recht doet op grond van de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging en anders dan de politierechter tot een bewezenverklaring komt.

Bespreking van verweren

Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde partiële nietigheid van de dagvaarding bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de gedragingen van de verdachte gericht waren tegen een rechtspersoon, te weten [hotel], en niet tegen de medewerkers. Een rechtspersoon kan niet in de persoonlijke levenssfeer worden aangetast. In zoverre is de tenlastelegging onbegrijpelijk.
Het hof overweegt dat, hoewel een rechtspersoon niet in de persoonlijke levenssfeer kan worden aangetast, uit de ten laste gelegde gedragingen voldoende blijkt dat de gedragingen van de verdachte waren gericht op de medewerkers van [hotel]. Het primair ten laste gelegde is in die zin toegespitst op de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de werknemers van [hotel]. Het hof is dan ook van oordeel dat de dagvaarding verbeterd kan worden gelezen en dat de dagvaarding geldig is.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsvrouw heeft verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van het primair ten laste gelegde, nu [hotel] geen klacht heeft ingediend. Het dossier bevat weliswaar een klacht van werknemer [adres 2], maar hij kan niet worden aangemerkt als een klachtgerechtigde zoals bedoeld in artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Zoals hiervoor overwogen kan naar het oordeel van het hof de tenlastelegging verbeterd worden gelezen. Het dossier bevat een klacht van een werknemer van [hotel], te weten [adres 2]. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging.
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Het hof is met de raadsvrouw en de advocaat-generaal van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging subsidiair ten laste gelegde
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu er geen sprake is geweest van een ernstige aantasting van de persoonlijke vrijheid. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om in het geval van een bewezenverklaring de pleegperiode te laten aanvangen op 10 januari 2022, de datum waarop een stopbrief naar de verdachte is gestuurd.
Anders dan de raadsvrouw en met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde poging tot dwang wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het hof stelt voorop dat het niet ter discussie staat dat het de verdachte was die de in de tenlastelegging opgenomen berichten heeft gestuurd en bewoordingen heeft gebruikt.
Artikel 284 Sr vereist in de eerste plaats dat sprake is van (dreiging) met geweld of een andere feitelijkheid. In deze zaak staat buiten kijf dat de verdachte heeft gedreigd met gewelddadigheden middels de door hem verzonden berichten, zoals die in de tenlastelegging zijn weergegeven en zijn samengebracht op p. 15 van het daarin genoemde proces-verbaal. Verder wordt het bestanddeel ‘wederrechtelijkheid’ in het algemeen uitgelegd als ‘aanzienlijke overschrijding van de grenzen van de maatschappelijke betamelijkheid.’ Het hof is van oordeel dat de verdachte door het gedurende een lange periode aanhoudend sturen van meerdere (bedreigende) berichten naar (medewerkers van) het hotel de grenzen van maatschappelijke betamelijkheid heeft overschreden. Tot slot staat vast dat de verdachte de bedreigingen heeft geuit met het doel om (medewerkers van) het hotel te bewegen iets te doen, namelijk om hem het geld te betalen waarop hij recht meent te hebben, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard. Hierin ligt tevens het opzet van de verdachte besloten.
Anders dan de raadsvrouw oordeelt het hof dat wel degelijk gesproken kan worden van een inbreuk op de persoonlijke vrijheid nu het blijkens de wetsgeschiedenis ook om de vrijheid ‘van doen en laten’ gaat en het handelen van de verdachte geschikt was om de medewerkers het gevoel te geven dat zij iets moesten doen om nadelige gevolgen voor hen of het hotel te voorkomen. Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld dat geen sprake kan zijn van een dergelijke inbreuk nu een rechtspersoon geen persoonlijke vrijheid toekomt, wordt dit weerlegd door het feit dat de verdachte ook naar individuele werknemers van het hotel berichten stuurde. Daar komt bij dat ook de berichten die naar algemene (digitale) accounts zijn gestuurd naar hun aard geschikt zijn om dwang op te leveren nu het evident is dat het de werknemers zijn die kennis nemen van de inhoud van die berichten.
Nu (het personeel van) het hotel niet overgegaan is tot betaling is sprake van een poging tot dwang.
Ten aanzien van de periode gaat het hof uit van de in de tenlastelegging genoemde startdatum. Ook zonder en dus voorafgaand aan die stopbrief waren de handelingen van de verdachte reeds opzettelijk en wederrechtelijk van karakter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Subsidiair
hij in de periode van 9 november 2021 tot en met 19 juni 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om een ander, te weten een of meer medewerkers van [hotel], door bedreiging met geweld gericht tegen die ander, wederrechtelijk te dwingen iets te doen, te weten het aan verdachte verstrekken van geld,
- aan die medewerker(s) van [hotel]:
via [website] en e-mail en/of Whatsapp berichten heeft overgebracht, waaronder
 “I need my payment of december and my holidays allowance is not too much asking other way i blow your hotel up to downs really” en
 “I need my money back. Other wise i blow your bessniss down. I fuck [hotel]” en
 meerdere andere berichten van gelijke (dreigende) aard en/of strekking [zoals weergegeven op doorgenummerde pagina’s 15 e.v. van het proces-verbaal van bevindingen PL1300-2021261376-9 d.d. 20 juni 2022] en
- op 19 juni 2022 naar de vestiging van [hotel] op de locatie [adres 2] is gegaan en aldaar heeft verbleven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot een ander door bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft in het kader van de strafmaat verzocht een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft het personeel van het [hotel] gedurende een periode van maanden bestookt met dreigende berichten. Ook is hij naar het hotel getogen, dit alles om af te dwingen dat hij het geld zou krijgen waarop hij recht meent te hebben. Nog los van de vraag of er enige waarheid schuilt in die claim, is de wijze waarop de verdachte heeft geprobeerd af te dwingen dat hij zou worden betaald volstrekt onacceptabel. Het kan niet anders dan dat de gevoelens van veiligheid op de werkplek van het personeel zijn aangetast. Dit rekent het hof de verdachte aan.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte geen blijk gegeven van enig verantwoordelijkheidsgevoel voor of berouw over zijn handelen en de impact die het op het personeel van het hotel moet hebben gehad.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 februari 2024 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor een vergelijkbaar strafbaar feit. De Justitiële Documentatie werkt derhalve niet strafverzwarend. Wel acht het hof het zorgelijk dat een op de Documentatie geregistreerde openstaande zaak volgens de verdachte ziet op een nieuw bedreigend bericht dat hij naar het [hotel] heeft gestuurd. Nu de verdachte tevens geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen in onderhavige zaak acht het hof, als stok achter de deur om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit te plegen, een deels voorwaardelijk strafdeel op zijn plaats.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 284 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.J.M. Kruizinga, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 maart 2024.
=========================================================================
[…]