ECLI:NL:GHAMS:2024:1340

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
23-000060-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en oplegging gevangenisstraf voor opzettelijke invoer van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 27 december 2023, waarin hij was veroordeeld voor de opzettelijke invoer van 902 gram cocaïne op 13 december 2023 te Schiphol. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd, omdat het tot een iets andere bewezenverklaring is gekomen. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en er is geen vrijspraak bepleit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd, wat in strijd is met de Opiumwet. De strafbaarheid van de verdachte is niet uitgesloten, en het hof heeft een gevangenisstraf van zeven maanden opgelegd, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd, terwijl de raadsman van de verdachte een lichtere straf had verzocht. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen en oordeelt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De verdachte heeft bijgedragen aan de schadelijke handel in cocaïne, wat een negatieve impact heeft op de samenleving. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en heeft de tijd in voorarrest in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000060-24
datum uitspraak: 3 mei 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 december 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-330652-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1997,
thans gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 december 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt.

Bewijsmiddelen

De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en door of namens hem is geen vrijspraak bepleit. Gelet op artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering zal daarom worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan het hof tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2024;
  • een proces-verbaal van bevindingen en aanhouding dd. 13 december 2023 (p. 1-4);
  • een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen dd. 15 december 2023 (p. 31-35);
  • een proces-verbaal NFiDENT onderzoek verdovende middelen dd. 20 december 2023 (p. 36-38);
  • een schriftelijk bescheid, zijnde een rapport van het NFI, dd. 20 december 2023, opgemaakt door ing. [naam], met zaaknummer 2023.12.20.050 (p. 39).
De hiervoor vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 december 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest ex artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest ex artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht de verdachte een gevangenisstraf bestaand uit een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk het voorarrest en een voorwaardelijk strafdeel van drie maanden, en een taakstraf van 120 uren op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de verdachte een gevangenisstraf van acht maanden (met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest), waarvan drie maanden voorwaardelijk en een taakstraf van 120 uren op te leggen. De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat voor de verdachte in strafmatigende zin mee dient te wegen dat hij altijd in Nederland heeft gewerkt en daarmee zichzelf en zijn jonge gezin onderhoudt, dat hij first offender is en dat hij spijt van zijn handelen toont. Ook heeft de raadsman gewezen op het vonnis betreffende een door hem bijgestane verdachte in een vergelijkbare zaak, aan wie een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 902 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van (veelal zeer ernstige) criminaliteit en heeft een corrumperende werking op de samenleving. De verdachte heeft aan deze handel een bijdrage geleverd door cocaïne in te voeren.
Het hof oordeelt dat de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerde omstandigheden reeds in de strafmaat verdisconteerd zijn, en ziet in deze omstandigheden (ook voor zover die in hoger beroep met nadere stukken zijn gestaafd) geen nadere aanleiding tot mindering van de op te leggen straf. Daartoe overweegt het hof dat veel gevallen van invoer van harddrugs zich laten kenmerken door (soms zeer invoelbare) prangende (persoonlijke) omstandigheden en/of financiële nood. De omstandigheden waaronder de verdachte het feit heeft begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn niet van dusdanig bijzondere aard dat het hof reden ziet daar in de straftoemeting, meer nog dan de rechtbank dat al heeft gedaan, in het voordeel van de verdachte gevolgen aan te verbinden. Hetzelfde geldt voor het door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep aangehaalde vonnis. Dat het betreffende gerecht in die zaak voor een andere sanctiemodaliteit heeft gekozen, doet niet af aan het gegeven dat het hof een taakstraf in de onderhavige zaak geen passend alternatief vindt.
Gelet op het voorgaande en de ernst van het gepleegde feit is het hof van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals opgelegd door de rechtbank.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. J.W.P. van Heusden en mr. G.J.M. Kruizinga, in tegenwoordigheid van mr. M.C. de Rade, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 mei 2024.
mr. Van Heusden en mr. Kruizinga zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]