ECLI:NL:GHAMS:2024:1341

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
23-002712-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en oplegging ISD-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2023. De verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar heeft de motivering van de op te leggen ISD-maatregel aangevuld en advies gegeven over de tenuitvoerlegging daarvan. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte voor de feiten in kwestie zou worden veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, met een tussentijdse toets na zes maanden. Het hof heeft overwogen dat de verdachte onvoldoende waarborgen biedt om terugval te voorkomen en dat de kans van slagen van de noodzakelijke behandeling binnen de ISD-maatregel groter is. De verdachte had aangevoerd dat hij gemotiveerd was om aan zijn problematiek te werken, maar het hof oordeelde dat zijn plannen onvoldoende waren om een succesvolle behandeling buiten de ISD te waarborgen. Het hof heeft besloten dat de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar moet worden opgelegd, zonder tussentijdse beoordeling na zes maanden, en heeft geadviseerd over de wijze van uitstroom na de ISD.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002712-23
datum uitspraak: 3 mei 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2023 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-150933-23 en 13-118837-23 en 13-167780-23, alsmede 13-122491-21 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
thans gedetineerd in [detentieadres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 13-150933-23 onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor hetgeen ten laste is gelegd in de zaak met parketnummer 13-150933-23 onder 1 en 2 en in de zaken met parketnummers 13-118837-23 en
13-167780-23 zal worden veroordeeld, en dat voor deze feiten een ISD-maatregel zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren met een tussentijdse toets na maximaal zes maanden. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en de vordering tot tenuitvoerlegging heeft hij bevestiging van het vonnis gevorderd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof:
  • een bewijsmiddel toevoegt;
  • de bewijsoverweging schrapt;
  • de motivering van de op te leggen maatregel aanvult, en gebruikmaakt van zijn bevoegdheid te adviseren over de tenuitvoerlegging daarvan.

Aanvullend bewijsmiddel

Het hof vult het door de rechtbank gebezigde bewijs aan met het volgende bewijsmiddel:
1.
De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2024.
Deze houdt in voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb zojuist de camerabeelden van de diefstal van de lokfiets op 20 maart 2023 gezien, en ik herken mezelf als de persoon op de beelden die de fiets wegneemt. Op de stills herkende ik mezelf niet, maar op de bewegende beelden wel. Ik beken dus ook deze diefstal.
De verdachte heeft de in hoger beroep aan de orde zijnde ten laste gelegde feiten (deels ter terechtzitting in eerste aanleg, deels ter terechtzitting in hoger beroep) bekend en door of namens hem is geen vrijspraak bepleit. Gelet op artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering zal daarom worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan het hof tot een bewezenverklaring is gekomen. Dit betreffen de door de rechtbank (per feit) gebezigde bewijsmiddelen en ten aanzien van het feit onder parketnummer 13-118837-23 tevens de hierboven weergegeven bekennende verklaring van de verdachte.

Aanvullende motivering oplegging en advies tenuitvoerlegging ISD

Ter terechtzitting in hoger beroep is door en namens de verdachte aangevoerd dat hij – kort gezegd – gemotiveerd is om buiten het kader van de ISD-maatregel aan zijn problematiek te werken. Daartoe is onder meer aangevoerd dat de verdachte zich goed inspant in detentie, dat hij zelf een zelfstandige woning en een baan in regio [regio] heeft gevonden voor na zijn detentie, dat hij contact heeft met [instelling 1] en [instelling 2] en dat hij deelneemt en deel zal blijven nemen aan verschillende contactgroepen ter ondersteuning en begeleiding. De verdachte vreest een averechts effect van oplegging van de ISD-maatregel, nu hij meent uit te zullen stromen in (een begeleid wonen-setting of daklozenopvang in) de regio Amsterdam. In een dergelijke omgeving vreest hij terug te vallen in het gebruik van verdovende middelen. De raadsvrouw heeft daarom primair verzocht de verdachte in plaats van een ISD-maatregel een (al dan niet deels voorwaardelijke) gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Subsidiair heeft zij verzocht om, indien het hof tot oplegging van de ISD-maatregel komt, daarbij rekening te houden met de duur van het voorarrest dan wel een gedeelte van het voorarrest in mindering te brengen nu de verdachte tijdens een schorsing van zijn voorlopige hechtenis twee onherroepelijk opgelegde vrijheidsstraffen had kunnen uitzitten. Ook heeft zij het hof verzocht te beslissen tot een tussentijdse beoordeling na zes maanden.
Het hof overweegt dat het door de verdachte opgestelde plan om zelfstandig aan zijn problematiek te werken onvoldoende waarborgen biedt om terugval te voorkomen en het recidivegevaar te beperken. Daarbij betrekt het hof dat reclasseringswerker [naam] ter terechtzitting in eerste aanleg op
20 september 2023 heeft verklaard dat de verdachte hogere doelen stelt dan voor hem haalbaar zijn, en dat de reclassering blijkens haar advies van 5 februari 2024 de opties binnen een ambulant kader uitgeput en onvoldoende toereikend acht. De kans van slagen van de noodzakelijke behandeling en interventies zal naar het oordeel van de reclassering binnen de ISD-maatregel groter zijn. Hetgeen de verdediging in dit kader in hoger beroep naar voren heeft gebracht en aan stukken heeft overgelegd, biedt naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten voor (behandeling in) een ander kader dan dat van de ISD-maatregel.
Het hof ziet geen aanleiding de ISD-maatregel op te leggen voor een kortere duur dan twee jaren. Het hof betrekt daarbij dat uit het dossier en hetgeen verhandeld is ter terechtzitting in hoger beroep genoegzaam is gebleken dat de verslavingsproblematiek en persoonlijke problematiek van de verdachte van gecompliceerde aard is en intensieve, langdurige behandeling vergt. Niet gebleken of gesteld is dat een dergelijke behandeling ook in een kortere tijd succesvol kan worden afgerond. Het hof betrekt daarbij mede het gegeven dat aan de verdachte al meerdere malen een ISD-maatregel is opgelegd. Om dezelfde redenen ziet het hof geen aanleiding voor een tussentijdse beoordeling na zes – in plaats van twaalf – maanden. Voorts ziet het hof in de omstandigheid dat de verdachte bij een hypothetische schorsing van zijn voorlopige hechtenis andere straffen uit had kunnen zitten geen grond voor aftrek van (een gedeelte van) de tijd doorgebracht in voorarrest.
Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel adviseert het hof als volgt. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte gemotiveerd is aan zichzelf en zijn verslavingsproblematiek te werken. De verdachte ziet voor wat betreft de ISD-maatregel met name een belemmering in de omstandigheid dat hij bij uitstroom uit de ISD terug zal keren in zijn gemeente van herkomst, zijnde Amsterdam. Bij uitstroom uit eerdere ISD-maatregelen in de regio Amsterdam is de verdachte teruggevallen in oude patronen. De verdachte stroomt bij voorkeur uit in de regio [regio] (althans in de regio Noord-Nederland). Het hof acht het aannemelijk dat een dergelijke wijze van uitstroom bevorderlijk zal zijn voor en een bijdrage kan leveren aan een duurzame behandeling en resocialisatie. Het hof is van oordeel dat de ISD-maatregel voldoende kader biedt om (te pogen) een dergelijke uitstroom te bewerkstelligen. Het hof acht het raadzaam de door de rechtbank voorgeschreven tussentijdse beoordeling tegen deze achtergrond in het bijzonder ook te gebruiken om de mogelijkheden van een dergelijke wijze van uitstroom te bezien.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-150933-23 onder 3 ten laste gelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. J.W.P. van Heusden en mr. G.J.M. Kruizinga, in tegenwoordigheid van mr. M.C. de Rade, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 mei 2024.
mr. Van Heusden en mr. Kruizinga zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]