ECLI:NL:GHAMS:2024:1343

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
23-000073-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met eerdere veroordeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor de invoer van cocaïne. Hij heeft op 29 november 2023 op Schiphol 555 gram cocaïne ingevoerd, wat hem ten laste werd gelegd. Tijdens de zitting op 19 april 2024 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw. De verdachte heeft verklaard onder druk te zijn gezet door criminelen in Curaçao, maar het hof achtte deze verklaring niet voldoende onderbouwd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring. De eerdere veroordeling van de verdachte voor een vergelijkbaar feit is meegewogen in de strafmaat. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, terwijl de raadsvrouw pleitte voor een lagere straf.

Het hof heeft uiteindelijk besloten om de gevangenisstraf te verlagen naar negen maanden onvoorwaardelijk, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De verdachte heeft bijgedragen aan de invoer van een schadelijke stof, wat ernstige gevolgen heeft voor de samenleving. Het hof heeft geen aanleiding gezien om de straf verder te matigen, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De opgelegde straf zal volledig worden uitgevoerd in de penitentiaire inrichting, totdat de verdachte in aanmerking komt voor een penitentiair programma of voorwaardelijke invrijheidsstelling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000073-24
datum uitspraak: 3 mei 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 december 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-317727-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1982,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2024.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 29 november 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsmiddelen

De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en door of namens hem is geen vrijspraak bepleit. Gelet op artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering zal daarom worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan het hof tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van
  • een proces-verbaal van bevindingen en aanhouding dd. 29 november 2023 (p. 12-14 van het digitaal procesdossier);
  • een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen dd. 2 december 2023 (p. 45-47 van het digitaal procesdossier);
  • een schriftelijk bescheid, zijnde een rapport van het NFI, dd. 7 december 2023, opgemaakt door ing. [naam], met zaaknummer 2023.12.07.113 (aanvraag 001) (p. 5 van het aanvullende digitale procesdossier);
  • een schriftelijk bescheid, zijnde een rapport van het NFI, dd. 7 december 2023, opgemaakt door ing. [naam], met zaaknummer 2023.12.07.113 (aanvraag 002) (p. 6 van het aanvullende digitale procesdossier).
De hiervoor vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 november 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdacht ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging, nu hem een geslaagd beroep op psychische overmacht toekomt. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte bij zijn verhoor door de verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee heeft verklaard in Curaçao te zijn aangevallen en onder druk te zijn gezet in verband met een schuld van € 3000,00. Hij heeft verklaard dat de betreffende personen hem en zijn familie met de dood hebben bedreigd. De verdachte heeft voorgesteld de schuld in termijnen af te betalen, maar dit werd door de betrokkenen niet geaccepteerd. De verdachte had daardoor geen andere keuze dan het begaan van het bewezenverklaarde. De verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de schriftelijke verklaring van zijn partner.
Het hof is van oordeel dat het door de raadsvrouw aangevoerde scenario ondanks de schriftelijke verklaring feitelijk onvoldoende aannemelijk is geworden. Het hof verwerpt derhalve het verweer.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de verdachte geen gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel – op de datum van de uitspraak – de door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd overschrijdt, en een groot deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Subsidiair heeft zij verzocht geen straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel meer dan zeven maanden bedraagt. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte door bedreiging is overgegaan tot het feit, dat een eerdere veroordeling wegens invoer van cocaïne thans van bijna vijf jaar geleden dateert en dat de verdachte op Curaçao in financieel problematische omstandigheden leeft. Voorts heeft zij aangevoerd dat de LOVS-oriëntatiepunten voor de invoer van 500 tot 1000 gram harddrugs een gevangenisstraf van zes tot acht maanden voorschrijven en dat (onder verwijzing naar de door haar aangehaalde jurisprudentie) gelet op de door de verdachte ingevoerde hoeveelheid (555 gram) als uitgangspunt een straf van zes maanden moet worden gehanteerd. De door de politierechter opgelegde straf is, ook uitgaand van recidive, niet in lijn met straffen die in door de raadsvrouw aangehaalde jurisprudentie worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 555 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van (veelal zeer ernstige) criminaliteit en heeft een corrumperende werking op de samenleving. De verdachte heeft aan deze handel een bijdrage geleverd door cocaïne in te voeren.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 april 2024 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens het invoeren van cocaïne. Het hof betrekt dat in voor de verdachte negatieve zin in de straftoemeting.
Gelet op het voorgaande en de ernst van het gepleegde feit is het hof van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, gelet op de door de verdachte ingevoerde hoeveelheid en zijn eerdere veroordeling voor de invoer van cocaïne, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden een straf die goed aansluit bij het voor het betreffende delict geldende LOVS-oriëntatiepunt. In de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding de straf verder te matigen. Het hof overweegt daartoe dat veel gevallen van invoer van harddrugs zich laten kenmerken door (soms zeer invoelbare) persoonlijke omstandigheden en/of financiële nood. Zoals reeds overwogen, is het door de verdediging aangevoerde scenario ten aanzien van de vermeende bedreiging en dwang feitelijk onvoldoende aannemelijk geworden. De overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn niet van dusdanig bijzondere aard dat het hof reden ziet daar in de straftoemeting in het voordeel van de verdachte gevolgen aan te verbinden. Deze omstandigheden zijn voldoende verdisconteerd in de hierboven genoemde straf.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.J.M. Kruizinga, mr. M.J.A. Duker en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. M.C. de Rade, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 mei 2024.
mr. Kruizinga en mr. Van Heusden zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]