In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met het verbod van artikel 3 onder C van de Opiumwet en voor diefstal, waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van braak. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd. Het hof heeft deze veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De feiten die aan deze veroordeling ten grondslag liggen, zijn gepleegd op 28 september 2021 te Avenhorn en op 15 januari 2022 te Haarlem. De relevante wettelijke voorschriften zijn de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft bepaald dat een gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.