ECLI:NL:GHAMS:2024:2249

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
23-001848-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huiselijk geweld met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1993, is beschuldigd van mishandeling van zijn (ex-)partner, [slachtoffer], op 5 april 2019 te Haarlem. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem had veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren en een contact- en gebiedsverbod. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw in overweging heeft genomen. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de mishandeling, ondanks de verdediging van de verdachte dat er onvoldoende bewijs zou zijn. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte de aangeefster hard heeft geduwd tegen een raam, wat leidt tot een bewezenverklaring van de mishandeling. De verdachte is als strafbaar verklaard en het hof heeft een taakstraf van 40 uren opgelegd, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht door de reclassering en behandeling voor psychische problemen. Het hof heeft de noodzaak van deze voorwaarden benadrukt, gezien de zorgwekkende situatie van de verdachte en de impact van zijn gedrag op de aangeefster. De uitspraak is gedaan in het kader van de bescherming van de aangeefster en de noodzaak om herhaling van geweld te voorkomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001848-23
datum uitspraak: 9 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 juni 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-079194-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag 1] 1993,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 5 april 2019 te Haarlem zijn (ex-)partner, [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer] te duwen (tegen een raam).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere sanctieoplegging komt dan de politierechter en een bewijsoverweging opneemt in zijn arrest.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij, kort samengevat, aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor de vermeende geweldshandelingen van de verdachte op 5 april 2019. De aangifte zegt niks over een incident op deze datum. Het enige potentiële bewijs dat er is, bestaat uit een politiemutatie en een getuigenverklaring. De aangeefster geeft in de politiemutatie aan dat hij haar nooit bewust pijn zou doen. Dus al zou de verdachte de aangeefster een duw hebben gegeven zoals is tenlastegelegd, dan ontbrak het voor mishandeling vereiste opzet.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat aangeefster en de verdachte een zeer tumultueuze relatie hadden. Op 3 januari 2023 heeft de aangeefster aangifte gedaan, eerder durfde zij dat niet omdat zij bang was dat de verdachte haar wat aan zou doen als zij aangifte zou doen. In de aangifte beschrijft zij meerdere (gewelds)incidenten die circa twee maanden na de start van hun relatie (eind 2018/ begin 2019) begonnen. Eén van de incidenten betreft een voorval waarbij de verdachte haar met haar hoofd tegen haar ([winkel] in de [adres 2] zou hebben geduwd. De aangeefster beschrijft dat buren die tegenover de winkel woonden de ruzie hoorden, hebben gezien dat zij met de hoofd tegen de deur sloeg en de politie hebben gebeld, waarna de verdachte een waarschuwing kreeg. Destijds heeft de aangeefster van dit incident geen aangifte durven doen. Deze geschetste gang van zaken komt grotendeels overeen met de weergave in een politiemutatie van 29 april 2019, die is opgemaakt vanwege een incident dat zich op 5 april 2019 heeft afgespeeld. De verbalisanten waren ter plekke gegaan naar aanleiding van een melding dat zich een conflict afspeelde in de [adres 2] ter hoogte van nummer [adres 2], waarbij een vrouw tegen een winkelruit van een [winkel] was geduwd. In de mutatie wordt beschreven dat de betrokken vrouw (de aangeefster) vertelde dat de betrokken man (de verdachte) (beide ter plekke aanwezig) haar tegen de ruit van haar winkel had geduwd, dat zij een bult op haar hoofd had en dat zij op dat moment geen aangifte wilde doen. De vrouw/ (de aangeefster) maakte een bange indruk op de politieambtenaren. In de politiemutatie staat verder dat de melding is gedaan door ‘[getuige]’ en – kennelijk – dat [getuige] gegil hoorde en zag dat ‘de man de vrouw hard tegen de winkelruit gooide’. Getuige [getuige] is gehoord door de politie en verklaarde dat hij op 5 april 2019 tegenover een [winkel] in de [adres 2] woonde (het hof begrijpt: de [winkel] van de aangeefster). Op die datum hoorde hij dat een man en een vrouw, die hij eerder bij de [winkel] had gezien, ruzie hadden. [getuige] zag dat de man de vrouw hard tegen het raam duwde en weet zeker dat zij met haar lichaam – mogelijk haar hoofd – tegen het raam belandde. Vervolgens heeft hij de politie gebeld.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de verdachte op 5 april 2019 de aangeefster hard heeft geduwd waardoor zij tegen een raam is aangekomen. De enkele omstandigheid dat de aangeefster in haar aangifte het incident plaatst in de maand januari 2020 maakt dat niet anders. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de beschrijving van het incident zo zeer overeenkomt met de beschrijving in de politiemutatie en de verklaring van de getuige [getuige] dat het hof hieruit afleidt dat het om één en hetzelfde incident gaat. Bovendien heeft de aangeefster pas enkele jaren later aangifte durven doen en hebben zich in de relatie tussen de aangeefster en de verdachte vele incidenten afgespeeld, waardoor het hof het aannemelijk acht dat de aangeefster zich in haar aangifte in de datering heeft vergist.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat de verdachte de aangeefster
hardheeft geduwd (waardoor zij met haar hoofd tegen het raam is terechtgekomen). Hieruit leidt het hof af dat de verdachte met het voor een bewezenverklaring benodigde opzet heeft gehandeld.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 april 2019 te Haarlem zijn partner, [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer] te duwen tegen een raam.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren. Aan die proeftijd zijn bijzondere voorwaarden verbonden. Verder is een maatregel ex 38v Wetboek van Strafrecht (Sr) opgelegd, inhoudende een contact- en gebiedsverbod, waarvan de dadelijke uitvoerbaarheid is gelast.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde voorwaardelijke taakstraf als door de politierechter is opgelegd met daaraan verbonden een contact- en gebiedsverbod als bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn (inmiddels ex-) partner door haar met kracht tegen een raam te duwen. Hij heeft daardoor inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit, terwijl de verdachte, als partner van het slachtoffer, de persoon zou moeten zijn bij wie zij zich bij uitstek geborgen kan voelen. De mishandeling heeft plaatsgevonden binnen een relatie die op grond van het dossier, als zeer zorgelijk kan worden bestempeld en waarin zich meerdere (heftige) incidenten lijken te hebben afgespeeld. Bovendien lijkt de rust in ieder geval ten tijde van de aangifte van 3 januari 2023 geenszins te zijn teruggekeerd: volgens de aangeefster heeft de verdachte haar eind december 2022 opgewacht, laat hij haar niet met rust, kan zij niet veilig over straat en heeft zij sterk de indruk dat haar leven in gevaar is.
Ook uit het reclasseringsadvies van 22 augustus 2023 doemt een zorgwekkend beeld op. De verdachte heeft psychische problemen en kwam in het gesprek met de reclassering verward over. De verdachte beschuldigde de aangeefster ervan dat zij hem op afstand bestuurt en handelingen laat plegen tegen zijn zin. De verdachte toonde de reclasseringsmedewerker een video-opname waarin hij hevig bloedend uit zijn neus en mond onder de douche stond en vertelde dat dit het werk is geweest van zijn ex-vrouw. De reclassering vindt het verder zorgelijk dat de verdachte op een wachtlijst voor behandeling staat en twee maandelijks medicatie van een psychiater krijgt voorgeschreven. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding door de reclassering en behandeling door De Waag of een soortgelijke instelling. Gelet op dit advies, de psychische klachten van de verdachte en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde zich heeft afgespeeld, acht het hof het noodzakelijk dat de verdachte onder toezicht wordt gesteld van de reclassering en zal meewerken aan diagnostiek en mogelijk daaruit voortvloeiende de behandeling zoals beschreven in het reclasseringsrapport, ook als dit inhoudt dat de verdachte medicatie moet nemen. Gelet hierop zal het hof de in het dictum te noemen bijzondere voorwaarden stellen.
Deze bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht zal het hof bovendien dadelijk uitvoerbaar verklaren. Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van het slachtoffer en er moet – gelet op de hiervoor geschetste psychische toestand van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd – ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Weliswaar is het misdrijf enige tijd geleden gepleegd, maar de inhoud van het dossier – waaronder de hiervoor genoemde aangifte –, het feit dat de verdachte psychische klachten heeft waarvoor hij kennelijk nog niet adequaat wordt behandeld, de video-opname die hij aan de reclasseringsrapporteur heeft laten zien waarbij hij hevig bloedend uit zijn neus en mond onder de douche stond en vertelde dat dit het werk is geweest van zijn ex-vrouw, en de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting heeft verteld dat hij nog altijd van zijn ex-vrouw houdt – hetgeen de kans aannemelijk maakt dat hij contact met haar zal zoeken – , maken dat het hof de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaart.
Voorts zal het hof een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen die inhoudt dat de verdachte zich onthoudt van contact met het slachtoffer [slachtoffer] en dat hij niet op de [adres 2] mag komen. De maatregel wordt opgelegd voor een periode van 2 jaren. Het hof beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens het slachtoffer [slachtoffer]. Het hof heeft hierbij het hiervoor overwogene in aanmerking genomen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden, zal daarbij na te noemen (bijzondere) voorwaarden stellen en zal een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 38v, 38w, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de Reclassering Nederland, adres [adres 3], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan diagnostiek en het plan van aanpak/behandeling dat/die daaruit voortvloeit door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren
  • zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: de [adres 2], en
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] 1991.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Heft het door de rechtbank gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid op.
Beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van het arrest onderworpen is geweest aan een dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel bij de uitvoering van de bij dit arrest opgelegde dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. R. van der Heijden en M. Vollebregt, in tegenwoordigheid van mr. E.C. van Eijck van Heslinga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 april 2024.
mr. R. van der Heijden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.