ECLI:NL:GHAMS:2024:2251

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
23-000744-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling en veroordeling openlijke geweldpleging in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 6 maart 2023. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer op 1 januari 2023 in Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat niet met de vereiste mate van zekerheid bewezen kon worden dat de verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft geschopt, waardoor de poging tot zware mishandeling niet bewezen kon worden. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging, omdat hij samen met een medeverdachte het slachtoffer op de grond gooide en meermalen tegen het hoofd en lichaam sloeg. Het hof heeft het beroep op noodweerexces verworpen, omdat de verdachte niet aannemelijk kon maken dat zijn handelen het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door een eerdere aanranding. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, waarbij het hof rekening hield met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000744-23
datum uitspraak: 9 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-000115-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 2002,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] op de grond heeft gegooid en/of meermalen tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of (meermalen) (met kracht) met geschoeide voet tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2023 te Amsterdam openlijk, te weten, op de Sint Jansstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer] op de grond te gooien en/of
(meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of (meermalen) (met kracht) met geschoeide voet tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak primair tenlastegelegde

Het hof heeft kennisgenomen van het dossier, waaronder de beelden van de tenlastegelegde geweldpleging, en is op grond hiervan van oordeel dat niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid bewezen kan worden dat de verdachte, dan wel de medeverdachte, het slachtoffer tegen het hoofd heeft geschopt. Bij die stand van zaken kan niet worden bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachte het vereiste opzet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de geweldshandelingen die wel kunnen worden bewezen blijkt in dit geval onvoldoende dat sprake was van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel, of van aanvaarding van die kans door de verdachte en zijn medeverdachte, zodat van opzet op het toebrengen van dergelijk letsel in voorwaardelijke zin ook geen sprake kan zijn. Het hof is daarom van oordeel dat een poging tot zware mishandeling niet bewezen kan worden en zal de verdachte van hetgeen hem primair ten laste is gelegd vrijspreken.

Bewezenverklaring subsidiair tenlastegelegde

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2023 te Amsterdam openlijk, op de Sint Jansstraat, op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], door die [slachtoffer] op de grond te gooien en meermalen tegen het hoofd en het lichaam te slaan en met geschoeide voet tegen het lichaam te schoppen.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft een beroep op noodweerexces gedaan, stellende dat hoewel de noodweersituatie inmiddels was beëindigd, het handelen van de verdachte het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging – te weten de angst en het zwart worden voor de ogen – die is veroorzaakt doordat de verdachte met een fles op het hoofd is geslagen door [slachtoffer] De raadsman vindt dat de verdachte daarom van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
Met de verdediging gaat het hof ervan uit dat de verdachte, gelet op het bij hem geconstateerde letsel en de omstandigheid dat op de beelden is te zien dat [slachtoffer] een fles in zijn handen had, door [slachtoffer] met een fles op zijn hoofd is geslagen op de Dam in Amsterdam. Aannemelijk is dat op dat moment sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte en de medeverdachte daarna achter [slachtoffer] aan zijn gerend. De achtervolging vond plaats via de Damstraat, naar en over de Oudezijds Voorburgwal en door naar de Sint Jansstraat. In de Sint Jansstraat staan de verdachte en [slachtoffer] even stil tegenover elkaar en daarna wordt het slachtoffer naar de grond gebracht en meermalen geslagen en geschopt door de verdachte en zijn medeverdachte.
De verklaring van de verdachte bij de politie is zowel over het moment vóór, als over het moment ná, het slaan met de fles weinig concreet en voorzien van weinig details. De verdachte kon zich niet meer precies herinneren waarom hij achter [slachtoffer] aanrende. De verdachte had naar eigen zeggen veel gedronken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte (voor het eerst) verklaard dat hij in paniek was en het na de klap met de fles zwart voor zijn ogen werd. Verder heeft hij in hoofdlijnen hetzelfde verklaard: hij had veel gedronken (hij was dronken) en kon zich niet herinneren waarom hij was aangerend achter de jongen die hem met de fles had geslagen.
Het hof overweegt als volgt.
Noodweerexces kan zich ook voordoen als de noodweersituatie inmiddels is geëindigd. Ook dan geldt dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn als de verweten gedraging het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding. Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het “onmiddellijk gevolg” moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging.
Zoals hiervoor overwogen gaat het hof ervan uit dat er een noodweersituatie is geweest die was geëindigd op het moment dat de verdachte (en zijn medeverdachte) de bewezenverklaarde gedragingen verrichtte(n). De vraag die het hof heeft te beantwoorden is of aannemelijk is dat die gedragingen van de verdachte het “onmiddellijk gevolg” waren van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door die eerdere aanranding. Die vraag beantwoordt het hof ontkennend. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat ten aanzien van de aard en intensiteit van de gestelde hevige gemoedsbeweging naar de kern bezien niet meer is aangevoerd dan dat de verdachte in paniek was, het zwart was voor zijn ogen en hij niet weet waarom hij achter [slachtoffer] is aangerend. Voorts heeft het hof in zijn oordeel betrokken dat de verdachte (en zijn medeverdachte) [slachtoffer] langere tijd achterna zijn gerend – zoals hierboven is overwogen – en vervolgens buitensporig grof geweld op [slachtoffer] hebben uitgeoefend nadat zij hem naar de grond hadden gebracht, hetgeen er naar het oordeel van het hof op wijst dat de verdachte(n) het slachtoffer een lesje wilde leren en aldus handelde(n) uit wraak. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de verdachte (evenals zijn medeverdachte) sterk onder invloed was van alcohol, acht het hof niet aannemelijk geworden dat sprake was van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging die van doorslaggevend belang was voor de verweten gedraging. Derhalve wordt het beroep op noodweerexces verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd.
De raadsman heeft het hof subsidiair in het kader van de strafmaat verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging door samen met een ander het slachtoffer te slaan en te schoppen tegen het lichaam, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Door zo te handelen is inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en een voor hem intimiderende situatie geschapen. Dergelijke feiten veroorzaken bovendien gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving, zeker als zij – zoals in dit geval – op een druk bezochte plek plaatsvinden en mensen ongewild getuige zijn van grof geweld.
Het hof weegt bij het opleggen van de straf ten voordele van de verdachte mee dat de onenigheid tussen de verdachte, medeverdachte en het slachtoffer is ontstaan doordat het slachtoffer de verdachte met een fles op zijn hoofd heeft geslagen, waarbij de verdachte een wond heeft opgelopen. Dit betekent echter niet de verdachte het heft in eigen hand had mogen nemen en het slachtoffer een pak rammel mocht verkopen, daarbij geholpen door de medeverdachte. De verdachte had naar de politie moeten stappen. De verdachte heeft zelf ook ter terechtzitting verklaard dat hij zijn handelen afkeurt en dat het niet had mogen gebeuren. De verdachte – die een blanco strafblad heeft – heeft verder op overtuigende wijze naar voren gebracht dat de strafrechtelijke vervolging hem erg zwaar valt.
Het hof – dat anders dan de politierechter
nietkomt tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde – acht, alles afwegende, een taakstraf 40 uur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. T. de Bont en M. Vollebregt, in tegenwoordigheid van mr. E.C. van Eijck van Heslinga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 april 2024.
mr. R. van der Heijden en mr. M. Vollebregt zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.