In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2001, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De tenlastelegging betrof geweld tegen een slachtoffer op 1 januari 2023 in Amsterdam, waarbij de verdachte en een medeverdachte het slachtoffer op de grond gooiden en meermalen tegen het hoofd en lichaam sloegen en schopten. Het hof heeft vastgesteld dat niet met de vereiste mate van zekerheid bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling. Echter, het hof heeft wel bewezen geacht dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer. Het beroep op noodweerexces werd verworpen, omdat het hof van oordeel was dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat zijn gedragingen het onmiddellijke gevolg waren van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordeling van de verdachte voor een soortgelijk feit.