ECLI:NL:GHAMS:2024:2255

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
23-002328-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake verkoop en bezit van drugs met eendaadse samenloop

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1982, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van drugs, waaronder cocaïne en heroïne. De tenlastelegging omvatte twee punten: het verkopen van ongeveer 0,05 gram cocaïne en het aanwezig hebben van ongeveer 1,92 gram cocaïne en 1,48 gram heroïne op 1 september 2020 in Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 april 2024 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de verdachte geen drugs heeft verkocht, maar slechts een klein beetje cocaïne heeft gegeven aan een getuige. De advocaat-generaal daarentegen stelde dat er voldoende bewijs was voor de verkoop van drugs. Het hof heeft de getuigenverklaring van de getuige in overweging genomen, die verklaarde dat hij de drugs niet had gekocht, maar gekregen. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte niet schuldig was aan de verkoop van drugs, maar wel aan het aanwezig hebben van harddrugs. Het vonnis van de politierechter is vernietigd en de verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00 en 20 dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een aanpassing van de strafmodaliteit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002328-20
datum uitspraak: 30 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-221284-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 1 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0,05 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op of omstreeks 1 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,92 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 1,48 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte geen drugs heeft verkocht aan [getuige], maar hem alleen een klein beetje cocaïne heeft gegeven. De verdachte handelt niet in drugs en had de aangetroffen drugs bij zich voor eigen gebruik.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat er bij de verdachte sprake is van een dealerindicatie en dat het verkopen van drugs bewezen kan worden verklaard.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte drugs heeft verkocht. Het hof weegt daarbij mee dat de getuige [getuige] – die ter terechtzitting in hoger beroep is gehoord – heeft verklaard dat hij destijds een heel klein bolletje drugs van de verdachte heeft gekregen en niet heeft gekocht. Bovendien blijkt uit het dossier niet dat bij de verdachte geld is aangetroffen, terwijl hij direct volgend op deze transactie is aangehouden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 1 september 2020 te Amsterdam, opzettelijk heeft verstrekt, ongeveer 0,05 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
2.
hij op 1 september 2020 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,92 gram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 1,48 gram van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 72 uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk verstrekken en aanwezig hebben van harddrugs. De verspreiding en het gebruik van harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid, brengen onrust in de samenleving teweeg en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van (andere) criminaliteit. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging acht geslagen op de zogenoemde LOVS-oriëntatiepunten. In een situatie waarbij sprake is van een het opzettelijk verstrekken van 0,05 gram harddrugs, nemen de oriëntatiepunten een taakstraf voor de duur van 30 uur als uitgangspunt. Bij het aanwezig hebben van in totaal 3,4 gram harddrugs, nemen de oriëntatiepunten een geldboete van € 750 euro als uitgangspunt.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in hoger beroep is overschreden. De verdachte heeft op 19 oktober 2020 hoger beroep in gesteld en het hof wijst op 30 april 2024 arrest. Deze forse overschrijding heeft het hof gecompenseerd in de strafmodaliteit, in die zin dat het hof in plaats van een taakstraf een geldboete zal opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24, 24c en 55 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. N.E. Kwak en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van mr. E.C. van Eijck van Heslinga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 april 2024.