ECLI:NL:GHAMS:2024:2259

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
23-000147-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving en vernieling met oplegging van TBS met voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 januari 2023. De verdachte, geboren in 1984, was aangeklaagd voor mishandeling van zijn ex-partner, wederrechtelijke vrijheidsberoving en vernieling. Het hof heeft de zaak behandeld op 8 en 27 mei 2024. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 259 dagen en TBS met dwangverpleging. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de opgelegde gevangenisstraf en TBS-maatregel, en verving deze door TBS met voorwaarden. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de verklaringen van de aangeefster en haar dochter als betrouwbaar werden beschouwd. De verdachte had de aangeefster mishandeld en haar wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd. Het hof oordeelde dat de verdachte een voor de aangeefster zeer intimiderende sfeer had gecreëerd, wat leidde tot de conclusie dat hij opzet had op de wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de verdachte een narcistische persoonlijkheidsstoornis had, en het hof nam deze conclusie over. De verdachte werd veroordeeld tot TBS met voorwaarden, waarbij de reclassering toezicht houdt op zijn gedrag en behandeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000147-23
datum uitspraak: 27 mei 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 januari 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 13-103081-22 en 10-186574-20 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1984,
adres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 mei en 27 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf en TBS-maatregel – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde aanvult en deels vervangt. De vervanging heeft betrekking op de overweging in het vonnis op p. 2 onderaan vanaf ‘De rechtbank’ tot en met op p. 3 ‘aangeefster gooide’ en de overweging in het vonnis op p. 3 en 4 onder het kopje ‘Wederrechtelijke vrijheidsberoving’. Ook zal het hof de bewijsmiddelen aanvullen met de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat hij de aangeefster op het tenlastegelegde tijdstip heeft geslagen. Deze aanvulling zal plaatsvinden indien er cassatie wordt ingesteld.

Bewijsoverweging

De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van de aangeefster en haar dochter onbetrouwbaar zijn, en niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Voorts voert de verdediging aan dat er onvoldoende wettig bewijs is voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving en er in het bijzonder geen bewijs is voor het (voorwaardelijk) opzet hierop.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de genoemde verklaringen wel bruikbaar zijn voor het bewijs en voorts dat het dossier voldoende bewijs bevat voor de ten laste gelegde vrijheidsberoving.
Het hof overweegt als volgt.
Uitsluiting verklaringen van de aangeefster en haar dochter
Het hof ziet geen aanleiding de genoemde verklaringen voor het bewijs uit te sluiten. Aan de raadsman kan worden toegegeven dat het dossier aanwijzingen bevat dat de aangeefster niet naar waarheid heeft verklaard over het aantal contacten dat zij met de verdachte onderhield, terwijl hij een contactverbod met haar had. Over de kern van de tenlastegelegde gedragingen heeft de aangeefster echter steeds gedetailleerd en consistent verklaard. Haar verklaringen en die van haar dochter ondersteunen elkaar ook op hoofdlijnen. Net als de rechtbank is het hof daarnaast van oordeel dat de verklaringen worden ondersteund door ander (objectief) bewijsmateriaal, zoals het geconstateerde letsel en het proces-verbaal van bevindingen van de politie bij binnentreden in de woning. Dat [naam 1] niet uit eigen waarneming zou hebben verklaard, zoals door de raadsman is betoogd, volgt het hof niet. Haar verklaringen zijn op onderdelen zo gedetailleerd dat dit bijdraagt aan de conclusie dat het niet anders kan dan dat zij dit op eigen waarneming heeft gebaseerd. Daaraan doet niet af dat bij een vergelijking tussen beide verklaringen op detailniveau verschillen blijken. Tot slot merkt het hof op dat aan de betrouwbaarheid van de verklaringen ook bijdraagt dat de verdachte inmiddels zelf heeft toegegeven dat hij de aangeefster heeft geslagen. Daaraan doet niet af dat hij daarbij een ander scenario heeft geschetst dan de aangeefster.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving
Het hof gaat er op basis van de verklaringen van zowel aangeefster als haar dochter [naam 1] vanuit dat de verdachte, nadat hij de woning is binnengekomen, enige uren onafgebroken binnen is gebleven totdat hij daar werd aangehouden. Het hof acht het – bij gebrek aan enige onderbouwing van de kant van de verdachte en gelet op zijn zeer wisselende verklaringen hierover, laatstelijk in hoger beroep - niet geloofwaardig dat de verdachte tussendoor nog naar vrienden is geweest.
In de woning heeft de verdachte, zoals ook is bewezen verklaard, aangeefster op meerdere momenten mishandeld, waardoor voor haar een beangstigende situatie ontstond, zoals ook blijkt uit het gegeven dat zij een balkondeur heeft opengezet in de hoop dat door haar buren zou worden opgevangen wat er zich in de woning afspeelde.
Uit de verklaringen van aangeefster volgt dat de verdachte zowel bij binnenkomst als tegen het einde van zijn verblijf (na het vertrek van de oudste zoon van aangeefster) de voordeur op slot heeft gedaan. Dat de deur tegen het einde van het incident gesloten was, wordt bevestigd door de bevinding van de politie dat als zij met de oudste zoon bij de deur komen het hem niet lukt die deur te openen. Het hof ziet voorts geen aanleiding om te veronderstellen dat de aangeefster – zoals door de raadsman betoogd – pas in haar latere verklaring over het afsluiten van de voordeur door de verdachte bij zijn binnenkomst is begonnen om de wederrechtelijke vrijheidsberoving erger dan wel groter te maken.
Naast dit sluiten van de voordeur blijkt uit de verklaringen van de aangeefster dat de verdachte gedurende de uren die hij in de woning verbleef ook op andere wijzen druk heeft uitgeoefend op de aangeefster om in de woning te blijven. Zo verklaart de aangeefster dat verdachte met regelmaat door de woning achter haar aanliep en haar daarbij vasthield. Daaruit leidt het hof af dat hij dit deed om haar te beletten zich aan hem te onttrekken. Dat het niet de bedoeling was om in contact te treden met de buitenwereld blijkt voorts uit het heimelijk filmen van de situatie door de kinderen en het gegeven dat de aangeefster haar oudste zoon moest bellen dat hij die dag weg moest blijven. Ook verklaart zij dat de verdachte haar een klap geeft als hij haar ervan verdenkt dat zij de politie wil bellen. De verdachte gooide ook de telefoon van de aangeefster kapot. Verder is ook de aanwezigheid van haar kinderen reden voor de aangeefster om geen vluchtpogingen te ondernemen. In dat verband wordt door [naam 1] verklaard dat de verdachte ook agressief naar hen was door een portemonnee naar hen te gooien. Bij eerdere mishandelingen (in Rotterdam) had de aangeefster bovendien meegemaakt dat de verdachte haar aan haar haren naar boven trok toen zij trachtte te vluchten.
Uit het vorenstaande – een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd - blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat de verdachte een voor de aangeefster zeer intimiderende sfeer heeft veroorzaakt, zodanig dat aangeefster door het gedrag van de verdachte wederrechtelijk van haar vrijheid werd beroofd en dat de verdachte daar ook het opzet op had.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 259 dagen met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank aan de verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging opgelegd.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 259 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen en de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen. De maatregel tot TBS met voorwaarden dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard, aldus de advocaat-generaal.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep verzocht aan de verdachte TBS met voorwaarden op te leggen en heeft zich aangesloten bij de voorwaarden zoals die zijn voorgesteld in de recente Pro-Justitia rapporten en het reclasseringsrapport van 16 april 2024.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelbepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, aan mishandeling en aan de beschadiging van een telefoon. De misdrijven waren allen gericht tegen zijn ex-partner. De verdachte heeft tijdens de vrijheidsberoving het slachtoffer op ernstige wijze mishandeld. Door aldus te handelen heeft de verdachte een voor het slachtoffer zeer angstige situatie geschapen waarbij op grove en angstaanjagende wijze inbreuk is gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
Het hof weegt mee dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 april 2024 eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten, zijnde huiselijk geweld tegen zijn ex-partner.
De ernst van de feiten en de genoemde recidive rechtvaardigt in ieder geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van na te melden duur passend en geboden.
Ten aanzien van in het bijzonder de maatregel
Het hof heeft verder kennisgenomen van reclasseringsrapporten en Pro Justitia rapporten die zijn opgemaakt in de periode 2020 tot en met 2022.
Gelet op deze rapporten is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het onverantwoord is de verdachte zonder behandeling te doen terugkeren in de maatschappij en heeft de rechtbank aan de verdachte de maatregel TBS met dwangverpleging opgelegd.
In hoger beroep is opnieuw over de verdachte gerapporteerd. Het hof heeft ook van deze rapporten kennisgenomen, te weten:
  • een de verdachte betreffend Pro Justitia rapport van 23 oktober 2023 opgesteld door [psychiater], psychiater;
  • een de verdachte betreffend Pro Justitia rapport van 19 november 2023 opgesteld door drs [psycholoog], psycholoog;
  • en de verdachte betreffend reclasseringsadvies (maatregelrapport) van Tactus Reclassering [plaats] van 16 april 2024 opgesteld door reclasseringsmedewerkster [naam 2];
De conclusie in het rapport van psychiater [psychiater] luidt dat bij de verdachte sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale kenmerken en een stoornis in alcohol- en cannabisgebruik Deze persoonlijkheidsstoornis bestond ook ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Het recidiverisico op gewelddadig gedrag wordt onbehandeld zowel klinisch, als op basis van semigestructureerde risicotaxatie-instrumenten (HKT-R en SAPROF) ingeschat als hoog. De diagnostische conclusies komen in hoofdlijnen overeen met de bevindingen van de eerdere rapporteurs die eind 2022 behandeling in het kader van een TBS met dwangverpleging adviseerden, maar psychiater [psychiater] komt thans tot de conclusie dat de verdachte zich inmiddels voldoende en consistent gemotiveerd toont en bereid is zich aan de voorwaarden te houden. Psychiater [psychiater] ziet nu dan ook voldoende aanknopingspunten voor het opleggen van een TBS met voorwaarden.
Psycholoog [psycholoog] heeft zich in vergelijkbare zin uitgelaten. Zijn conclusie luidt dat bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met een mengbeeld van met name narcistische en (in mindere mate) borderline en antisociale trekken. Tevens was er sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol (momenteel al langdurig in remissie in een gereguleerde omgeving) en een stoornis in het gebruik van cannabis (eveneens in remissie in een gereguleerde omgeving). Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde feit. In hoeverre hij onder invloed was tijdens het plegen van de hem ten laste gelegde feiten is echter onduidelijk. Het risico op recidive van vergelijkbaar delictgedrag jegens aangeefster wordt, zonder passende behandeling en begeleiding, ingeschat als hoog. Vooral op de middellange en langere termijn. Psycholoog [psycholoog] adviseert een behandeling in het kader van TBS met voorwaarden op te leggen. Aan dit advies draagt volgens de psycholoog bij dat de verdachte intrinsiek is gemotiveerd om zich te laten behandelen en te laten begeleiden en hij nog weinig behandeling en begeleiding heeft gehad.
Beide bovengenoemde deskundigen adviseren om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Het hof acht de conclusies voldoende onderbouwd en neemt de inhoud daarvan over.
De reclassering adviseert, aan de verdachte de maatregel TBS met voorwaarden op te leggen en geeft aan dat de verdachte zich gemotiveerd heeft verklaard zich aan de geformuleerde voorwaarden te houden. Hoewel de reclassering eerder niet bereid was de verdachte nog langer te begeleiden, is dit inmiddels gewijzigd als gevolg van een andere opstelling van de verdachte.
Het hof is gelet op de ernst van het feit (de wederrechtelijke vrijheidsberoving), de persoon van de dader (ook gelet op zijn gewijzigde proceshouding) en voornoemde adviezen, met de advocaat-generaal en de raadsman, van oordeel dat de verdachte een kans moet krijgen om zonder het regime van een TBS met dwangverpleging een behandeltraject te ondergaan en begeleiding te krijgen om zo op termijn weer maatschappelijk te kunnen functioneren. Daarom is thans TBS met voorwaarden de meest passende maatregel. Het hof zal aan de maatregel de voorwaarden verbinden, zoals in het reclasseringsadvies van 16 april 2024 geadviseerd.
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof geen termen aanwezig om daarnaast de gedrag beïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr aan de verdachte op te leggen.
Het hof heeft in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet aan het opleggen van een TBS met voorwaarden stelt. Bij de verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, op het gepleegde misdrijf zoals onder 1 bewezenverklaard is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist de maatregel.
Het hof zal op de voet van artikel 38, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Gelet op hetgeen hiervoor is opgenomen moet naar het oordeel van het hof namelijk ernstig rekening gehouden worden met de omstandigheid dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, indien verdachte geen (verdere) behandeling zal ondergaan. Daarbij heeft het hof mede gelet op de contactverboden die de verdachte ten aanzien van de aangeefster in een eerder stadium heeft overtreden.
Het hof overweegt ten slotte dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daartoe is mede redengevend dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving gepaard is gegaan met fysiek geweld tegen de aangeefster.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 57, 282, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de opgelegde TBS-maatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, waarbij als algemene voorwaarde geldt dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en stelt daarbij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:
1. Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
2. Verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • Verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een andere door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • Verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
  • Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • Verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
  • Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
  • Als de reclassering dat nodig vindt en betrokkene, als de situatie zich voordoet, daarmee instemt, kan betrokkene voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of betrokkene deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar. Indien instemming niet ondubbelzinnig wordt gegeven, biedt artikel 6:6:10a (eventueel in verbinding met art. 6.3.15) van het Wetboek van Strafvordering een wettelijke grondslag voor het aanvullend opleggen van de voorwaarde van een crisisopname in een zorginstelling door de rechter;.
  • Verdachte begeeft zich niet zonder toestemming van de reclassering naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden.
  • Verdachte laat zich opnemen in [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start aansluitend aan de detentieperiode. De opname duurt maximaal twee jaar en overigens (binnen deze termijn) zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
  • Bij onbegeleide verloven stemt verdachte in en werkt hij mee aan de aansluiting van elektronische monitoring om het locatieverbod op het adres van de aangeefster, thans zijnde [adres 2], monitoren.
  • Verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem/haar heeft opgesteld.
  • Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
  • Verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
  • Verdachte zal voor de duur van maximaal twee jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zoeken, opnemen of hebben met de aangeefster [aangeefster], geboren op [geboortedag 2] 1988, zolang het Openbaar Ministerie dit met inachtneming van het toezicht door de gecertificeerde instelling die betrokken is bij een beschermingsmaatregel betreffende kinderen van de aangeefster en de verdachte nodig vindt.
  • Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of
vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van
delict gedrag.
Beveelt dat de opgelegde maatregel met voorwaarden
DADELIJK UITVOERBAARis.
Geeft de reclassering opdracht aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. M.J.A. Duker en M. Vollebregt, in tegenwoordigheid van E.C. van Eijck van Heslinga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 mei 2024.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat het arrest mede te ondertekenen.