ECLI:NL:GHAMS:2024:2502

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
23-002194-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep wegens te late indiening

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 mei 2018. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 408, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat hoger beroep binnen veertien dagen na de uitspraak moet worden ingediend, mits de verdachte op de hoogte was van de zitting. De verdachte was op de hoogte van de zitting op 15 mei 2018, maar heeft pas op 4 juni 2018 hoger beroep ingesteld, wat te laat is. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar maken. Daarom is de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002194-19
datum uitspraak: 7 februari 2024
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-659109-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
adres opgegeven bij appelakte: [adres 1],
postadres: [adres 2].

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 februari 2024.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 15 mei 2018 te verschijnen ter terechtzitting van de meervoudige kamer in de Rechtbank Amsterdam. De inleidende dagvaarding is op 12 april 2018 uitgereikt aan de griffie. Op 7 mei 2018 heeft de officier van justitie een emailbericht aan de verdachte gestuurd waarin hij heeft medegedeeld dat de dagvaarding voor de zitting is uitgebracht en waarvan hij een kopie van de dagvaarding heeft meegezonden. Op dezelfde dag heeft de verdachte een emailbericht teruggestuurd aan het Openbaar Ministerie. In dat bericht is met zoveel woorden vermeld dat de verdachte op de hoogte was van de zitting bij de rechtbank en hij niet zou verschijnen. De verdachte is op de terechtzitting van 15 mei 2018 niet verschenen. De uitspraak volgde op 29 mei 2018.
Uit artikel 408, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat het hoger beroep binnen veertien dagen na de uitspraak moet worden ingediend indien de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. Dit betekent in dit geval dat de verdachte uiterlijk op 12 juni 2018 hoger beroep had moeten instellen. De verdachte heeft echter pas op 4 juni
2019en dus te laat hoger beroep ingesteld. Uit het dossier blijkt niet van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden op grond waarvan de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar is.
Gelet op het bovenstaande dient de verdachte niet-ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.E. Kwak, mr. R.P. den Otter en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 februari 2024.
mr. Kwak en mr. Ludwig zijn verhinderd dit arrest mede te ondertekenen.