ECLI:NL:GHAMS:2024:2587

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
23-002747-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing strafoplegging in drugszaken met gezondheidsaspecten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 10 oktober 2022. De verdachte, geboren in 1980, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden voor de opzettelijke uitvoer van bijna 4 kilo methamfetamine. Het hof bevestigde het vonnis, maar paste de strafoplegging aan. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 39 maanden gevorderd, waarvan 24 maanden voorwaardelijk. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die ernstige gezondheidsproblemen had, waaronder meerdere hartinfarcten en diabetes. Het hof oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was, maar legde ook een deels voorwaardelijke straf op om te voorkomen dat de verdachte opnieuw gedetineerd zou raken. Daarnaast werd een geldboete van € 1.000 opgelegd. Het hof oordeelde dat het in beslag genomen geld van € 805 aan de verdachte moest worden teruggegeven. De beslissing is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002747-22
datum uitspraak: 24 april 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 10 oktober 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-084077-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 39 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Aangezien de verdachte – die van 28 juni 2023 tot de aanvang van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak van 10 april 2024 geschorst is geweest uit de voorlopige hechtenis – reeds 451 dagen in voorarrest heeft doorgebracht, heeft de advocaat-generaal voorts de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis gevorderd.
De raadsvrouw heeft gesteld dat het onwenselijk is dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden en dan met name zijn kwetsbare gezondheid. De raadsvrouw heeft gelet hierop primair verzocht een gevangenisstraf op te leggen voor de duur gelijk aan het voorarrest en subsidiair verzocht een lagere gevangenisstraf op te leggen in combinatie met een voorwaardelijke straf, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk staat aan het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke uitvoer van bijna 4 kilo methamfetamine (crystal meth). Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De uitgevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Deze verspreiding en handel gaan bovendien gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde komt enkel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als passende straf in aanmerking. Te meer, nu de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 april 2024, zij het langer geleden, meermalen eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof gelet op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het uitvoeren van een hoeveelheid van tussen de 3000 en 4000 gram harddrugs, wordt als oriëntatiepunt (voor organisatie) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 tot 42 maanden genoemd.
Het hof acht, gelet op het bovenstaande, de door de rechtbank opgelegde straf in beginsel dan ook passend en geboden.
Het hof houdt echter in strafverminderende zin rekening met de specifieke persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze door de raadsvrouw en de verdachte ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. Gebleken is dat de verdachte in de afgelopen periode onder meer vier keer een hartinfarct en een keer een herseninfarct heeft gehad, hij heeft diabetes, zijn teen is geamputeerd en ook vandaag de dag kampt de verdachte met verscheidene gezondheidsklachten. De verdachte ontvangt vier keer per dag thuiszorg, volgt een speciaal dieet en slikt een scala aan medicatie. De kans bestaat dat, bij terugkeer in detentie, de gezondheidssituatie van de verdachte verder achteruit zal gaan.
Daarom zal het hof een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Met deze strafoplegging wordt voorkomen dat de verdachte opnieuw voor deze zaak gedetineerd zal raken. Met het grote voorwaardelijke strafdeel wil het hof enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde benadrukken en beoogt het anderzijds de verdachte ervan te doordringen zich in de toekomst verre te houden van het plegen van strafbare feiten.
Het hof is zich ervan bewust dat dit in vergelijking met soortgelijke zaken een lage onvoorwaardelijke straf behelst en heeft daarom gekeken naar alternatieven. Het uitvoeren van een taakstraf is gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet mogelijk. Bovendien is uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de verdachte het misdrijf (mede) heeft gepleegd vanuit een financieel motief. Het hof acht daarom een financiële sanctie gepast en zal de verdachte, naast de (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf, een geldboete opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf en een geldboete van na te melden duur dan wel hoogte passend en geboden.

Beslag

Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven geld behoort aan de verdachte toe. Het hof kan met onvoldoende zekerheid vaststellen dat het inbeslaggenomen geld is verkregen in verband met het bewezenverklaarde feit zodat het hof zal bepalen dat dit bedrag van € 805,00 zal worden teruggegeven aan de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
38 (achtendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
24 (vierentwintig) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 805 EUR.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. W.S. Ludwig, en mr. M. Vollebregt, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 april 2024.
mr. W.S. Ludwig in buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.