ECLI:NL:GHAMS:2024:2712

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
23-001766-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling mensenhandel met betrekking tot seksuele uitbuiting en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mensenhandel en mishandeling. De aangeefster, die in een kwetsbare positie verkeerde, werd door de verdachte gedwongen om seks te hebben tegen betaling. De verdachte maakte misbruik van zijn overwicht en de kwetsbare situatie van de aangeefster, die kort na de aanvang van hun relatie in financiële problemen raakte. De verdachte beheerde het geld dat de aangeefster verdiende met prostitutiewerkzaamheden en maakte gebruik van verbale agressie om haar onder controle te houden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, zoals omschreven in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank had eerder een lagere straf opgelegd, maar het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de gevolgen voor de aangeefster een zwaardere straf rechtvaardigden. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de schade op € 20.701,00 vaststelde, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om deze schade te vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001766-22
datum uitspraak: 26 september 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 juni 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-289426-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 en 12 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 juni 2016 tot en met 31 december 2017 te Hoofddorp en/of Sassenheim en/of Amsterdam en/of Almere en/of (elders in) Nederland,
een ander, genaamd [benadeelde] ,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [benadeelde] heeft,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [benadeelde] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1 sub 4), en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [benadeelde] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [benadeelde] (artikel 273f lid 1 sub 6°) (te weten het in ontvangst nemen van de betaling(en) van klant(en) dan wel het wegpakken van het betaalde geld van klanten en/of het van de bankrekening van die [benadeelde] opnemen en/of overboeken naar zijn, verdachtes, bankrekening van betaling(en) van klant(en)),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het mishandelen van die [benadeelde] door haar (al dan niet met een voorwerp) te slaan op/tegen een arm en/of schouder en/of het hoofd en/of
- het dreigen met het aanrichten van vernielingen in de woning van die [benadeelde] en/of
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [benadeelde] en/of
- het dreigen aan anderen (te weten de ouders van die [benadeelde] ) te vertellen dat die [benadeelde] als prostituee werkzaam was en/of zich had geprostitueerd en/of
- het dreigen dat hij, verdachte, die [benadeelde] 'kapot' zou maken en/of zelfmoord zou plegen wanneer die [benadeelde] aan prostitutieklanten zou kenbaar maken dat er sprake was van onvrijwillige prostitutie en/of
- het in ernstige mate beperken van de bewegingsvrijheid van die [benadeelde] en/of
- het onder controle houden en/of onder druk zetten van die [benadeelde] (onder andere door in de omgeving van/nabij de werkplek alwaar de prostitutiewerkzaamheden plaatsvonden zich op te houden) waardoor het voor die [benadeelde] werd bemoeilijkt zich aan die controle en/of die prostitutiewerkzaamheden te onttrekken en/of
- het brengen en/of houden van die [benadeelde] in een positie waar zij niet over haar eigen financiële middelen kon beschikken en/of
en/of waarbij voornoemde (onder 2) "enige handeling" heeft/hebben bestaan uit:
- het aanmaken (dan wel assisteren bij het aanmaken) en/of onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") van één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [benadeelde] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [benadeelde] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of
- het geven van uitleg en/of instructie(s) aan die [benadeelde] met betrekking tot de door die [benadeelde] te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of
- het bepalen welke klanten die [benadeelde] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden en/of
- het instrueren van die [benadeelde] (al dan niet per telefoon) wanneer zij klaar moest staan voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- het begeleiden van die [benadeelde] bij/naar escortwerkzaamheden en/of
- het boeken en/of regelen van een hotelkamer als werkplek voor die [benadeelde] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Partiële vrijspraak

Vrijspraak sub 1°
Uit het dossier is onvoldoende af te leiden dat sprake was van werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen. Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder sub 1° ten laste is gelegd. De verdachte wordt van dit onderdeel vrijgesproken.

Bewijsoverweging

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er inconsistenties bestaan tussen de verklaringen van aangeefster en dat deze afbreuk doen aan de betrouwbaarheid daarvan, waardoor deze verklaringen niet kunnen bijdragen aan het bewijs. Daarnaast heeft de raadsman naar voren gebracht dat aangeefster – tijdens de tenlastegelegde periode – zowel bij een informatief gesprek met de politie als enkele maanden later bij een controle heeft verklaard dat zij vrijwillig in de prostitutie werkte, hetgeen eveneens afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de aangifte. Voorts heeft de raadsman benoemd dat aangeefster een motief zou kunnen hebben om te verklaren dat sprake is geweest van seksuele uitbuiting, namelijk dat zij tijdens de aangifte hoogzwanger was en de relatie met de verdachte inmiddels was verbroken. Tot slot is aangevoerd dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster gedetailleerd zijn en geen noemenswaardige inconsistenties bevatten. De verklaringen van aangeefster zijn als betrouwbaar aan te merken. Daarnaast bevat het dossier voldoende ondersteunend bewijs.
Het oordeel van het hof
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Bij de feiten in deze zaak zijn in het bijzonder twee personen betrokken, te weten de verdachte en de aangeefster mevrouw [benadeelde] . Laatstgenoemde heeft belastende verklaringen over de verdachte afgelegd. De verdachte heeft het tenlastegelegde volledig ontkend. Het hof dient bij de beoordeling van het gepresenteerde bewijs twee stappen te doorlopen. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Het hof dient vervolgens te beoordelen of sprake is van steunbewijs waardoor aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv wordt voldaan. Daarvoor moeten er een of meer bewijsmiddelen zijn die steun bieden aan (onderdelen van) de verklaring van de aangeefster en in zoverre kunnen worden beschouwd als een controlemiddel ten behoeve van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en daarmee de bewezenverklaring. De vraag of er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster, moet dus worden onderscheiden van de vraag of haar verklaring betrouwbaar is. Dit neemt echter niet weg dat het steunbewijs kan dienen als controlemiddel voor de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster. Tegen deze achtergrond wordt als volgt overwogen.
Voor de beantwoording van de vraag of de verklaringen van de aangeefster in voldoende mate betrouwbaar zijn om tot bewijs te kunnen worden gebruikt, is van belang of die verklaringen op essentiële onderdelen concreet, gedetailleerd en consistent zijn.
Het hof stelt vast dat de aangeefster in de verschillende verklaringen uitvoerig heeft verklaard over haar relatie met de verdachte, over hoe zij in de prostitutie is komen te werken en de omstandigheden waaronder dat gebeurde. Op essentiële onderdelen heeft zij concreet, gedetailleerd en consistent verklaard. Het hof heeft in die verklaringen geen onverklaarbare tegenstrijdigheden aangetroffen op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat hetgeen de aangeefster heeft verklaard niet op waarheid berust. Het is op zichzelf niet vreemd te noemen dat in die verklaringen op details inconsistenties kunnen worden geconstateerd, maar deze ontkrachten de betrouwbaarheid van de verklaringen niet, nu deze inconsistenties slechts zien op relatief ondergeschikte punten. Daaraan kan worden toegevoegd dat de omstandigheid dat de verklaring van aangeefster afwijkt van de verklaring van de verdachte of die van een getuige, niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie dient te leiden dat het de verklaring van aangeefster is die onbetrouwbaar is.
De raadsman heeft stilgestaan bij de omstandigheid dat aangeefster bij eerdere gesprekken met het prostitutie controle team – tijdens een informatief gesprek op 5 december 2016 en tijdens een controle op 19 april 2017 – verklaard heeft dat zij vrijwillig in de prostitutie werkte en (pas) op 30 september 2019 aangifte heeft gedaan. Dit doet geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van haar aangifte. Aangeefster heeft immers bij de rechter-commissaris verklaard dat ze tijdens het informatieve gesprek wel overwoog om iets tegen de verbalisanten te zeggen, maar dat zij tijdens het gesprek via de telefoon bedreigingen van de verdachte ontving. Ook tijdens de controle op 19 april 2017 heeft zij niets gezegd uit angst voor de verdachte. Over het moment van het doen van aangifte heeft aangeefster verklaard dat zij door de ernstige ziekte van de verdachte eerder het doen van aangifte heeft uitgesteld, maar daar verandering in kwam toen zij benaderd werd door een vrouw die vertelde over haar relatie met de verdachte en dat zij niet wilde dat er meer slachtoffers zouden vallen. Deze uitleg acht het hof, mede gelet op de inhoud van het hierna te bespreken steunbewijs, niet onaannemelijk. Het hof acht de belastende verklaringen van aangeefster derhalve betrouwbaar.
Steunbewijs
Onderzoek telefoon
Uit de in de bewijsmiddelbijlage opgenomen Whatsappberichten tussen de aangeefster en contactpersoon ' [verdachte] ?' blijkt dat de verdachte beaamt dat hij aangeefster heeft geslagen en dit heeft toegegeven bij de reclassering. Voorts wordt door de verdachte in de berichten beaamd dat zij samen geldproblemen hadden door zijn gokverslaving en door de telefoonabonnementen die hij afsloot en dat er daarom geen andere optie was dan – zo begrijpt het hof die berichten – het werken in de prostitutie.
Uit onderzoek volgt voorts dat, naast het telefoonnummer van de aangeefster, tevens het telefoonnummer dat bij de verdachte in gebruik was aan de advertenties op [website] was gekoppeld en dat met dit telefoonnummer meerdere malen is gebeld om advertenties 'omhoog te plaatsen'. De verdachte is hierover bevraagd door het hof. Uit zijn antwoorden kan niet de conclusie worden getrokken dat hij dit telefoonnummer niet in gebruik had.
Getuige [getuige 1]
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij aanwezig is geweest in de woning van aangeefster op het moment dat de verdachte afspraken maakte met klanten voor aangeefster. De verdachte had volgens de getuige controle over de klanten die de aangeefster kreeg om geld te verdienen. Ook was zij getuige van een incident waarbij de verdachte agressief was en een gat in de deur had geslagen in de woning van aangeefster. Voorts heeft zij verklaard dat verdachte dreigde om aan iedereen te vertellen dat aangeefster in de prostitutie werkte.
[hotel] hotel
Voorts blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat de verdachte een reservering bij het [hotel] hotel te [adres 2] heeft gemaakt en dat hij daar samen met een vrouw heeft verbleven van 1 januari 2017 tot en met 24 januari 2017. Alle overnachtingen zijn contant betaald.
Deze bewijsmiddelen zijn ondersteunend voor het bewijs dat de verdachte agressief gedrag vertoonde gericht op aangeefster en haar spullen. Voorts zijn zij ondersteunend voor het bewijs dat de verdachte de advertenties beheerde en dat met name hij degene was die het contact onderhield met klanten. Hij regelde de locatie en met wie en wanneer aangeefster afspraken had.
Financieel onderzoek
Uit onderzoek volgt voorts dat aangeefster in juni 2016 huurachterstanden kreeg. Op 1 juli 2016 werd huur afgeschreven, welke afschrijving op 13 juli 2016 werd gestorneerd. Op 22 juli 2016 is er voor het laatst huur van haar rekening afgeschreven en de eerstvolgende keer dat er weer huur werd afgeschreven is op 3 juli 2017. Dit komt overeen met de verklaring van aangeefster. Ook volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat meerdere telefoonproviders vanaf juli 2016 bedragen van de bankrekening van aangeefster incasseerden, waarbij de bedragen direct gestorneerd werden. Ook dit valt binnen de tijdlijn zoals door aangeefster in haar aangifte en de aanvullende verklaringen weergegeven en het bevestigt de financiële problemen die zij beiden hadden gekregen.
De verdachte heeft verklaard dat hij een maandelijkse uitkering van € 750,00 had. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte bijschrijvingen van bijvoorbeeld het UWV of zijn ouders direct volledig contant opnam, al dan niet in een casino.
Getuige [getuige 2]
De getuige [getuige 2] , een vriend van de verdachte, heeft verklaard dat aangeefster alles op de rit had voordat zij de verdachte leerde kennen en dat de verdachte en aangeefster dure uitgaven deden die hij abnormaal vond.
Deze financiële bevindingen zijn, in samenhang beschouwd, ondersteunend voor de verklaring van aangeefster, dat zij voordat zij de verdachte leerde kennen, zich financieel in een stabiele situatie bevond en dat de schulden (mede) door zijn toedoen zijn ontstaan. Daarnaast ondersteunen deze bevindingen de verklaring van aangeefster dat de verdachte zijn geld vergokte in het casino en dat hij profiteerde van het grootste gedeelte van het geld dat zij verdiende met de prostitutiewerkzaamheden.
Slotsom
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de bewijsmiddelen op toereikende wijze feiten en omstandigheden inhouden die in onderling verband en samenhang de bewezenverklaring, zoals hierna nader toegelicht aan de hand van de delictsomschrijving, kunnen dragen.
Juridisch kader
In artikel 273f, eerste lid, Sr zijn verschillende strafbaar gestelde gedragingen neergelegd in subleden, die alle kwalificeren als mensenhandel. In casu is sub 1°, sub 4°, sub 6° en sub 9° tenlastegelegd. Ter beoordeling staat niet, gelet op de te geven deelvrijspraak, het onderdeel van de tenlastelegging dat is ontleend aan sub 1.
Dwangmiddelen
Om tot een bewezenverklaring van mensenhandel als bedoeld onder 4º te komen, moet sprake zijn van aanwending van de in sub 1º genoemde dwangmiddelen: dwang, (dreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, afpersing, fraude, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie of het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap heeft over die ander. Deze dwangmiddelen beïnvloeden de wil en dienen te leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid. Daartoe behoort blijkens de wetsgeschiedenis ook het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. [1]
Een nadere invulling voor het begrip ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ in zaken betreffende seksuele uitbuiting kan worden gevonden in de memorie van toelichting bij één van de voorlopers van de huidige bepaling. Daarin schrijft de wetgever dat een dergelijk misbruik wordt verondersteld indien de prostituee in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. [2] Met deze toelichting heeft de wetgever bedoeld het bestanddeel inzake misbruik te objectiveren en daarmee de bescherming van de bepaling uit te breiden. [3]
Volgens het zesde lid van artikel 273f Sr dient onder ‘kwetsbare positie’ mede te worden verstaan: “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan”.
In de toelichting op het zesde lid van artikel 273f Sr wordt opgemerkt dat de bestanddelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ elkaar grotendeels overlappen. [4] Zo beschouwd lijkt er geen wezenlijk verschil te bestaan tussen beide misbruik-dwangmiddelen, in die zin dat in beide gevallen de afhankelijkheidspositie van het vermeende slachtoffer centraal staat en deze middelen zich enkel van elkaar lijken te onderscheiden door de aard van deze afhankelijkheid: door de positie van het slachtoffer (kwetsbaar) of de relatie tussen de dader en het slachtoffer (overwicht). Het ligt bovendien voor de hand dat vaak sprake zal zijn van een combinatie van beide.
In lijn hiermee concludeert het hof dat voor beantwoording van de vraag of sprake is van een kwetsbare positie of een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht in beide gevallen betekenis toekomt aan de feitelijke omstandigheden die het slachtoffer persoonlijk betreffen, die gelegenheid tot uitbuiting scheppen en die maken dat het slachtoffer niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een vrije keuze te maken. Het gebruik maken van deze afhankelijkheid van de betrokkene door de verdachte kan een van de genoemde vormen van misbruik opleveren.
Voordeel trekken
In artikel 273f, aanhef en eerste lid sub 6º, Sr is als mensenhandel strafbaar gesteld het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander. Sub 9º ziet op het dwingen dan wel bewegen van de ander hem te bevoordelen uit de opbrengst van prostitutie. Het voordeel trekken vindt plaats onder een of meer van de genoemde dwangmiddelen en onder het oogmerk van uitbuiting.
Uitbuiting
De vraag of (en zo ja, wanneer) sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van artikel 273f Sr lid 1, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in gevallen als de onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. [5]
Opzet
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat voor het bewijs van door ‘misbruik’-handelen toereikend is dat de dader zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer als bedoeld in die bepaling. Naast dit opzetvereiste geldt een ander, zwaarder opzetvereiste ten aanzien van de uitbuiting, namelijk in de vorm van het oogmerk van uitbuiting. [6]
In het licht van deze maatstaven stelt het hof de volgende voor de bewijsvoering relevante feiten en omstandigheden, ontleend aan de inhoud van de bewijsmiddelen, vast.
Aangeefster leert de verdachte kennen in juni 2016 en zij krijgen direct een relatie. De verdachte trekt direct bij aangeefster in en draagt niet financieel bij. Aangeefsters financiële situatie was stabiel, maar snel nadat zij verdachte leert kennen verliest zij haar baan en bouwt zij schulden op, zoals een schuld voor (onbetaalde) telefoonabonnementen en een huurschuld, (mede) door toedoen van de verdachte. Na een aantal weken oppert de verdachte om in de prostitutie te gaan werken. Vanwege de geldproblemen is er geen andere optie dan het werken in de prostitutie. Zij maken samen een account aan op
[website]en kort daarna volgt de eerste klant. In de periode tot 31 december 2017 blijft aangeefster in de prostitutie werken, zowel vanuit haar woning als vanuit het [hotel] hotel in [adres 2] en vanuit [club] . De verdachte beheert de advertenties, belt voor het “omhoog plaatsen” van deze advertenties en onderhoudt het contact met klanten. Als aangeefster op enig moment aarzelt is de verdachte jegens haar verbaal agressief en dreigt haar prostitutiewerk bekend te maken, ook bij haar ouders. De verdachte bedreigt haar en pleegt vernielingen in haar woning. Hij is in de omgeving van aangeefster als zij de prostitutiewerkzaamheden verricht en beheert het geld dat met de prostitutiewerkzaamheden werd verdiend. De verdachte profiteerde van het grootste gedeelte van het geld dat zij verdiende met de prostitutiewerkzaamheden.
Slotsom
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een uitbuitingssituatie die mede door de verdachte in het leven is geroepen en in stand is gehouden, zoals weergegeven in de bewezenverklaring. Aangeefster was daarbij het slachtoffer dat bewogen werd om seks te hebben tegen betaling waarbij de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin aangeefster korte tijd na aanvang van hun relatie was terecht gekomen alsmede van zijn overwicht op haar, onder meer blijkend uit en tot uiting komend in zijn (verbale) agressie. Eveneens volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte het geld, afkomstig uit de prostitutiewerkzaamheden, beheerde en voor een aanzienlijk deel ten eigen bate aanwendde, hetgeen betekent dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit die uitbuiting.
Het hof acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en van al hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de misdrijven als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, onder 4, 6 en 9 Sr.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 23 juni 2016 tot en met 31 december 2017 te Hoofddorp, Sassenheim en Amsterdam,
een ander, genaamd [benadeelde] ,
telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en geweld, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard en, onder de onder lid 1, sub 1 van artikel 273f Sr genoemde omstandigheden, zoals hiervoor vermeld, handelingen heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [benadeelde] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard, en
heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [benadeelde] met een derde tegen betaling, en
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [benadeelde] , te weten het in ontvangst nemen van de betalingen van klanten dan wel het wegpakken van het betaalde geld van klanten en het van de bankrekening van die [benadeelde] opnemen en overboeken naar zijn, verdachtes, bankrekening van betalingen van klanten,
waarbij die dwang, dat geweld, dat misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en dat misbruik van een kwetsbare positie hebben bestaan uit:
- het mishandelen van die [benadeelde] en
- het dreigen met het aanrichten van vernielingen in de woning van die [benadeelde] en
- het zich op boze en/of agressieve en/of anderszins dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [benadeelde] en
- het dreigen aan anderen, te weten de ouders van die [benadeelde] , te vertellen dat die [benadeelde] als prostituee werkzaam was en zich had geprostitueerd en
- het dreigen dat hij, verdachte, die [benadeelde] 'kapot' zou maken en zelfmoord zou plegen wanneer die [benadeelde] aan prostitutieklanten zou kenbaar maken dat er sprake was van onvrijwillige prostitutie en
- het onder controle houden en/of onder druk zetten van die [benadeelde] onder andere door in de omgeving van/nabij de werkplek alwaar de prostitutiewerkzaamheden plaatsvonden zich op te houden en
- het brengen en/of houden van die [benadeelde] in een positie waar zij niet over haar eigen financiële middelen kon beschikken en
waarbij voornoemde handelingen hebben bestaan uit:
- het aanmaken dan wel assisteren bij het aanmaken en onderhouden waaronder begrepen het "omhoog plaatsen" van advertenties op websites waarin die [benadeelde] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en
- het onderhouden van contacten met en het maken van afspraken met potentiële prostitutieklanten voor die [benadeelde] en het maken van afspraken met die klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en de daarvoor te betalen bedragen en
- het geven van instructies aan die [benadeelde] met betrekking tot de door die [benadeelde] te verrichten prostitutiewerkzaamheden en
- het instrueren van die [benadeelde] al dan niet per telefoon wanneer zij klaar moest staan voor prostitutiewerkzaamheden en
- het boeken en/of regelen van een hotelkamer als werkplek voor die [benadeelde] .
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest.

Getuigenverzoeken

De raadsman heeft in het kader van de bewijsvraag verzocht een aantal getuigen te horen. De getuigen die verzocht zijn betreffen:
[benadeelde] (aangeefster)
[getuige 2]
[getuige 1]
[getuige 3]
[getuige 4]
[getuige 5]
[getuige 6]
[getuige 7] (medewerker [hotel] hotel [adres 2] )
[getuige 8]
[getuige 9]
[getuige 10]
De getuigen genoemd onder 1 tot en met 5 zijn reeds gehoord bij de rechter-commissaris, zodat het noodzaakcriterium van toepassing is. Het hof stelt vast dat de raadsman aanwezig was bij dit verhoor en zonder enige beperking vragen heeft kunnen stellen aan de getuigen. De getuigen hebben op alle vragen antwoord gegeven. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van nieuwe onderzoeksresultaten of omstandigheden die een nieuw verhoor rechtvaardigen. De raadsman heeft bezwaren geuit ten aanzien van de waardering die de rechtbank heeft gegeven van verklaringen van enkele verzochte getuigen. Hierin kan naar haar aard geen grond gelegen zijn voor een toewijzende beslissing. Dit maakt dat het hof van oordeel is dat het uitgeoefende ondervragingsrecht door de verdediging omtrent de (belastende) getuigen behoorlijk en effectief is geweest.
Ten aanzien van de getuige genoemd onder 7 constateert het hof dat deze getuige reeds bij schriftuur tijdig door de raadsman is opgegeven. Dat geldt niet voor de getuige [getuige 5] . De raadsman heeft tijdens de regiezitting van 5 oktober 2023 reeds verzocht deze getuigen te horen. De verzoeken zijn toen afgewezen, vanwege een gebrek aan onderbouwing van het verdedigingsbelang respectievelijk de ontbrekende noodzaak van een verhoor. De verdediging heeft opnieuw verzocht deze getuigen te horen, onder dezelfde motivering als gegeven tijdens de regiezitting. Het hof stelt vast dat het om mogelijk ontlastende getuigen gaat. Aan de onderbouwing van het belang bij, respectievelijk de noodzaak van een verhoor mogen daarom eisen gesteld worden. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van nieuwe onderzoeksresultaten of omstandigheden die een verhoor rechtvaardigen. Onder verwijzing naar de op 5 oktober 2023 gegeven motivering zullen de verzoeken worden afgewezen.
De getuige onder 8 betreft een medewerker van het [hotel] hotel [adres 2] . Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevuld dat met deze medewerker [getuige 7] wordt bedoeld. Het hof stelt vast dat het verzoek moet worden beoordeeld in het kader van het noodzaakcriterium. De verdediging heeft betoogd dat de hotelmedewerker kan verklaren dat aangeefster zelfstandig opereerde en controle had over haar activiteiten als prostituee. Uit hetgeen getuige [getuige 7] heeft verklaard kan echter niet worden afgeleid dat hij iets zou kunnen verklaren over het al dan niet ontbreken van dwang. De getuige heeft op 22 februari 2020 bij de politie verklaard over één incident waarbij hij heeft gesproken met, zo wordt door hem aangenomen, zowel de verdachte als met een vriendin die bij hem was. Er zou daarnaast nog een derde persoon, te weten een escortmeisje betrokken zijn geweest. Over de onderlinge verhoudingen van deze drie personen kon de getuige niets verklaren. Gelet op de gegeven onderbouwing, bezien in het licht van hetgeen de getuige heeft verklaard, moet de getuige niet tot de door de verdediging veronderstelde introspectie in staat worden geacht. Daarom is de noodzaak tot het horen van de getuige niet gebleken.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van de getuigen als genoemd onder 9 tot en met 11 niet voor het bewijs worden gebruikt, zodat geen noodzaak bestaat tot het horen van deze getuigen.
De verzoeken tot het horen van de getuigen zullen dan ook alle worden afgewezen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Mensenhandel, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf van 30 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
De raadsman heeft verzocht bij oplegging van een straf rekening te houden met de persoon van de verdachte. De verdachte is licht verstandelijk beperkt en behoeft ondersteuning op diverse leefgebieden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan de seksuele uitbuiting van aangeefster. De verdachte heeft misbruik gemaakt van de door hem gecreëerde afhankelijke en kwetsbare positie waarin zij verkeerde en heeft haar – gebruikmakend van het overwicht dat hij had – bewogen te werken in de prostitutie. Daarbij heeft hij haar bedreigd en zich een groot deel van haar verdiensten uit de prostitutie toegeëigend. Door te handelen als bewezenverklaard heeft de verdachte heeft hij op indringende wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster en voorts op de vrijheid die zij zou moeten hebben om haar eigen leven vorm te geven. De verdachte heeft de belangen van aangeefster bij het behoud van haar waardigheid en recht op zelfbeschikking volledig ondergeschikt gemaakt aan zijn zucht naar financieel gewin. Daarnaast heeft de verdachte er op geen enkele wijze blijk van gegeven zich bewust te zijn van de ernst van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 september 2024 is de verdachte – kort voordat hij aangeefster had ontmoet – veroordeeld voor diverse zedenmisdrijven. Deze veroordeling is kort na de ontmoeting onherroepelijk geworden, waarna de proeftijd ging lopen en de verdachte zich had te houden aan een aantal bijzondere voorwaarden die waren gericht op het voorkomen van recidive. Deze veroordeling, proeftijd en voorwaarden hebben de verdachte niet bewogen om de uitbuitingssituatie van aangeefster te beëindigen.
Het hof heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 26 april 2022. De reclassering noemt als risicofactoren het gebrek aan dagbesteding en een ongewijzigde financiële situatie. De reclassering ziet – gelet op het feit dat de verdachte destijds een periode van 4,5 jaar niet opnieuw bij justitie in beeld is gekomen –aanleiding om een straf zonder bijzondere voorwaarden te adviseren. Ter terechtzitting is gebleken dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ongewijzigd zijn.
Het hof houdt rekening met de straffen die in vergelijkbare gevallen van seksuele uitbuiting worden opgelegd, zoals die blijken uit de daarop van toepassing zijnde oriëntatiepunten van het LOVS. Het hof betrekt hierbij de lange periode waarin sprake is geweest van uitbuiting, de wijze (zoals de mate van bedreiging met geweld) waarop aangeefster is gedwongen/bewogen de prostitutiewerkzaamheden te doen, de werkomstandigheden zoals het werken zonder condoom en de hoeveelheid geld die werd afgedragen. De verdachte zelf heeft ter terechtzitting in hoger beroep op geen enkele wijze blijk gegeven van inzicht in het kwalijke van zijn gedrag. Bij de weging acht het hof het, gelet op de ernst van de feiten en de ernstige gevolgen daarvan, onontkoombaar dat aan de verdachte een gevangenisstraf van aanzienlijke duur wordt opgelegd.
Het hof staat nog stil bij de vraag of de behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is in eerste aanleg met de inverzekeringstelling van de verdachte aangevangen op 9 juni 2020 en het vonnis is gewezen op 28 juni 2022. Het hoger beroep is namens de verdachte op 1 juli 2022 ingesteld, terwijl het hof heden arrest wijst. Dit betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg zo beperkt is dat deze geen betekenis toekomt en in hoger beroep bijna drie maanden beloopt. Gelet op de relatief geringe overschrijding in hoger beroep ziet het hof geen aanleiding hieraan gevolgen te verbinden en wordt volstaan met de constatering van deze overschrijding.
Het hof acht, alles afwegende de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf, gelet op de ernst van de bewezen feiten passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verzoek tot het opmaken van een nieuw reclasseringsrapportage
Het hof is van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak door de verdachte zelf en door zijn raadsman meer dan voldoende zijn belicht. Het hof acht zich op dit punt dan ook voldoende voorgelicht en een nadere rapportage van de reclassering hieromtrent niet noodzakelijk. Het verzoek van de raadsman, om het onderzoek te heropenen teneinde een nieuw reclasseringsrapport te laten opmaken zal dan ook worden afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 32.550,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 20.701,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering verminderd tot het door de rechtbank toegewezen bedrag, te weten: € 20.701,00.
De verdediging heeft primair bepleit dat de vordering van de benadeelde partij - voor wat betreft de materiële schade - moet worden afgewezen omdat het schuldenoverzicht van aangeefster niet is bijgevoegd en de materiële schade derhalve onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de behandeling van de vordering ten aanzien van de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman verzocht deze te matigen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij – overeenkomstig de beslissing van de rechtbank – dient te worden toegewezen tot een bedrag van
€ 20.701,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 13.201,00 aan materiële schade (gederfde inkomsten uit de prostitutie) en, gezien aard en ernst van de normschending, tot een bedrag van € 7.500,00 aan immateriële schade. De vordering is – anders dan gesteld door de verdediging – voldoende onderbouwd en de behandeling van de vordering levert in haar totaliteit geen onevenredige belasting van het strafgeding op. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde voor zover dit betrekking heeft op het onderdeel dat is ontleend aan artikel 273f, lid 1, sub 1, Sr.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.701,00 (twintigduizend zevenhonderdéén euro) bestaande uit € 13.201,00 (dertienduizend tweehonderdéén euro) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.701,00 (twintigduizend zevenhonderdéén euro) bestaande uit € 13.201,00 (dertienduizend tweehonderdéén euro) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 138 (honderdachtendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 december 2017.
Wijst af de verzoeken tot het horen van de getuigen:
[benadeelde] (aangeefster)
[getuige 2]
[getuige 1]
[getuige 3]
[getuige 4]
[getuige 5]
[getuige 6]
[getuige 7] (medewerker [hotel] hotel [adres 2] )
[getuige 8]
[getuige 9]
[getuige 10]
Wijst af het verzoek tot het doen opmaken van een reclasseringsrapport.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. R.M. Steinhaus en mr. M. Koek, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 september 2024.

Voetnoten

2.Het hof leest dit in, nu de toelichting betrekking had op een bepaling waarin slechts seksuele uitbuiting strafbaar werd gesteld en deze bepaling de basis heeft gevormd voor de huidige bepaling (zie hierboven).
5.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, r.o. 2.6.1 (Chinese horeca); herhaald in HR 11 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:534.
6.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 (Chinese horeca).