ECLI:NL:GHAMS:2024:2750

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
23-002581-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling tot gevangenisstraf en TBS na schietincident in Amsterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 31 mei 2020 op de Verbindingsdam te Amsterdam, waarbij de verdachte [verdachte] is beschuldigd van poging tot doodslag, bedreiging en verboden wapenbezit. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag op [benadeelde 1], waarbij hij het slachtoffer van dichtbij in de buik heeft geschoten. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot moord op [benadeelde 2], omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat hij in haar richting heeft geschoten. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor bedreiging van [benadeelde 2] door in haar nabijheid te schieten en voor verboden wapenbezit. Het hof heeft een gevangenisstraf van 66 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, met een totale schadevergoeding van € 22.901,38 aan [benadeelde 1] en € 5.875,12 aan [benadeelde 2]. Het hof heeft de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen wapen en munitie bevolen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002581-21
datum uitspraak: 3 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 september 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 13-144174-20 en 23-000765-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1990,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 november 2023, 23 april 2024, 15 mei 2024, 3 september 2024 en 3 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de gemachtigde van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een kogel, in de buik, althans, in het (onder)lichaam van voornoemde [benadeelde 1] heeft geschoten en/of meerdere malen in de richting van die [benadeelde 1] heeft geschoten;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Amsterdam, aan [benadeelde 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (een schotwond in de buik ) heeft toegebracht, door met een vuurwapen een kogel in de buik, althans in het (onder)lichaam van voornoemde [benadeelde 1] te schieten;
2. primair
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen meerdere malen in de richting van die [benadeelde 2] heeft geschoten;
2. subsidiair
hij, op of omstreeks 31 mei 2020 te Amsterdam [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen ) op die [benadeelde 2] gericht en/of (vervolgens) (meermalen) met voornoemd vuurwapen, in de richting , althans in de nabijheid van die [benadeelde 2] geschoten;
3.
hij op of omstreeks 1 juni 2020 te Amsterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, merk Ceska Zbrojovka (CZ), model 27, kaliber 7.65 Browning en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten acht (8) patronen van het kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

4.Vrijspraak feit 2 primair: poging tot moord/ doodslag op aangeefster [benadeelde 2]

Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt op basis van de verklaringen van de beide aangeefsters bij de politie en bij de
rechter-commissaris vast dat de verdachte tijdens het incident meerdere keren heeft geschoten (zie hieronder de bewijsoverweging onder punt 6). Mede gelet op de aangifte van de aangeefster [benadeelde 2] van 3 juni 2020 is het hof evenwel van oordeel dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte in haar richting heeft geschoten.
5. Bewijsoverweging feit 1 primair: poging tot moord/ doodslag op aangeefster [benadeelde 1]
5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe – beknopt samengevat – het volgende aangevoerd.
Blijkens de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot het uitkijken van de camerabeelden van de [adres 1] en [winkel] lopen de tijden die op de camerabeelden geregistreerd zijn niet synchroon met de daadwerkelijke (atoom)tijd. Zowel in het geval dat er wordt uitgegaan van de door de politie geverbaliseerde tijden, als van de gecorrigeerde tijdlijn – opgesteld op basis van de door de politie geverbaliseerde afwijkingen – stelt de verdediging dat er op de ochtend van het schietincident meerdere op elkaar lijkende individuen op straat waren. Er kan niet met zekerheid worden vastgesteld welke van deze individuen de dader is geweest en of de verdachte één van deze individuen is geweest.
Ook als het hof uitgaat van een andere tijdlijn en ‘oordeelt dat het wel degelijk kan vaststellen dat er géén meerdere (enigszins) op elkaar lijkende individuen zijn geweest die ochtend en dat de verdachte dus de persoon is op alle beelden’, dan meent de verdediging dat de beelden van de [adres 2] op zichzelf ook nog een ontkrachting bevatten voor de stelling dat de persoon op die beelden de dader is geweest. Immers, als ervan wordt uitgegaan dat de persoon die kort voor, en kort na het schietincident op deze beelden is te zien, de dader is, dan betekent dit dat deze persoon – gelet op de afgelegde route zoals die dan zou volgen uit de beelden en de verschillende getuigenverklaringen – over de gehele afstand van 1450 meter een gemiddelde snelheid van minimaal 13 à 14 kilometer per uur heeft gelopen. Voor een dergelijke snelheid is een buitengewoon goede conditie nodig, die de verdachte niet heeft.
Daarnaast zijn er nog andere contra-indicaties voor de betrokkenheid van de verdachte. Zo verschilt het signalement dat de aangeefsters van de dader geven op belangrijke punten van de persoon op de camerabeelden van de [adres 1] en van het uiterlijk van de verdachte. Ook de goederen die in de woning de verdachte zijn aangetroffen, leveren contra-indicaties op voor zijn betrokkenheid. Het wapen dat in de woning van de verdachte is aangetroffen kan niet worden gekoppeld aan het schietincident en komt niet overeen met het wapen dat de aangeefsters beschrijven en op de in beslaggenomen kleding zijn geen schotresten aangetroffen.
5.2.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast en overweegt als volgt.
Op 31 mei 2020 heeft omstreeks 05:38 uur ter hoogte van de Verbindingsdam te Amsterdam een schietincident plaatsgevonden. Twee wandelaars, aangeefsters [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , zijn belaagd door een voor hen onbekende schutter. Aangeefster [benadeelde 1] is tijdens het incident van dichtbij in haar buik geschoten. De schutter is na het incident weggerend. Beide aangeefsters hebben een beschrijving gegeven van de schutter en hebben voorts een verklaring afgelegd over de door hen afgelegde looproute richting de Verbindingsdam. Uit hun verklaringen volgt dat zij van de Linnaeusstraat via de Borneolaan en de C. van Eesterenlaan richting de Verbindingsdam zijn gelopen.
De aangeefsters hebben verklaard dat de mannelijke schutter een blauwe hoody/een blauw sweatshirt droeg en een zwart masker/een stuk zwarte stof dat (deels) het gezicht bedekte. Voorts hebben zij beiden verklaard dat de schutter een goudkleurig wapen bij zich droeg en zwarte handschoenen aanhad. De huiskleur van de schutter beschrijven zij als ‘blank’, dan wel ‘blank (zon gebruind)’.
Op de camerabeelden van de [adres 1] is te zien dat een tweetal wandelaars (het hof begrijpt: beide aangeefsters, hetgeen overigens ook niet is betwist) kort voorafgaand aan het schietincident aan de overzijde van de [adres 1] loopt. Zij komen vanuit de richting van de Borneolaan. Ook is te zien dat ruim een minuut na het tweetal wandelaars een persoon op de C. van Eesterenlaan aan komt rennen, waarna zijn rennende beweging overgaat in een lopende beweging. De persoon loopt in dezelfde richting als de twee wandelaars.
De persoon heeft een ‘blanke tot licht getinte huiskleur’, draagt een blauwe jas met capuchon, met op de linker borst en de rechter bovenarm lichtkleurige accenten. De persoon lijkt een donkerkleurige col over de mond en neus, en een bril te dragen. Verder draagt de persoon handschoenen die aan de bovenzijde lichtkleurig en aan de binnenzijde donkerkleurig zijn en een korte broek. In zijn hand lijkt de persoon een goudkleurig voorwerp vast te hebben. Voorts is waarneembaar dat de persoon op de beelden op het linker onderbeen, net boven de enkel aan de buitenzijde een verkleuring heeft op de huid.
Gelet op – kort gezegd – de overeenkomsten wat betreft signalement – waarbij met name het goudkleurige wapen/voorwerp in het oog springt –, het zeer korte tijdsverloop tussen het passeren van de camera op de C. van Eesterenlaan en het schietincident, en de overeenkomstige looprichting, komt het hof tot de tussenconclusie dat de persoon die zichtbaar is op de camerabeelden van de C. van Eesterenlaan, degene is die kort daarna de aangeefster [benadeelde 1] heeft beschoten op de Verbindingsdam.
De vraag die vervolgens voorligt is of deze persoon de verdachte is. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De beide aangeefsters hebben verklaard dat toen zij op de Borneolaan richting de C. van Eesterenlaan liepen, door een persoon werden uitgescholden die net zijn vuilnis in een container had weggegooid. Deze man droeg volgens [benadeelde 1] een blauwe hoodie. Aangeefster [benadeelde 2] heeft verklaard dat het uitschelden ongeveer halverwege de Borneolaan plaatsvond. Verder heeft zij verklaard dat zij de persoon heeft nagekeken, dat zij hem bij een huis zag staan met daarboven een rood dak en dat het leek alsof hij zijn sleutels in zijn handen had en aanstalten maakte om daar naar binnen te gaan. Het tweetal is doorgelopen, waarna korte tijd later het schietincident plaatsvond. Beide aangeefsters denken dat de persoon die hen uitschold de schutter is.
Naar aanleiding van de verklaring van aangeefster [benadeelde 2] heeft de politie onderzoek gedaan naar het middelste van de drie huizenblokken op de [locatie]. In het betreffende huizenblok is een tweetal portieken met een rood dak boven de deur. Het linker portiek gaf toegang tot de woningen met nummer [nummer 1] . De verdachte woonde op [adres 3] . Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte werden een zwarte col, een blauwkleurig vest met op het linker borstvlak het logo van Lacoste en op de rechtermouw witte belettering, een paar zwart/grijze handschoenen en een bril met vierkant montuur aangetroffen. Deze kleding vertoont grote gelijkenissen met de kleding die de persoon draagt op de camerabeelden van de C. van Eesterenlaan, zoals hiervoor beschreven. Tevens is door de politie onderzoek gedaan naar het linker onderbeen van de verdachte. Hieruit is gebleken dat de verdachte aan de buitenzijde van zijn linker onderbeen een donkerkleurige moedervlek ter grootte van een vingerafdruk heeft. Dit opvallende detail past in het gegeven dat bij de persoon die op de beelden van de C. van Eesterenlaan is te zien, een verkleuring op zijn linker onderbeen is waargenomen. Verder past de leeftijd van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde (29 jaar) bij de leeftijd die de aangeefsters hebben geschat ( [benadeelde 2] : tussen 27 en 35 jaar, [benadeelde 1] : tussen de 28 en 30 jaar).
Het hof komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat het de verdachte is geweest die in de vroege ochtend van 31 mei 2020 eerst de aangeefsters op de Borneolaan heeft uitgescholden om hen daarna op enige afstand te volgen over de C. van Eesterenlaan naar de Verbindingsdam, alwaar hij aangeefster [benadeelde 1] in haar buik heeft geschoten. Dat de aangeefsters niet spreken over gezichtsbeharing bij de schutter terwijl de verdachte volgens de verdediging destijds een baard had, en de verdachte (iets) langer is dan de door de aangeefsters geschatte lengte van de schutter maken dit naar het oordeel van het hof niet anders.
Het voorgaande betekent dus dat het hof voorbijgaat aan het verweer dat – kort gezegd – niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de dader was omdat er op de ochtend van het schietincident mogelijk meerderde op elkaar lijkende individuen op straat waren, waarbij met name de in de woning van de verdachte aangetroffen kleding en de zich op zijn linker onderbeen bevindende moedervlek van doorslaggevende betekenis zijn. In aanvulling op het voorgaande overweegt het hof nog ten aanzien van het verweer dat de verdachte de dader niet kan zijn gelet op – kort gezegd – de snelheid van lopen/rennen, dat geenszins aannemelijk is geworden dat de door de verdediging gestelde gemiddelde loopsnelheid van 13 à 14 kilometer per uur over een afstand van 1450 meter, een voor de verdachte onhaalbare snelheid betreft, zodat het reeds daarom wordt verworpen. Daarbij wordt mede in ogenschouw genomen dat de verdachte destijds heeft verklaard veel te sporten (fietsen en fitness). Ook in de afwezigheid van schotresten op het inbeslaggenomen vest ziet het hof geen reden om tot een andere conclusie te komen. Daarbij overweegt het hof dat dit vest pas ongeveer 24 uren na het schietincident is aangetroffen, wat de mogelijkheid openlaat dat het is schoongemaakt, en voorts dat niets bekend is geworden over het type wapen waarmee de aangeefster is beschoten en de vraag of en in welke mate dit schotresten achterlaat en dat [benadeelde 2] het wapen heeft beschreven als ‘atypisch’, vanwege de zacht klinkende schoten.
Vrijspraak impliciet tenlastegelegde poging tot moord
Met de raadsman is het hof van oordeel dat voorbedachte rade niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en zal de verdachte in zoverre vrijspreken. Weliswaar bevat het dossier aanwijzingen voor enige planmatigheid in het handelen van de verdachte, maar gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken en de persoon van de verdachte, kan het hof niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Het hof acht, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [benadeelde 1] .

6.Bewijsoverweging feit 2 subsidiair: bedreiging van aangeefster [benadeelde 2]

Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte, nadat hij aangeefster [benadeelde 1] in haar buik had geschoten, zich naar aangeefster [benadeelde 2] toedraaide en zich in haar richting begaf, waarna hij nogmaals heeft geschoten. Weliswaar kan niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk
in de richtingvan [benadeelde 2] heeft geschoten (reden waarom hij wordt vrijgesproken van moord/doodslag op [benadeelde 2] ), wel staat naar het oordeel van het hof buiten kijf dat de verdachte door zo te handelen [benadeelde 2] heeft bedreigd. Bij de aangeefster [benadeelde 2] kon de redelijke vrees ontstaan dat zij door het handelen van de verdachte het leven zou laten. Het hof komt dus tot een bewezenverklaring van een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.

7.Bewijsoverweging feit 3: verboden wapenbezit

7.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte ook dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 3 ten laste is gelegd. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van het vuurwapen in zijn woning. Op het wapen zijn geen vingerafdrukken of DNA-sporen van de verdachte aangetroffen.
De verdachte lag te slapen toen hij werd gearresteerd en heeft bij de politie meteen verklaard dat het wapen mogelijk door een vriend van hem in zijn woning was achtergelaten. Het openbaar ministerie heeft nagelaten dit scenario adequaat te onderzoeken.
7.2.
Oordeel van het hof
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen en munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie neemt het hof het volgende als uitgangspunt. Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat vast moet komen te staan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen of de munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft. Daarnaast moet vaststaan dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken.
Het vuurwapen en de munitie zijn op de salontafel in de woonkamer van de verdachte aangetroffen: een plek die goed zichtbaar is voor een ieder die zich in de woonkamer bevindt. Bovendien lag het vuurwapen te midden van verschillende persoonlijke goederen van de verdachte, te weten zijn bankpas en rijbewijs. Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, brengen het hof tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en bijbehorende munitie en dat hij hierover de beschikkingsmacht had. Reeds gelet hierop verwerpt het hof het verweer dat uitgaat van de mogelijkheid dat het wapen van een vriend zou zijn, welk uitgangspunt het hof overigens niet aannemelijk acht in aanmerking genomen dat de verdachte geen nadere gegevens heeft kunnen produceren die kunnen leiden tot de vaststelling van de identiteit van deze persoon en het dossier ook overigens geen aanknopingspunten bevat voor de juistheid van dit scenario.

8.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 mei 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, met opzet met een vuurwapen een kogel in de buik van voornoemde [benadeelde 1] heeft geschoten.
2.
hij op 31 mei 2020 te Amsterdam [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen met een vuurwapen in de nabijheid van die [benadeelde 2] geschoten;
3.
hij op 1 juni 2020 te Amsterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, merk Česká Zbrojovka (CZ), model 27, kaliber 7.65 Browning en munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten acht (8) patronen van het kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.

10.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

11.Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde (poging tot moord), het onder 2 subsidiair tenlastegelegde en het onder 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 8 maanden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: TBS-maatregel) zal worden opgelegd, omdat de veiligheid van anderen oplegging van deze maatregel eist. Indien het hof geen TBS-maatregel oplegt, dient naast de gevorderde gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan de verdachte te worden opgelegd, aldus de advocaat-generaal.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte al meer dan vier jaar in voorarrest zit en met de omstandigheid dat het VI-stelsel in het nadeel van de verdachte is gewijzigd. Ten aanzien van de gevorderde TBS-maatregel heeft de raadsman verzocht te beslissen overeenkomstig het vonnis van de rechtbank. Daartoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat de rechtbank op basis van het rapport van het Pieter Baan Centrum van 12 juli 2021 terecht onvoldoende aanknopingspunten heeft gezien om de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Tot slot heeft de raadsman bepleit geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
11.1
Oplegging van straf
De verdachte heeft in de vroege ochtend van 31 mei 2020 twee willekeurige wandelaars aangevallen op straat. Eén van hen, aangeefster [benadeelde 1] , heeft hij van dichtbij in haar buik geschoten. Zij is met spoed overgebracht naar het ziekenhuis en daar geopereerd, waarna zij nog vijf dagen in het ziekenhuis heeft moeten verblijven. De artsen hebben de kogel niet uit het lichaam van [benadeelde 1] kunnen verwijderen, die zit nog altijd in haar lijf. Het heeft een maand geduurd voordat [benadeelde 1] weer een beetje kon lopen, zo volgt uit haar verklaring bij de rechter-commissaris. Doordat de kogel dichtbij haar spieren zit, heeft ze soms problemen met haar linkerbeen. Al met al heeft [benadeelde 1] ruim vijf maanden thuis gezeten en niet gewerkt, terwijl ze net haar eerste stappen op een veelbelovend carrièrepad zette. De littekens op haar buik herinneren haar dagelijks meerdere keren aan de kogel in haar lichaam en aan wat er die bewuste dag is gebeurd. Naast fysieke gevolgen, heeft het delict ook zeer grote psychische gevolgen voor [benadeelde 1] gehad. Op indringende wijze heeft ze in haar slachtofferverklaring duidelijk gemaakt dat zij haar gevoel van veiligheid kwijt is door wat de verdachte heeft gedaan. Ze heeft een overweldigende angst gekend toen zij in de ogen keek van de verdachte die een vuurwapen in zijn handen had. Ze voelde zich volledig hulpeloos. Ze is maanden lang bang geweest voor geluiden, voor onbekende mensen en had nachtmerries. En nog altijd voelt ze zich onveilig op straat. Haar psychische klachten zijn zo fors, dat bij haar een Post Traumatische Stress Stoornis (hierna: PTSS) is vastgesteld waarvoor zij is behandeld. De fysieke en psychische schade die de verdachte aan [benadeelde 1] heeft toegebracht is dus enorm.
Ook voor aangeefster [benadeelde 2] zijn de gevolgen groot geweest. De verdachte heeft haar bedreigd door in haar nabijheid met een vuurwapen te schieten. Zij heeft weliswaar geen direct fysiek letsel opgelopen, maar heeft wel buiten gewoon angstaanjagende momenten meegemaakt toen de verdachte haar vriendin neerschoot en vervolgens met een wapen in haar richting kwam. Op dat moment vreesde zij voor haar leven en dat van haar vriendin. Uit haar schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat zij worstelt met schuldgevoelens richting haar vriendin omdat ze haar niet heeft kunnen beschermen. Ook voelt ze zich onveilig op straat; als iemand haar stil of rakelings passeert voelt ze de stress in haar hele lichaam. Vanwege de psychische klachten die ze heeft – die ook fysiek tot uiting komen – staat ze op een wachtlijst voor een PTSS behandeling.
Door het kille, gewelddadige en volstrekt onverwachte handelen van de verdachte is het leven van de aangeefsters blijvend veranderd. Zoals aangeefster [benadeelde 2] het verwoordde: haar leven is verdeeld in een leven voor, en een leven na dit incident. Dit soort willekeurige geweldsuitbarstingen op straat zorgt bovendien ook in de samenleving voor gevoelens van angst en onveiligheid.
De verdachte heeft daarnaast nog een ander vuurwapen voorhanden gehad dan het wapen dat hij tegen de aangeefsters heeft gebruikt. Ook dat is een ernstig strafbaar feit.
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, is naar het oordeel van het hof een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden, ter vergelding van het leed dat de verdachte de aangeefsters heeft aangedaan. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof acht geslagen op de straffen die voor poging tot doodslag, bedreiging en verboden vuurwapenbezit worden opgelegd.
Ook heeft het hof in aanmerking genomen dat aan de verdachte tevens de TBS-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd, zoals onder het kopje “11.2” nader wordt toegelicht. Vanwege deze TBS-maatregel zal het hof een iets lagere straf opleggen dan dat het zonder die maatregel zou hebben gedaan. Het hof ziet, anders dan door de raadsman geopperd, in de per 1 juli 2021 gewijzigde ‘VI-regeling’ geen aanleiding om een lagere dan na te noemen gevangenisstraf op te leggen.
Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden passend en geboden. Het hof stelt echter, met de verdediging en de advocaat-generaal, vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aanzienlijk is overschreden. Immers, het hoger beroep is door het Openbaar Ministerie ingesteld op 20 september 2021, terwijl het hof eerst heden – ruim vier jaar
later – arrest wijst, in een zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt. Het hof ziet hierin aanleiding om de gevangenisstraf met 6 maanden te matigen, zodat een gevangenisstraf voor de 66 maanden, met aftrek van voorarrest, resteert.
Het hof zal, alles afwegende, een gevangenisstraf opleggen van 66 maanden.
11.2
Oplegging van de maatregel TBS- met dwangverpleging
11.2.1
Juridisch kader
De TBS-maatregel kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Als de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eisen, kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr). Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37a lid 3 Sr). Indien de verdachte, zoals in dit geval, zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt voor het opleggen van TBS de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek (artikel 37a lid 4 Sr). Dit neemt niet weg dat vereist blijft dat vastgesteld moet worden dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling is oplegging van TBS niet mogelijk.
11.2.2
Rapportages
De verdachte is naar aanleiding van hetgeen hem is tenlastegelegd in het Pieter Baan Centrum (hierna PBC) onderzocht door psychiater [naam 1] en GZ-psycholoog [naam 2] . Deze deskundigen hebben daaromtrent op 12 juli 2021 een rapport uitgebracht. De verdachte heeft zoals gezegd zijn medewerking aan het PBC-onderzoek geweigerd en ook ter terechtzitting in hoger beroep (bij herhaling) te kennen gegeven niet aan – kort gezegd – een dergelijk onderzoek te willen meewerken. Desondanks hebben de deskundigen, met gebruik van oude rapportages, het (beperkte) milieuonderzoek en de observaties in het PBC – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd:
i. Er is bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van
de geestvermogens. Op grond van de observaties op de afdeling, aangevuld met informatie
over zijn levensloop, kan worden gesteld dat er bij betrokkene sprake is van een gevoeligheid voor psychose. Tijdens zijn verblijf in het PBC zijn bij betrokkene gedurende enkele dagen psychotische symptomen geobserveerd. Niet duidelijk is geworden of sprake was van een momentane psychotische decompensatie met herstel, dan wel dat tijdelijk de afweer afnam, waardoor een meer permanent onderliggend psychotisch proces tijdelijk zichtbaar werd. Betrokkene vertelde in ieder geval inhoudelijke paranoïde verhalen, waarbij hij geladen en dreigend overkwam.
Vanuit het milieuonderzoek worden vanaf 2017 psychotische symptomen bij betrokkene
waargenomen, met aanwijzingen voor paranoïdie, verwardheid en onberekenbaar gedrag.
Omdat er geen zicht is op de aard en het precieze beloop van de symptomen in de tijd, kan
niet worden gezegd in welk kader de psychotische symptomen zich voordoen. De in het PBC
geobserveerde ontregeling duurde te lang om te kaderen (als zeer vluchtige psychotische
grensoverschrijdingen) binnen een eventueel zwak gestructureerde persoonlijkheid, terwijl
ook de verdere onderzoeksinformatie niet aansluit bij dit hypothetische verklaringsmodel.
Maar of er sprake is van een stoornis in het schizofreniespectrum, een andere psychotische
stoornis of dat de psychotische symptomen (louter) gerelateerd zijn aan gebruik van middelen,
is niet te zeggen.
Vanuit het milieuonderzoek zijn er aanwijzingen voor problematisch gebruik van meerdere
middelen. Hoewel gedetailleerd zicht op aard, omvang en intensiteit van het gebruik van cannabis ontbreekt, kan een stoornis in het gebruik van cannabis voldoende worden onderbouwd. Zo heeft betrokkene in het verleden fors gebruikt (vijf tot tien joints per dag), slaagt hij er niet in hiermee te stoppen en deed betrokkene meerdere pogingen cannabis in te voeren in detentie, onder meer gedurende zijn verblijf in het PBC.
De beschreven problematiek bestond ook ten tijde van het tenlastegelegde, daar het om
chronische problematiek gaat, met zover bekend een toename in disfunctioneren vanaf 2017.
Een gestructureerde risico-inventarisatie middels de HCR-20V3 (om zicht te krijgen te krijgen op
statistisch relevante, niet noodzakelijk stoornis gerelateerde risicofactoren voor toekomstig geweld in de breedte) kon slechts ten dele worden gescoord. Zichtbaar wordt dat er veel (onveranderlijke) risicofactoren zijn vanuit de voorgeschiedenis. Dit is, statistisch gezien, ongunstig wat betreft het risico op herhaling van breed gewelddadig gedrag in de toekomst.
Vanaf zijn 15e jaar zijn er ernstige gedragsproblemen en komt betrokkene geregeld in aanraking
met politie en Justitie. De verdere ontwikkeling in de levensloop wordt gekenmerkt door zowel een opportunistische, antisociale en criminele levenswijze als beperkte impulsregulatie en patroonmatige dreiging en agressie in uiteenlopende situaties, waarbij het gebruik van wapens niet geschuwd wordt en geen sprake lijkt van een wens dan wel bereidheid tot gedragsverandering, ondanks ingezette interventies.
Het hof maakt de hiervoor onder i, ii en iii weergegeven conclusies van de gedragskundigen tot de zijne nu deze conclusies worden gedragen door de bevindingen van de deskundigen en het hof ook overigens geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van die conclusies. Daarbij overweegt het hof dat de omstandigheid dat de deskundigen – kort gezegd – de stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling kennelijk slechts tot op zekere hoogte
naderhebben kunnen specificeren, niet afdoet aan de conclusie dat sprake is van een stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling.
Het voorgaande betekent dat het hof als vaststaand aanneemt dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een gebrekkige ontwikkeling en/of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Het hof is verder van oordeel dat de verdachte afgestraft en onbehandeld een té groot gevaar vormt voor de samenleving. Daartoe is vooral redengevend hetgeen onder iv en v is opgenomen. Het hof heeft daarnaast meegewogen dat uit het strafblad van de verdachte volgt dat hij veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsmisdrijven, waaronder een mishandeling tijdens het voorarrest voor de onderhavige zaak. Ook de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, bezien tegen de achtergrond van de persoonlijkheid van de verdachte, dragen er aan bij dat het hof de kans op recidive onaanvaardbaar hoog acht in geval hij niet wordt behandeld. Daarbij merkt het hof nog op dat de verdachte op de zitting in hoger beroep van 3 september 2024 te kennen gaf dat hij er nog altijd van overtuigd is dat de twee slachtoffers ‘undercover agenten’ waren. Het hof is gelet op al het voorgaande van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, eist dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Concluderend stelt het hof vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde sprake van een gebrekkige ontwikkeling en/of van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, de verdachte wordt veroordeeld voor feiten waarvoor de TBS-maatregel kan worden opgelegd, en naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling en het bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt door de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand is gemaximeerd.

12.Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 21.115,11, bestaande uit € 6.115,11 aan materiële schade en
€ 15.000,00 aan immateriële schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag van € 15.000,00 aan toekomstige schade gevorderd, bestaande uit € 5.000,00 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 18.722,54, bestaande uit € 3.722,54 ter vergoeding voor materiële schade en € 15.000,00 als compensatie voor immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. De raadsman van de benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep nader toegelicht, waaruit het hof afleidt dat de vordering niet wordt gehandhaafd ten aanzien van de gevorderde toekomstige materiële schade en de kosten van het gemiste tentamen, zodat een gevorderd bedrag van (€ 6.115,11 – 2.392,57 =) € 3.722,54 aan materiele schade overblijft. Voorts heeft de raadsman in hoger beroep naar voren gebracht dat de in eerste aanleg gevorderde toekomstige immateriële schade zich deels heeft verwezenlijkt, zodat de totaal gevorderde immateriële schade € 20.000,00 bedraagt.
Materiële schade
De vordering ten aanzien van de materiële schade bedraagt € 3.722,54, te vermeerderen met de wettelijke rente en bestaat uit de volgende schadeposten:
( a) Schade aan kleding € 159,91
( b) Medische kosten € 1.065,73
( c) Kosten psychotherapie € 600,00
( d) Reiskosten € 1.896,90
De onder punt (d) gevorderde reiskosten bestaan uit:
(1) Drie retourvliegtickets voor familie € 1,613,61 (€ 537,87 per persoon)
(2) Retourvliegticket aangeefster € 283,29
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot integrale toewijzing van de in hoger beroep gevorderde materiële schade.
De raadsman heeft het hof verzocht te beoordelen of het – in het kader van schadebeperkend handelen door de benadeelde – aan de benadeelde toegestaan is om méér dan één familielid over te laten komen nadat een ingrijpende gebeurtenis heeft plaatsgevonden. De raadsman heeft de vordering voor het overige niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De gevorderde bedragen voor schade aan kleding, medische kosten en de kosten voor psychotherapie zijn door de benadeelde partij onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Nu dit deel van de vordering het hof voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt het voor toewijzing gereed.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten overweegt het hof als volgt. Kosten om een gewonde in het ziekenhuis te bezoeken kunnen in beginsel worden aangemerkt als ‘verplaatste schade’, zoals bedoeld in art. 6:107, eerste lid onder a, van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij is ten gevolge van het handelen van de verdachte gedurende vijf dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis. Daar is zij geopereerd. Na het verlaten van het ziekenhuis heeft het nog geruime tijd geduurd voordat de benadeelde weer enigszins kon lopen. De in Turkije woonachtige ouders van de (Turkse) benadeelde zijn naar Nederland gereisd om haar direct na de aanval te kunnen verzorgen en te ondersteunen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat – kort gezegd – de gevorderde reiskosten van de ouders voor vergoeding in aanmerking komen.
Het voorgaande geldt niet ten aanzien van de reiskosten van de jongere broer van de benadeelde partij, die met zijn ouders is meegevlogen om voor hen te tolken, en evenmin ten aanzien van de reiskosten die de benadeelde partij zelf heeft gemaakt om haar familie in Turkije te bezoeken nadat haar medische behandeling in Nederland was afgerond. Het is onvoldoende gebleken dat deze kosten in een voldoende (rechtstreeks) verband staan met de schadeveroorzakende gebeurtenis om voor vergoeding in aanmerking te komen. Het bieden van gelegenheid tot nadere onderbouwing van dit deel van de vordering en voor voldoende ruimte voor het partijdebat, zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden. Om die reden zal het hof de vordering in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Resumerend wijst het hof een totaalbedrag van € 2.901,38 aan materiele schade toe.
Immateriële schade
De vordering ten aanzien van de immateriële schade bedraagt € 25.000,00.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot gedeeltelijke toewijzing van de immateriële schade tot een bedrag van € 17.500,00.
De raadsman heeft de vordering tot immateriële schade betwist in die zin dat hij het hof heeft verzocht om ten aanzien van de immateriële schade aan te sluiten bij het door de rechtbank toegewezen bedrag
(€ 15.000,00). Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de schriftelijke slachtofferverklaring in hoger beroep onvoldoende is om de post die in eerste aanleg is gevorderd als “toekomstige schade” te onderbouwen.
Het hof is van oordeel dat genoegzaam is onderbouwd dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit immateriële schade heeft geleden. Er is sprake van lichamelijk letsel in de zin van art. 6:106 onder b BW. De benadeelde partij is door de verdachte neergeschoten en heeft daarbij letsel aan onder meer haar buik en darmen opgelopen. Bovendien heeft zij als gevolg van het bewezenverklaarde feit nog altijd een kogel in haar lichaam en meerdere littekens op haar huid, waarmee zij iedere dag wordt geconfronteerd. Voorts is de benadeelde partij ‘op andere wijze in haar persoon aangetast’, zoals bedoeld in art. 6:106 onder b BW, doordat zij door het bewezenverklaarde psychisch letsel heeft opgelopen. Zoals onder het opschrift ‘oplegging van straf’ is overwogen, heeft het bewezenverklaarde (ook) een grote impact gehad op de psychische gesteldheid van de benadeelde. Zij is gediagnostiseerd met PTSS en heeft daarvoor therapie gevolgd. Gelet op de aard en ernst van het door de benadeelde partij opgelopen (blijvende) lichamelijke letsel en de door haar beschreven en gediagnosticeerde psychische gevolgen van het bewezenverklaarde zoals die thans in voldoende mate vaststaan, wijst het hof een bedrag van € 20.000,00 aan immateriële schade toe. Daarbij heeft het hof acht geslagen op bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend. De vordering zal in zoverre dus worden toegewezen. Het hof zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
In totaal zal de vordering dus worden toegewezen tot een bedrag van € 22.901,38.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

13.Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.413,02, (
het hof herstelt een kennelijke optelfout in de materiële schade) bestaande uit € 1.913,02 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag van € 10.000,00 aan toekomstige schade gevorderd, bestaande uit
€ 5.000,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.432,90, bestaande uit
€ 1.932,90 te vergoeding voor materiële schade en € 2.500,00 als compensatie voor immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. De raadsman van de benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep nader toegelicht, waaruit het hof afleidt dat de vordering niet wordt gehandhaafd ten aanzien van de gevorderde toekomstige materiële schade.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de in eerste aanleg gevorderde toekomstige immateriële schade zich deels heeft verwezenlijkt tot een bedrag van € 2.500,00, zodat de totaal gevorderde immateriële schade € 10.000,00 bedraagt.
Materiële schade
De vordering ten aanzien van de materiële schade bedraagt € 1.913,02 te vermeerderen met de wettelijke rente en bestaat uit de volgende schadeposten:
( a) Kosten psychotherapie € 300,00
( b) Medische kosten € 575,12
( c) Reiskosten € 1.037,90
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot integrale toewijzing van de in hoger beroep gevorderde materiële schade.
De raadsman heeft het materiële deel van de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte materiële rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde bedragen voor de kosten van psychotherapie en medische kosten zijn door de benadeelde partij onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Nu dit deel van de vordering het hof voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt het voor toewijzing gereed. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 875,12 zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten (vliegtickets) overweegt het hof dat onvoldoende is gebleken dat sprake is van (verplaatste) schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Daarbij overweegt het hof dat de benadeelde partij [benadeelde 2] geen (direct) fysiek letsel heeft opgelopen en niet is opgenomen geweest in een ziekenhuis of andere zorginstelling. Het bieden van gelegenheid tot nadere onderbouwing van dit deel van de vordering en voor voldoende ruime voor het partijdebat, zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden. Om die reden zal het hof de vordering in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot gedeeltelijke toewijzing van de immateriële schade tot een bedrag van € 6.500,00.
De raadsman heeft de vordering tot immateriële schade betwist in die zin dat hij het hof heeft verzocht om ten aanzien van de immateriële schade aan te sluiten bij het door de rechtbank toegewezen bedrag. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de schriftelijke slachtofferverklaring in hoger beroep onvoldoende is om de post die in eerste aanleg is gevorderd als “toekomstige (immateriële) schade” te onderbouwen.
Het hof is van oordeel dat genoegzaam is onderbouwd dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij is ‘op andere wijze in haar persoon aangetast’, zoals bedoeld in art. 6:106 onder b BW, doordat zij door het bewezenverklaarde psychisch letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft de benadeelde partij bedreigd door meermalen in haar nabijheid te schieten. Daarbij is de vriendin van de benadeelde van zeer dichtbij in haar buik geschoten.
De impact die het handelen van de verdachte heeft gehad op de psychische gesteldheid van de benadeelde blijkt uit het geen hiervoor is opgenomen onder het opschrift ‘oplegging van straf’. Uit de – in zoverre niet betwiste – onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij vanwege psychische klachten bijna een half jaar met ziekteverlof is geweest en dat bij haar PTSS is vastgesteld ten gevolge van het bewezenverklaarde. De benadeelde partij heeft EMDR-therapie ondergaan in Turkije en is in Nederland doorverwezen naar een psycholoog voor (aanvullende) traumabehandeling waarvoor zij momenteel op een wachtlijst staat. Daarnaast is voldoende onderbouwd – en niet betwist – dat deze psychische klachten hebben geleid tot terugkeer en een ernstige verslechtering van blaasklachten waarmee de benadeelde kampte. Gelet op de aard en ernst van de normschending en de door de benadeelde partij beschreven psychische en gediagnosticeerde gevolgen van het bewezenverklaarde zoals die thans in voldoende mate vaststaan, wijst het hof een bedrag van € 5.000,00 toe. Daarbij heeft het hof acht geslagen op bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend. De vordering zal in zoverre dus worden toegewezen. Het hof zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
In totaal zal de vordering dus worden toegewezen tot een bedrag van € 5.875,12
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Beslag
Met betrekking tot het in de woning van de verdachte aangetroffen wapen en de munitie heeft te gelden dat het als feit 3 bewezenverklaarde met betrekking tot dit wapen en de munitie is begaan, terwijl dat wapen en die munitie van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
Het hof zal het wapen en de munitie onttrekken aan het verkeer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging zal worden toegewezen.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich in de voorliggende zaak voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Als uitgangspunt geldt dat voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende voorwaarden, essentieel is dat aan overtreding van deze voorwaarden consequenties worden verbonden. Echter, het hof acht het in het licht van de op te leggen TBS-maatregel niet opportuun de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf te gelasten. Het hof wijst de vordering dan ook af.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
66 (zesenzestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 STK: vuurwapen (CZ model 27)
  • 1 STK: munitie (7.65)
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 22.901,38 (tweeëntwintigduizend negenhonderdéén euro en achtendertig cent) bestaande uit € 2.901,38 (tweeduizend negenhonderdéén euro en achtendertig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 22.901,38 (tweeëntwintigduizend negenhonderdéén euro en achtendertig cent) bestaande uit € 2.901,38 (tweeduizend negenhonderdéén euro en achtendertig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 149 (honderdnegenenveertig) dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
  • 31 mei 2020 over een bedrag van € 159,91 ter zake van schade aan kleding;
  • 8 september 2020 over een bedrag van € 1.065,73 ter zake van medische kosten;
  • 29 juli 2021 over een bedrag van € 600,00 ter zake van kosten psychotherapie;
  • 31 mei 2020 over een bedrag van € 1.075,74 ter zake van reiskosten;
en voor de immateriële schade op 31 mei 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.875,12 (vijfduizend achthonderdvijfenzeventig euro en twaalf cent) bestaande uit € 875,12 (achthonderdvijfenzeventig euro en twaalf cent) en
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.875,12 (vijfduizend achthonderdvijfenzeventig euro en twaalf cent) bestaande uit € 875,12 (achthonderdvijfenzeventig euro en twaalf cent) en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 64 (vierenzestig) dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
  • 30 juni 2020 over een bedrag van € 300,00 ter zake van kosten psychotherapie;
  • 26 juli 2021 over een bedrag van € 575,12 ter zake van medische kosten;
en voor de immateriële schade op 31 mei 2020.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 20 augustus 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2019, parketnummer 23-000765-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. A.M. Kengen en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van
mr. L.C. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 oktober 2024.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Feiten 1, 2 en 3
1.
Een proces-verbaal van aangifte van 1 juni 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (Zaaksdossier, doorgenummerde pagina’s 23-25).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 31 mei 2020 tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van
[benadeelde 1]:
Ik zag mijn vriendin, [benadeelde 2] [het hof begrijpt: [benadeelde 2] ], vanmorgen om 05:02 uur. Zij woont op de [adres 4] . Vanaf haar huis zijn we gaan lopen. Op een gegeven moment zagen wij een blanke man met een blauwe hoodie uit de richting van een afvalcontainer onze richting oplopen. Hij kwam op ons afgelopen. De man schat ik een jaar of 28 a 30 jaar oud. Hij had een normaal postuur. De man keek alleen heel erg agressief.
Ik hoorde dat hij een woord zei. Volgens mij was het niet eens een Nederlands woord. Het klonk als "Koerwa" (fonetisch). Ik weet niet wat dit betekent. Ik vond dat hij dit op een agressieve manier schreeuwde. Mijn vriendin en ik wilde geen problemen dus hebben wij hier niet op gereageerd. Wij zijn verder gaan lopen.
Toen wij ter hoogte van de Verbindingsdam waren werd ik door mijn vriendin aan de kant gedrukt/geduwd. Ik dacht er komt iemand aan, een jogger of zo. Ik zag ineens dat, volgens mij, dezelfde man die ik eerder had gezien een meter achter mij stond. Deze man droeg namelijk ook een blauwkleurige hoodie, had een blank uiterlijk (zon gebruind), droeg nu alleen een zwart kleurig ninja masker. Dit masker bedekte zijn mond en neus. Hij was ongeveer 28 a 30 jaar oud, hij had een normaal postuur. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een goudkleurig wapen hield.
Ik zag dat hij het vuurwapen op mijn buik richtte. Hij keek echt verward. Als ik het mij goed herinner, had hij mij ook vast bij mijn rechter arm. Ik weet nog wel dat ik mij wilde beschermen en dat hij mijn arm weg trok van mijn buik. Ik zag en hoorde dat hij vervolgens de trekker over haalde. Ik voelde iets tegen mijn buik komen. Ik heb 2 à 3 schoten gehoord. Ik weet niet precies bij welk schot ik ben geraakt. Ik zag later pas dat ik onder mijn navel in mijn buik een klein gaatje had zitten met wat bloed. De kogel zit nog in mijn buik.
2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 9 april 2021, opgemaakt door de

rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam, ongenummerd.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 april 2021 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van
[benadeelde 1]:
Ik zag een goudkleurig vuurwapen en zwarte handschoenen. Hij hield het vuurwapen heel dicht bij mijn buik, op denk ik tien centimeter, en toen schoot hij.
Ik keek nog steeds naar het noorden van de brug, nog steeds in dezelfde positie. Vanuit mijn ooghoek zag ik hem naar het noorden lopen. Ik wist dat mijn vriendin daar stond, maar ik heb niet precies gezien waar de man en [benadeelde 2] [het hof begrijpt: [benadeelde 2] ] waren nadat ik was beschoten. Ik weet wel dat hij richting het noorden liep. Ik hoorde toen nog één schot en daarna hoorde ik hem zeggen: “bitch!”. Vervolgens is hij in zuidelijke richting weggerend.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 31 mei 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (Zaaksdossier, doorgenummerde pagina’s 29-31).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 31 mei 2020 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van
[benadeelde 2]:
Op 31 mei 2020 omstreeks 05.05 uur kwam mijn vriendin naar mij toe. De naam van mijn vriendin is [benadeelde 1] . Ik woon op [adres 4] . We zouden op de Sumatrakade de zonsopgang gaan kijken. We liepen met zijn tweeën van de [adres 4] naar de Sumatrakade.
We liepen samen op de Borneolaan komende uit de richting van de Panamalaan en gaande in de richting van de C. van Eesterenlaan. Ongeveer halverwege de Borneolaan, aan de rechterkant, zagen wij een voor ons onbekende man vuilnis weggooien. Toen wij langs de man liepen hoorde ik hem zeggen: 'Curva', dat is volgens mij een Russisch scheldwoord. We zijn er verder niet op in gegaan en zijn gewoon doorgelopen. We liepen verder, ik keek nog een keer om in de richting van de man. Ik zag dat hij bij een deur stond, met daarboven een rood dak. Ik zag de man nog naar ons kijken. Het leek erop alsof hij zijn sleutels in zijn handen had en aanstalten maakte om daar naar binnen te gaan.
We zijn gewoon doorgelopen en hebben er geen aandacht meer aan geschonken. Even later liepen wij op de Verbindingsdam komende uit de richting van de J.F. van Hengelstraat en gaande in de richting van de Sumatrakade. Ik had het gevoel dat er iets niet goed zat en ik keek om. Op dat moment zag ik vanaf achter ons een man in versnelde pas op ons af komen lopen. Ik zag dat de man een zwart mondkapje op had. Het leek niet op een mondkapje zoals die voor corona maar meer een soort masker. Volgens mij had hij ook zwarte handschoenen aan. Mijn vriendin had niets door dus ik pakte haar arm en zei dat ze moest oppassen. Op dat moment draaiden mijn vriendin en ik ons om in de richting van de man. Ik zag dat hij of iets pakte of het al in zijn handen had. Ik zag dat het een klein gouden pistool betrof ter grootte van een hand. Ik zag dat de man vlak voor mijn vriendin ging staan. Op ongeveer een halve meter afstand. Ik hoorde twee harde knallen. Ik zag dat de man op mijn vriendin schoot. Ik zag mijn vriendin naar haar buik grijpen maar ze bleef wel staan.
Vervolgens draaide de man mijn kant op. Ik riep richting mijn vriendin dat ze moest rennen. De man kwam toen mijn kant op, hij stond op ongeveer een meter afstand. Ik probeerde ook weg te rennen in de richting van de Sumatrakade. Volgens mij hoorde ik op dat moment nog een harde knal. Vervolgens draaide de man zich om en rende hij weg in de richting van de Baron G.A. Tindalstraat. Toen hij wegrende hoorde ik hem ‘bitch’ roepen.
Ik denk dat de man die het vuilnis weggooide dezelfde man is als die mijn vriendin heeft neergeschoten.
Toen de man was weggerend ging ik direct naar mijn vriendin. Mijn vriendin heeft vervolgens de politie gebeld en die is toen ter plaatse gekomen.
De man die heeft geschoten had een normaal postuur, blanke huiskleur, en was tussen de 27 en 35 jaar oud.
4.
Een proces-verbaal van aangifte van 3 juni 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (Zaaksdossier, doorgenummerde pagina’s 47-50).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 juni 2020 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van
[benadeelde 2]:
Ik heb enige ervaring met het geluid van vuurwapens door mijn jeugd in Turkije.
Ik vond het geluid van het wapen van de man opvallend zachter dan het geluid van de
wapens die ik in Turkije heb gehoord.
5.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 9 april 2021, opgemaakt door de

rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam, ongenummerd.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 april 2021 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van
[benadeelde 2]:
Ongeveer halverwege de wandeling kwamen we [het hof begrijpt: de aangeefsters] in een straat, de [locatie]. Aan de rechterkant van de straat stonden vuilnisbakken. Van die kant kwam een man in onze richting lopen. Toen hij langsliep, zei hij: ‘Kurwa’. Toen hij nog verder weg was en naar mij toe kwam lopen, had ik gezien dat hij een blauw sweatshirt droeg.
Toen ik achter me keek [het hof begrijpt: op het moment dat de aangeefsters aan het begin van de Verbindingsdam waren], zag ik een man achter me, een stukje van mij vandaan. Hij droeg een blauwe hoodie met capuchon en een zwart gezichtsmasker. Hij opende zijn arm iets en toen zag ik een klein goudkleurig vuurwapen.
6.
Een geschrift, te weten een Letselrapportage Forensische Geneeskunde van de GGD Amsterdam van 11 augustus 2024, opgemaakt door drs. M.L. Goudswaard, forensisch arts (Zaaksdossier, doorgenummerde pagina’s 115-119).
Naam: [benadeelde 1]
Voornamen: [benadeelde 1]
Gemelde toedracht:
Op zondag 31 mei 2020 heeft er een schietpartij plaatsgevonden op de Verbindingsdam te Amsterdam. Aldaar is het slachtoffer genaamd mevrouw [benadeelde 1] , geboren [geboortedag 2] 1992, in haar buik geschoten.
Vermoeden inwendig letsel: Ja
Toelichting: Dunne en dikke darm letsel
Bij dit onderzoek is (een deel van) het medisch dossier onderzocht. Op basis van de medische informatie was er op 31-5-2020 sprake van behandeling in het ziekenhuis voor: een wond van de buik ongeveer 3 cm onder de navel, bloedverlies in de buik (zonder actieve bloeding die behandeling behoefte) en letsel van de dunne en dikke darm. Er wordt op de CT scan aan de linkerzijde van het bekken een voorwerp afgebeeld die wordt geduid als kogel. Deze bevindt zich volgens het verslag van de CT scan waarschijnlijk in een spier in het bekken, bij de operatie is deze niet teruggevonden.
7.
Een proces-verbaal van bevindingen “Camerabeelden [adres 2] 31 mei 2020” van 1 juni 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door een de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (Zaaksdossier, doorgenummerde pagina’s 13-14).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisant:
Op 31 mei 2020 heeft er een schietpartij plaatsgevonden, het tijdstip van kennisname door de politie betreffende dit incident was 05.39 uur.
8.
Een proces-verbaal van bevindingen “Onderzoek camerabeelden [adres 1] ” van 8 juni 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (Zaaksdossier, doorgenummerde pagina’s 72-79).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisant:
Onderzoek looproute slachtoffers
Naar aanleiding de verklaringen van de aangeefsters [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en het onderzoek naar camerabeelden in de directe omgeving van de Borneolaan en de Verbindingsdam is door het onderzoeksteam vastgesteld dat de genoemde aangeefsters op zondag 31 mei 2020 omstreeks 05:30 uur vanuit de Borneolaan te Amsterdam linksaf de
C. van Eesterenlaan in liepen. De aangeefsters liepen op dat moment in de richting van de
Verbindingsdam.
Op donderdag 4 juni 2020 en vrijdag 5 juni 2020 heb ik, verbalisant, onderzoek gedaan naar de verkregen camerabeelden van het pand [adres 1] te Amsterdam. Bij het veiligstellen van de camerabeelden werd geconstateerd dat de tijdstippen die worden weergegeven op de camerabeelden ongeveer één minuut voorlopen op de werkelijke tijd (tijdzone UTC+2). Bij het opmaken van dit proces-verbaal zal ik de tijdstippen die op de camerabeelden getoond worden, benoemen. Tijdens dit onderzoek heb ik het volgende bevonden:
05:33:00 uur[het hof begrijpt: ongeveer 05:34:00 uur]
Start camerabeelden.
05:34:19 uur[het hof begrijpt: ongeveer 05:35:19 uur]
Twee personen [het hof begrijpt: de aangeefsters] lopen over het trottoir aan de overzijde van de C. van Eesterenlaan. Zij komen uit de richting van de Borneolaan en gaan in de richting van de J.F. van Hengelstraat.
05:35:38 uur[het hof begrijpt: ongeveer 05:36:38 uur]
Een persoon met een blanke tot licht getinte huidskleur komt vanuit een rennende beweging in beeld en gaat over in een lopende beweging. De persoon loopt over het trottoir van de C. van Eesterenlaan. De persoon komt uit de richting van de Borneolaan en gaat in de richting van de J.F. van Hengelstraat.
05:35:41 uur[het hof begrijpt: ongeveer 05:36:41 uur]
De persoon, gekleed in onder andere, een blauwe jas, loopt over het trottoir van de C. van Eesterenlaan. De persoon komt uit de richting van de Borneolaan en gaat in de richting van de J.F. van Hengelstraat.
05:35:44 uur[het hof begrijpt: ongeveer 05:36:44 uur]
De persoon loopt verder in de richting van de J.F. van Hengelstraat. De persoon lijkt in zijn rechterhand een goudkleurig voorwerp vast [het hof begrijpt: vast te hebben].
05:35:46 uur[het hof begrijpt: ongeveer 05:36:46 uur]
De persoon loopt verder in de richting van de J.F. van Hengelstraat. De persoon verdwijnt vervolgens uit beeld van de camera.
Persoon
Ik, verbalisant, zag dat de persoon die op zondag 31 mei 2020 omstreeks 05:35 uur [het hof begrijpt: ongeveer 05:36 uur] over het trottoir, gezien vanuit zijn looprichting, aan de linkerzijde van de C. van Eesterenlaan te Amsterdam liep, onder andere de volgende kenmerken had:
De persoon lijkt bril te dragen.
De persoon draagt een blauwe jas met capuchon. Op de blauwe jas zitten ter hoogte van de linker borst en de rechter bovenarm lichtkleurige kleuraccenten.
De persoon lijkt een donkerkleurige col te dragen. De col lijkt over de mond en de neus van de persoon te worden gedragen.
De persoon draagt handschoenen die aan de bovenzijde lichtkleurig zijn en aan de binnenzijde
donkerkleurig.
De persoon draagt een grijze korte broek tot de knieën.
De persoon heeft op het linker onderbeen, net boven de enkel, aan de buitenzijde een verkleuring op de huid.
Ik zag dat de persoon kledingstukken droeg die grote gelijkenissen vertoonden met de
kledingstukken die op 1 juni 2020 tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres 3] , waarop de verdachte [verdachte] als enige staat ingeschreven, werden
gefotografeerd.
9.
Een proces-verbaal van bevindingen “Onderzoek bewoners portieken [locatie] te Amsterdam” van 31 mei 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (Zaaksdossier, doorgenummerde pagina’s 37-41).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisanten:
Verhoor getuige
Op 31 mei 2020 te 06:30 uur is [benadeelde 2] gehoord als getuige. [benadeelde 2] verklaarde onder andere:
We liepen samen op de Borneolaan komende uit de richting van de Panamalaan en gaande in de richting van de C. van Eesterenlaan. Ongeveer halverwege de [locatie], aan de rechterkant, zagen wij een voor ons onbekende man vuilnis weg gooien. Toen wij langs de man liepen hoorde ik hem zeggen: 'Curva'. We zijn er verder niet op in gegaan en zijn gewoon doorgelopen.
We liepen verder, ik keek nog een keer om in de richting van de man. Ik zag dat hij bij een deur stond, met daarboven een rood dak. Ik zag de man nog naar ons kijken. Het leek erop alsof hij zijn sleutels in zijn handen had en aanstalten maakte om daar naar binnen te gaan.
Onderzoek Google Maps
Wij, verbalisanten, hadden middels Google Maps de straat bekeken en met name de locatie waarover de getuige verklaarde in haar getuigenverhoor. Wij zagen middels Google Maps dat de [locatie] bestond uit drie huizenblokken. Aangezien de getuige verklaarde dat zij halverwege in de [locatie] liepen, hebben wij ingezoomd op het tweede, en daarmee het middelste huizenblok. Dit betrof namelijk het huizenblok dat zich halverwege de [locatie] bevond. Wij zagen dat er vuilniscontainers stonden aan de linkerzijde van het middelste huizenblok.
Wij, verbalisanten, zagen dat in dit huizenblok zich twee portieken bevonden met een rood dakje.
Vervolgens hebben wij ingezoomd op de portieknummers van de hiervoor genoemden portieken. Wij zagen dat het linker portiek de huisnummer [nummer 1] had. Aan de hand van de brievenbussen zagen wij dat er mogelijk zes woningen in de portiek gevestigd zouden moeten zitten.
Dat hebben wij eveneens gedaan met het rechter portiek. Wij zagen dat het rechter portiek de huisnummer [nummer 2] had. Aan de hand van de brievenbussen zagen wij dat er mogelijk zes woningen in de portiek gevestigd zouden moeten zitten.
Wij, verbalisanten, hebben onderzoek gedaan naar de vernoemde adressen. Uit dit onderzoek is gebleken dat een (1) bewoner voldeed aan het opgegeven signalement. Gezien het signalement en de documentatie (35 antecedenten) van deze persoon is het aannemelijk dat deze man aangemerkt zou kunnen worden als mogelijke verdachte van het schietincident. Deze man betreft: [verdachte] , geboren [geboortedag 1] 1990 te [geboorteplaats] , [geboorteland] .
10.
Een proces-verbaal van bevindingen “PV Doorzoeking [adres 3] ” van 2 juni 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (Zaaksdossier, doorgenummerde pagina’s 52-67).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisanten:
Op zondag 31 mei 2020 waren wij belast met het onderzoek naar een schietincident dat zich eerder die dag had plaatsgevonden op de Verbindingsdam te Amsterdam.
Uit onderzoek bleek dat de volgende persoon stond ingeschreven op het adres [adres 3] :
*** [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1990 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) ***
Op 1 juni 2020 betraden wij de woning aan de [adres 3] .
Op de witte tafel in de woonkamer lagen diverse goederen. Tussen deze goederen troffen wij een paar handschoenen en een zwart colletje aan.
Op de salontafel troffen wij een handvuurwapen aan. Dit vuurwapen lag nabij een rijbewijs en een ING- bankpas. Dit rijbewijs stond op naam van de verdachte, evenals de ING-bankpas. Er was vervolgens een vuurwapenspecialist in kennis gesteld om dit handvuurwapen veilig te stellen.
In de woonkamer hingen diverse jassen en vesten aan een verwarmingsbuis. Tussen deze jassen en vesten hing een blauwkleurig vest van het merk 'Lacoste'.
Tijdens de doorzoeking werden de volgende goederen, afkomstig uit de woonkamer, in beslag genomen:
[…]
2. Handvuurwapen
11.
Een proces-verbaal van bevindingen “Inbeslagname kleding” van 4 juni 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (Zaaksdossier, doorgenummerde pagina’s 69-71).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisanten:
Op het adres [adres 3] was op 1 juni 2020 de verdachte [verdachte] aangehouden door het arrestatieteam als verdachte ter zake poging tot doodslag/moord. Na deze aanhouding had er een doorzoeking plaatsgevonden door het onderzoeksteam. Tijdens deze doorzoeking waren er meerdere kledingstukken aangetroffen die gelijkenissen hadden met het in de aangifte opgegeven signalement. Deze kledingstukken waren gefotografeerd.
Er was ook onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van camerabeelden op de looproute van het slachtoffer. Naar aanleiding van dit onderzoek ontving het onderzoeksteam camerabeelden van het [plek] , gevestigd aan de [adres 1] te Amsterdam. Na onderzoek naar deze verkregen camerabeelden, bleek de mogelijke verdachte daarop te zien zijn.
Op deze camerabeelden liep een man, waarvan de kleding die hij droeg overkomsten vertoonde met de kledingstukken die waren gefotografeerd tijdens de doorzoeking op 1 juni 2020. Dit zou in het bijzonder gaan om de volgende kledingstukken:
- Een blauw vest van het merk Lacoste
- Twee zwart/grijze handschoenen
- Een zwart colletje
Na overleg tussen de officier van justitie en de rechter-commissaris werd door de officier van justitie besloten dat de woning aan de [adres 3] opnieuw betreden mocht worden ter inbeslagname van kledingstukken die mogelijk overeenkwamen met de kleding die werd gedragen door de eerder genoemde man op de camerabeelden.
Op 4 juni 2020 openden wij de voordeur en betraden wij de woning.
Collega’s van de forensische opsporing namen, in overleg met ons, de volgende goederen in beslag:
- blauw vest van het merk Lacoste,
- een bril met een vierkant montuur,
- een paar zwart/grijze handschoenen,
- zwart colletje.
Deze goederen bevonden zich in de woonkamer. Het blauwe vest van het merk Lacoste hing aan een verwarmingsbuis. Het vest was blauw van kleur en had zwarte vlakken op de rug en zij. Wij zagen het logo van Lacoste zich op het linkerborstvlak bevond. Daarbij zagen wij dat er zich witte belettering bevond op de rechtermouw van het vest.
De bril lag samen met de zwart/grijze handschoenen en het zwarte colletje op een witte eettafel in de woonkamer. De bril had een vierkant montuur en was voorzien van lichte glazen. De handschoenen hadden beide zwarte grijpvlakken en een grijze bovenkant.
Het colletje was zwart van kleur en was van het merk Karrimor.
12.
Proces-verbaal van bevindingen “Onderzoek naar het linker onderbeen” van 10 juni 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (Zaaksdossier, doorgenummerde pagina’s 80-85).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisant:
Op 31 mei 2020 had er op de Verbindingsdam te Amsterdam een schietincident plaatsgevonden. Aangaande dit onderzoek was de volgende verdachte aangehouden:
*** [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1990 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) ***
Naar aanleiding van dit incident was onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van camerabeelden op de looproute van het slachtoffer. Naar aanleiding van dit onderzoek ontving het onderzoeksteam camerabeelden van het [plek] , gevestigd aan de [adres 1] te Amsterdam. Na onderzoek naar deze verkregen camerabeelden, bleek de mogelijke verdachte daarop te zien zijn.
Tevens bleek uit onderzoek naar deze camerabeelden dat er een zwarte verkleuring was te zien op de buitenzijde van het linker onderbeen van de vermoedelijke dader.
Onderzoek linker onderbeen
Op woensdag 10 juni 2020 bevond ik mij in de penitentiaire inrichting Vught. De verdachte [verdachte] zat daar ingesloten. Ik deed daar onderzoek naar het linker onderbeen van de verdachte [verdachte] . Ik zag dat hij aan de buitenzijde van zijn linker onderbeen een donkerkleurige moedervlek had ter grootte van een vingerafdruk.
13.
Een proces-verbaal van verhoord verdachte van 1 juni 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren(Persoonsdossier doorgenummerde pagina’s 25-33)
De proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 juni 2020 tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik woon op de [adres 3] .
Ik sport veel. Ik fiets en doe aan fitness.
14.
Een geschrift, zijnde een Kennisgeving van inbeslagneming van 1 juni 2020, opgesteld door rapporteur [verbalisant] van politie Eenheid Amsterdam (Beslagdossier, doorgenummerde pagina’s 15-16).
Inbeslagneming
Plaats: [adres 3]
Datum en tijd: 1 juni 2020
BeslageneAchternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag 1] 1990
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in [geboorteland]
Volgnummer 1
Goednummer: 5924408
Object: Vuurwapen
Merk/type: CZ Model 27
15.
Een geschrift, zijnde een Kennisgeving van inbeslagneming van 1 juni 2020, opgesteld door rapporteur [verbalisant] van politie Eenheid Amsterdam (Beslagdossier, doorgenummerde pagina 18).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming
Plaats: [adres 3]
Datum en tijd: 1 juni 2020
BeslageneAchternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag 1] 1990
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in [geboorteland]
Volgnummer 1
Goednummer: 5924409
Object: Munitie (kogelpatroon)
Merk/type: 7.65
16.
Proces-verbaal van technisch onderzoek “Onderzoek vuurwapen en munitie” van 1 juni 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (Zaaksdossier, doorgenummerde pagina’s 43-46).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van de verbalisant:
Aanleiding
Naar aanleiding van een lopend onderzoek werd op maandag 1 juni 2020 een doorzoeking verricht in de woning gelegen aan de [adres 3] . Hierbij werd een doorgeladen vuurwapen aangetroffen en in beslag genomen.
Aantreffen vuurwapen
Tijdens het veiligstellen bleek dat het vuurwapen voorzien was van een uitneembaar patroonmagazijn. In het patroonmagazijn werden 7 patronen aangetroffen. In de kamer werd 1 patroon aangetroffen.
Onderzoek vuurwapen
Op maandag 1 juni 2020 heb ik, verbalisant, een onderzoek ingesteld naar het inbeslaggenomen vuurwapen. Daaruit bleek mij het volgende:
Itemnummer: 5924408
Voorwerp: Pistool
Merk: Česká Zbrojovka (CZ)
Model: 27
Kaliber: 7.65mm Browning
Juridische omschrijving pistoolDit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie.
Onderzoek munitie
Op maandag 1 juni 2020 heb ik verbalisant. een onderzoek ingesteld naar de inbeslaggenomen munitie. Daaruit bleek mij het volgende:
ltemnummer: 5924409
Aantal patronen: 8
Kaliber: 7.65mm Browning
Juridische omschrijving munitieDeze patroon is munitie in de zin van artikel 1, onder 4e, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.