ECLI:NL:GHAMS:2024:276

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
23-001667-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met taxi

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een taxichauffeur, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 mei 2022, waarbij de verdachte met zijn taxi wegreed terwijl de aangeefster, die haar tas probeerde te pakken, nog aan de tas vasthield. Hierdoor werd zij meegesleurd en raakte haar hand onder de taxi. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair zware mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de aangeefster letsel heeft opgelopen, maar heeft geoordeeld dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd volgens de wettelijke definitie. De verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling, maar het hof achtte de subsidiaire poging tot zware mishandeling wel bewezen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001667-23
datum uitspraak: 30 januari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-318935-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1969,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 12 mei 2022 te Amsterdam opzettelijk aan een persoon genaamd [benadeelde01] zwaar lichamelijk letsel, te weten losgescheurde huid en een tot huidtransplantatie nopende ontsteking van die huid, heeft toegebracht door met zijn, verdachtes, auto voornoemde [benadeelde01] mee te trekken en vervolgens daarmee over de linkerhand van voornoemde [benadeelde01] te rijden;
subsidiair
hij op of omstreeks 12 mei 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde01] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde01] met zijn, verdachtes, auto heeft meegetrokken en/of meegesleurd en/of met zijn, verdachtes, auto over de (linker)hand van die [benadeelde01] heeft gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 12 mei 2022 te Amsterdam, opzettelijk [benadeelde01] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het meetrekken en/of meesleuren met zijn, verdachtes auto van voornoemde [benadeelde01] waardoor voornoemde [benadeelde01] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof heeft beraadslaagd op de grondslag van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging en tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak primair ten laste gelegde

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de primair tenlastegelegde zware mishandeling zal worden veroordeeld. Volgens de advocaat-generaal volgt uit het dossier dat
de verdachte met hoge snelheid in zijn taxi is weggereden, terwijl de aangeefster [benadeelde01] haar tas via een geopend raam uit die taxi probeerde te pakken. Daardoor werd zij door de taxi meegesleurd en kwam zij na enkele meters ten val. Als gevolg daarvan heeft de aangeefster lichamelijk letsel opgelopen dat volgens de advocaat-generaal te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel. Daarbij baseert de advocaat-generaal zich op de medische verklaring van het OLVG van 12 mei 2022, de slachtofferverklaring in eerste aanleg en de e-mail van 15 januari 2024 van de advocaat van de aangeefster. Uit die stukken volgt dat de aangeefster een huidtransplantatie heeft ondergaan en blijvend letsel, althans blijvende beperkingen aan haar dominante hand, heeft opgelopen, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft, kort gezegd, primair betoogd dat het letsel van de aangeefster, te weten een losgescheurde huid van de linkerhand, beoordeeld aan de hand van de in de rechtspraak ontwikkelde factoren, in dit geval niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of bepaald letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, kunnen de volgende factoren worden meegewogen: de aard en ernst van het letsel; de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Het hof leidt uit de medische verklaring van 12 mei 2022 van het OLVG (dossierpagina 10 e.v.) af dat op die dag is geconstateerd dat de aangeefster een grote snee had in haar linkerhand. De wond is gespoeld en de huid is zoveel mogelijk teruggeplaatst.
Een maand later, te weten op 13 juni 2022, heeft de aangeefster tegenover de politie verklaard dat nadien haar linkerhand is gaan ontsteken, dat zij daarvoor een antibioticakuur heeft gekregen en dat het op dat moment weer een stuk beter ging.
De aangeefster heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 maart 2023 medegedeeld dat zij een huidtransplantatie aan haar (dominante) linkerhand heeft moeten ondergaan, dat zij kampt met restklachten aan die hand en dat zij genoodzaakt is om ter bescherming van de huid een handschoen over die hand te dragen.
Mr. I. Timmermans, advocaat van de aangeefster in een civiele procedure, heeft in haar e-mail van 15 januari jl. het volgende ten aanzien van het letsel van de aangeefster beschreven:
Verder kan ik u laten weten dat het met cliënte momenteel redelijk gaat, maar sprake is van blijvende schade. Door het ongeval is linkerhandletsel ontstaan. Een deel van de huid op de bovenkant van de hand is losgescheurd. Hierna ontstond een infectie. Nadat deze behandeld is, heeft een huidtransplantatie plaatsgevonden (huid van de onderkant van de onderarm is gebruikt om de wond op de hand te dichten). Cliënte is links dominant. De hand blijft kwetsbaar en functioneel beperkt en cliënte dient voortdurend een handschoen te dragen ter bescherming. Ook moet zij oefeningen van handtherapie blijven doen. De situatie zal blijven zoals het nu is. Ook is er sprake van psychische klachten.
Het hof is van oordeel dat het dossier en het onderzoek ter terechtzitting echter onvoldoende aanknopingspunten bieden om toereikende vaststellingen te kunnen doen over de aard en ernst van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel op grond waarvan het letsel zou kunnen worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Daarvoor zijn de hiervoor weergegeven, niet met (medische) stukken onderbouwde, stellingen van de aangeefster en haar advocaat onvoldoende.
Het hof is derhalve – met de verdediging – van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het toegebrachte letsel zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr oplevert, gelet op de eisen die daaraan blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad worden gesteld.
De verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Volgens de raadsvrouw kan ook niet worden vastgesteld dat de verdachte met zijn taxi over de hand van de aangeefster is gereden. Dat is gelet op het geconstateerde letsel ook onaannemelijk: indien dat wel het geval was geweest dan zou haar hand gebroken zijn, hetgeen niet is geconstateerd. Daarnaast heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de verdachte niet heeft gemerkt dat de aangeefster door zijn taxi werd meegesleurd. Als hij dat had geweten, dan was hij gestopt, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van het hof
Het hof gaat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 12 mei 2022 zaten de aangeefster en haar echtgenoot in een taxi van Schiphol naar hun hotel in Amsterdam. De verdachte was de bestuurder van de taxi. Tijdens de rit is een woordenwisseling ontstaan over de ritprijs. Ter hoogte van het [hotel01] Hotel op de [adres02] is de verdachte gestopt en zijn de aangeefster en haar echtgenoot uit de auto gestapt. Ook toen vond een woordenwisseling over de ritprijs en de wijze van betaling plaats. De echtgenoot van de aangeefster heeft de bagage uit de kofferbak van de taxi gepakt. De verdachte heeft daarop een tas van de aangeefster en haar echtgenoot gepakt en deze voorin op de passagiersstoel van de taxi gelegd. De aangeefster probeerde daarop de tas via het openstaande raam van het rechter voorportier te pakken. Dat lukte niet, omdat de verdachte de tas vasthield. De verdachte is daarop met hoge snelheid weggereden terwijl de aangeefster de tas nog vast had. De aangeefster werd daardoor door de taxi meegesleurd waarbij zij ten val kwam. De taxi is vervolgens over de linkerhand van de aangeefster gereden. Als gevolg daarvan is letsel aan die hand van de aangeefster ontstaan.
Het hof is gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden van oordeel dat, doordat de verdachte met hoge snelheid met zijn taxi wegreed terwijl de aangeefster haar tas in de taxi nog vasthield, er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangeefster ten val zou komen waarbij haar zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm kan de gedraging van de verdachte – het met een auto met hoge snelheid wegrijden terwijl aangeefster de tas probeerde te pakken en daardoor door de taxi werd meegesleurd – worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is het hof niet gebleken. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij niet heeft gemerkt dat de aangeefster door zijn taxi werd meegesleurd, acht het hof ongeloofwaardig, omdat de aangeefster haar tas via het openstaande raam van de passagiersstoel probeerde te pakken, terwijl de verdachte op dat moment de tas vasthield en de aangeefster dus goed zichtbaar moet zijn geweest voor de verdachte. De verdachte is zich aldus bewust geweest van de aanwezigheid van aangeefster, zodat het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 12 mei 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde01] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde01] met zijn, verdachtes, auto heeft meegetrokken en/of meegesleurd en met zijn, verdachtes, auto over de linkerhand van die [benadeelde01] heeft gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal een ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tijdens de uitoefening van zijn functie als taxichauffeur op de openbare weg schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Naar aanleiding van een ruzie over de ritprijs en betalingswijze daarvan heeft de verdachte in zijn boosheid een tas op de passagiersstoel van zijn taxi gegooid en heeft hij geprobeerd te voorkomen dat aangeefster deze zou pakken. Na enig geduw en getrek aan die tas is de verdachte met hoge snelheid weggereden, terwijl de aangeefster de tas nog vasthad. Daardoor werd zij door de taxi meegesleurd, kwam zij ten val en is de verdachte met zijn taxi over de hand van de aangeefster gereden, als gevolg waarvan letsel aan die hand is ontstaan. Van een daartoe opgeleide taxichauffeur moet worden verwacht dat hij zijn passagiers veilig naar de plaats van hun bestemming brengt. Het is een wonder dat het niet veel erger is afgelopen.
Het feit heeft op de openbare weg plaatsgevonden, in het centrum van Amsterdam, in de aanwezigheid van veel omstanders, waardoor gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroot kunnen worden. Dat het bewezenverklaarde veel indruk heeft gemaakt op de aangeefster blijkt uit de slachtofferverklaring die zij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd.
Hoewel het hof minder bewezen acht dan de advocaat-generaal, acht het hof gelet op de ernst van het feit oplegging van een taakstraf zoals door de advocaat-generaal is gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit passend en geboden. Voorts acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats, maar zal gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken (de verdachte werkt als taxichauffeur en is kostwinner, is niet eerder en evenmin na het onderhavige feit strafrechtelijk veroordeeld) deze geheel voorwaardelijk opleggen.
Het hof acht derhalve, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. D.A.G. van Toor, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2024.
Mr. D.A.G. van Toor is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.